De Vlaamsche Gids. Jaargang 11
(1922-1923)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 468]
| |
Hollandsche LetterenGa naar voetnoot(1)Louis Couperus gaf in de serie ‘Nieuwe Romans’ van de Werelbibliotheek een genotvol boek, nl. ‘Het Zwevende Schaakbord’. Hij hernieuwt de stof van den Waleweyn in de ‘queste’ naar het zwevende ‘Scaec’. Bij zulke hernieuwingen komt alles op de behandeling zelf aan, en in die behandeling nu heeft Couperus iets bijzonders: het is niet het navertellen, in eenvoudige, als klassieke taal, van een mooie historie, zooals Joseph Bédier zulks deed met ‘Tristan et Iseult’, het is ook niet een parodie met burleske bokkesprongen, zooals Mark Twain's ‘A Yankee at the Court of King Arthur’. Couperus heeft wel iets van beide wijzen, maar blijft toch eigenaardig. Hij doet ons glimlachen door zijn kostelijken humor: in de verklaring van Merlijn's ‘magië’ en in den ganschen roman leeft dat aangenaam scepticisme, dat reeds bij den aanvang treft, als men leest van Artur, den ouden koning, die, met zijn mottig hermelijn aan, alle dagen om de Ronde Tafel zijn verveelde ridders vereenigt, wachtende op de nooit komende ‘Aventure’. Maar ook is er Lente, licht en ontroering. Lanceloot wandelt met koningin Guenever, ‘die fonteyne aller schoonheide’, in de bloeiende vergieren; de minne van Gwinebaut en Ysabele is bekoorlijk als de Lente zelf en de dood van Gaweyn is werkelijk ontroerend, zooals vroeger de episode van de ongelukkige Aliene, die eindigde als Ophelia. - Niet enkel dat mooie versmelten van humor, levenslust en ontroering, maar ook de atmosfeer zelf bekoort in dit boek. Hiertoe hielp wel het inlasschen van Middelnederlandsche woorden en wendingen; zulks werd zoo behendig gedaan, dat de eenvoudigste lezer onder hun bekoring geraken zal en den geur van den tijd zal ruiken. ‘Het Zwevende Schaakbord’ is niet zoozeer, echter, het meeleven in verleden tijden, zooals Couperus dat meesterlijk doet, maar eerder het herlezen, door een modern, zeer kunstzinnig mensch, van Penninc en Vostaert. Couperus zegt in een Voorwoord, dat het hem om niets anders te doen was, toen hij dit boek schreef, dan zich te vermaken. Wij mogen hem oprecht dankbaar wezen, het ook te | |
[pagina 469]
| |
hebben geschreven tot ‘solaes ende jolijt’ van de lezende gemeenschap.
De heer E. Smedes heeft een uiterst belangrijke brochure uitgegeven: ‘De doorbraak van het modern Humanisme’ (Blommendaal, 's-Gravenhage). Dit modern Humanisme is de rechtstreeksche voortzetting van het humanisme der zestiende eeuw in dezen zin, dat ook hier een verzet ontstaat tegen onvruchtbare gedachtenvormen en dorre beschaving. Het rust op een rijker ondergrond: het gaat terug naar het Leven zelf, met deemoed en oprechtheid, en wil in die beschouwing de hernieuwing van al onze waarden en onze inrichtingen. Schrijver heeft het vooral over onderwijs, ook echter over kunst, wijsbegeerte, godsdienst en politiek. Gansch nieuw is dit niet. Schrijver haalt Walt Whitman en Carlyle aan; men zou het nog beter kunnen aan wijzen bij Goethe (vooral in Faust, o, die Famulus en die Baccalaureus!): het is het standpunt van de dichters in de gansche vorige eeuw. Maar de neo-vitalisten gaven hieraan een wijsgeerige basis en weer kunstenaars brachten het naar voor. De heer Smedes had het hier vooral te doen om het Lyceum B, anders ware het wel eigenaardig geweest dit bij de kunstenaars aan te wijzen. Het verheugende is het doorbreken: er is iets nieuws aan 't worden; wij voelen het en willen het met al ons verlangen dezen rusteloozen, ontwrichten, dooden tijd door iets beters te vervangen: een dieper levensbesef, waar meer waarde zou gegeven worden aan instinct en intuitie, en dat wars zou zijn van dorre geleerdheid.
