De Vlaamsche Gids. Jaargang 11(1922-1923)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 533] [p. 533] Verzen Najaar. Een droeve en blijde middagzon. De hof vol rotte blaren. Drie musschen op een zwarten tak; of ze ingeslapen waren. Wat dunne sneeuw op ieder dak. En stilte om alle dingen. Een trage druppel vlucht en valt. Gitaren lijze zingen. In 't bosch veelvoudig schieten knalt. De zon stuikt van den vlonder. Weemoedig en gelaten gaat het stervend najaar onder. Vooravond. De trommelregen houdt duizlend op. De boomen zwijgen. Purpere klaarte in de lucht. Landelijk huis met open raam. Weemoed van harmoniumklanken. Wierook waaiend waart door den avondtuin reine kerkmuziek. In den perelaar zwarte merel zingt, tusschen witte bloesems, zwarte- en witte liedjes. Schemer langzaam overal. Stilte. Vrees dat iets gebeuren zal. Ziel vol heilge kilte. [pagina 534] [p. 534] Nieuwe lente. Toen ik met mijn hond door de velden liep, stond het koren reeds haast een meter hoog. Bandeloos was de groei van het groen. Bandeloos zong het bloed in mijn hart. Onbewust en wild, rolde mijn hond in 't gras, al blaffend. Blij liepen de wegels t'allenkante uiteen over de wijde, wijde wereld. De zonne zat op 't dak van eene werkmanswoning en kleurde de pannen rood, vermiljoen. De hemel en het wolkje, dat vluchtte voor den wind, geleken: een veld vol blauwe lobelia's met éen witten papillon. Ik had reeds zoo dikwijls de Lente gezien. Nu was zij er weer: Hoe scheen ze me thans zoo grondig veranderd. Wees blij... Kom, ga met mij in den avondtuin. De zonne droomt en het licht valt schuin op 't marmer van de gereven wegen. Wees blij, wij gaan in het rijk van God. Der bloemen reukwerk waait ons tegen en lokkend noodt ons de struikengrot. Wees blij: Ik zal een roos in je haren drukken, de blaadjes van een margeriet afrukken en vragen of ge mij bemint: ik u, gij mij... A.W. GRAULS. Vorige Volgende