In het tijdschriften-leven is verandering. ‘De Beweging’, het eigenaardige tijdschrift van Verwey en zijn philosophischpoëtische volgelingen, bestaat niet meer. Zulks is te betreuren (al achtte Verwey, dat de taak volbracht was) evenals het feit, dat ‘Van Onzen Tijd’, het interessante weekblad voor Hollandsche Roomsch - Katholieken, met de voortreffelijke kunstkenster Maria Viola aan de redactie, ten onder ging in de duurte - crisis.
Daarentegen rees een nieuw tijdschrift op, dat we, zonder vooringenomenheid en met diepe overtuiging, het beste heeten, dat thans in Holland verschijnt: ‘De Stem’, onder de redactie van de fijne kunstenaars - essayisten Dirk Coster en Just Havelaar.
De ‘Nieuwe Rotterdamsche Courant’ geeft sedert meer dan een jaar een kosteloos ‘Letterkundig Bijblad’ bij zijn avonduitgave voor 's Zaterdags. Het is in den aard van 't ‘Supplé- | |
[pagina 470]
| |
ment littéraire’ van ‘Le Figaro’ of van het dure ‘The Times Literary Supplement’, en geeft merkwaardige studies en critieken over het letterkundig leven in de voornaamste Europeesche talen. De heer Johan de Meester voert wel wat eenzijdig den scepter voor de inheemsche kritiek, maar zulks behoort tot den huize en geeft aan het bijblad een eigenaardig en scherp - kunstzinnig karakter.
Een woord om ‘Boekenschouw’ te vermelden. Dat is een bibliographisch tijdschrift met Roomsch - Katholiek standpunt. Uiterst geschikt voor Roomsch-Katholieken, die daarin kostbare aanduidingen vinden betreffende de boeken die lezenswaard zijn uit een oogpunt van godsdienst en zeden... Zou de beweging, die uitging van Van Deyssel, dan toch moeten hernomen worden, en moet er weer romantisch geschermd met het recht van de kunst?
Ten slotte kunnen wij ons verheugen in het constateeren, dat de Nederlandsche Letterkunde bekend geraakt buiten Holland en België. Dirk Coster, in een merkwaardige studie, in 1921 in ‘De Stem’ verschenen, wijst op de oorzaken van het feit dat onze literatuur weinig meeleeft met den ‘nieuwen Europeeschen geest’ (wij kunnen hierop niet verder ingaan, wegens plaatsgebrek, vooral daar Coster's meeningen scherpe polemieken deden ontstaan). Maar hij ziet verblijdende uitzonderingen in Boutens, Henriette Roland Holst e.a. Herman Robbers geeft regelmatig een kroniek in ‘La Revue de Genève’. De belangstelling voor onze literatuur wordt ook groot te Parijs, waar de heer Paul Eyquem onverdroten een schoon werk van vulgarisatie voortzet en tijdschriften als ‘Le Monde Nouveau’ onze schrijvers doen kennen. ‘De Kleine Johannes’ werd in het Fransch vertaald. Te Parijs (Cercle littéraire international), te Brussel (Club des Ecrivains beiges) is er, evenals in Holland, een afdeeling van de Engelsche Pen Club, die buitenlandsche schrijvers uitnoodigt en viert. Zoo werd dichter Nyhoff te Parijs gevierd, en onlangs Johan de Meester te Brussel. De jongste bijvoegsels van de ‘Encyclopsedia Britannica’ geven enkele, zeer prijzende berichten over onze letterkundigen; vooral Louis Couperus wordt er zeer gewaardeerd. Wij troffen vertalingen van Heijermans te Londen. Prof. Geil maakt onze letterkunde bekend aan de Londensche Hoogeschool, en Brian Westerdale Downs, docent te Cambridge, heeft de lezing doen drukken, die hij hield in de ‘Anglo-Batavian Society’ over ‘Dutch Literature of To - Day’, waarin de Vlaamsche schrijvers - het wordt tijd! - niet langer als minderwaardigen worden aanschouwd tegenover hun Hollandsche confraters.
FRANZ DE BACKER. |
|