| |
| |
| |
Onderwijs en Opvoeding
Er is, om een kronijk over onderwijs en opvoeding te openen, geen schoon er tijd, maar tevens geen strenger eischende dan de tegenwoordige.
Geen schooner tijd.
Immers, met het eindigen van den wereldoorlog, die voor ons land zoo intellektueel en moreel als stoffelijk een periode van gruwelijke beproeving is geweest, met bovendien een sleep van naweeën, die niet zoo spoedig zullen gelenigd en genezen zijn, is wederopbouw dadelijk, als een reflex-behoefte, aan de orde van den dag getreden en heeft, bij al de schade die was aangericht geworden, schier even dadelijk het heele veld van mogelijke werkzaamheid willen omvatten.
Zoodat, kenschetsend in het teeken van dat dadelijk en ongeduldig willen, op 't oogenblik de onderwijswetgeving, de programma's, de reglementen, de methoden, - en zulks terzelfdertijd voor alle graden van het onderwijs -, allemaal naast elkaar besproken worden en het éene vraagstuk vlak na 't andere wordt ‘opgelost’.
Maar ook geen strenger eischende, dus moeilijker tijd dan deze.
Want zoo veelzijdig is de onderwijs- en opvoedkundige kwestie en daaromheen hebben zich zoo'n verscheiden en dikwijls ook zoo'n tegenstrijdige opvattingen geschaard, dat een uitzonderlijke onderlegdheid en objektiviteit van noode blijkt om ieder vraagpunt naar zijn juiste waarde in te zien, en een verbazende methodische doordrijvendheid, om de oplossing er van in al haar konsekwenties door te voeren.
Wij maken aanspraak op de ééne gaaf noch op de andere. Wij meenen trouwens, dat een taak als de oplossing van die zoo allerhande vraagpunten niet aan één enkeling of aan zeer enkelen kan worden opgedragen, - al mochten die nog zulke knapperds blijken.
| |
| |
Een taak als deze hoeft in haar gehéél gezien, begrepen en omlijnd te worden, - en dit omlijnen, een bizonder kiesche onderneming, moet zoo duidelijk en ondubbelzinnig wezen, dat niemand zich misgrijpen kan aangaande de beteekenis van dat geheel en van de samenstellende faktoren. En is dat werk, - niets dan een voorbereidend plan -, voleindigd, dan dient het dadelijk en doelmatig ingedeeld en bij gedeelten toevertrouwd aan ‘menschen van het vak’, - vertegenwoordigers uit de wetgeving, het onderwijs, de administratie -, die in kommissiën en binnen een beperkten tijd hun specifiek programma hebben uit te werken, hierbij steeds rekening houdende én met de innerlijke dracht van dat programma én met diens logisch samenhangen met de overige deelen van het heele organisme én met de mogelijkheid, - niet theoretisch, maar wel praktisch -, om trapsgewijze en in een niet te langzaam tempo dat sterk geheel te zien verwezenlijken.
Wij lichten dit konkretisch toe en steunen daarvoor op een aktueel geval te Antwerpen.
Daar liet in 1922 de schepen van Onderwijs een omstandig plan van ‘Eenheidsschool’ verschijnen, zooals hij dat te Antwerpen wil uitwerken. Het idee is niet splinternieuw; Duitschland o.a. bezit reeds een heele literatuur betrekkelijk de ‘Einheitsschule’ en in de Fransche pedagogische wereld is de ‘école unique’ reeds jaren lang aan de orde van den dag. Maar dat idee is innoveerend toch in België; het stelt ons, als éen organisme, heel 't opvoedkundig wezen voor, met zijn ontwikkeling van voor de kinderkribbe tot de volledige, veelzijdige beroepsopleiding, en met de allerhande na- en buitenschoolsche ondernemingen, die 't opvoedkundig werk te steunen en te voltooien hebben.
Dit plan, tabellarisch voorgebracht, past zich voortreffelijk aan bij de toestanden te Antwerpen, waar sedert jaren reeds heel wat onderdeelen van 't groote organisme werden verwezenlijkt; het laat vooral de samenhoorigheid hiervan blijken en duidt er op, op welke wijze die onderdeelen vermenigvuldigd en zelfs gewijzigd kunnen worden, tot werkelijke versteviging van het opvoedkundige geheel.
Zoo zien wij tusschen moederhuizen (voor verpleging van zwangere vrouwen) en kinderhuizen (een jongere naam van kindertuinen) ingelascht: ‘kinderkribben, bewaring en ver- | |
| |
zorging van kinderen’ - wat voor de kleine kinderen van uithuizige ouders een dringende behoefte is. Zoo wordt de lagere school in ondertitel tot ‘werkschool’ omgedoopt, als tegenstelling met de traditionneele memoriseer- en leerschool. Zoo treedt, als komplement van het onderwijs, de ‘centrale voor leermiddelen’ (bedoeld als voorlichtings- en ontleendienst) naar voren. Zoo staat naast kinderbescherming het werk der ‘kinderboekerijen’, naast volksboeken jen het werk der ‘jeugdbescherming’.
Is het plan, dat vooral inzake beroepskeuze en -opleiding detailsgewijze is uitgewerkt, daarom volledig of volmaakt?
Volledig niet, indien men na de gedane vermelding van wetenschappelijk, humanistisch en technisch onderwijs ook het hooger onderwijs in beeld gebracht wil zien, - welk laatste onderwijs te Antwerpen trouwens slechts hybridisch voorhanden is.
Volmaakt evenmin, indien men een plan vergt, dat om zijn indeelingen, benamingen en verhoudingen aan iedereen bevrediging zou geven. Want dezen houden nog steeds van kindertuinen, in den zin van Froebelscholen, genen verkiezen zuivere Montessori-scholen, en nog al anderen smelten de beide elementen samen en hooren liever ‘speelscholen’ of ‘kinderhuizen’; - sommigen heeten een naam als ‘werkschool’ niets dan een onderlijning van 't princiep, dat in de lagere school gewerkt en niet gepapegaaid moet worden, anderen zien een omwenteling te gemoet, met teekenen en handenarbeid als hoofdzakelijke hulpfaktoren en met zelfwerkzaamheid der leerlingen als ziel van ieder leervak; - velen houden het met een éénvormig lager onderwijs tot veertien jaar, waarna specialiseering moet op den voorgrond treden, en alweer anderen, verkondigers der jongste leer, willen reeds op het tiende levensjaar de kinderen op welgescheiden banen leiden; - de meerderheid wenscht de toekomstige leerkrachten reeds na hun lagere studiën onmiddellijk geparkeerd te zien en ze vijf volle jaren een stelselmatige beroepsopleiding op te leggen, een minderheid die groeiend is wil aan die leerkrachtenin-spe volledige middelbare studiën laten doen, zooals aan alle toekomstige hoogeschoolstudenten, en pas daarna twee (of drie) jaar specialiseeren.
Wij willen zeggen:
| |
| |
Een plan als de ‘Eenheidsschool’ te Antwerpen biedt allerhande stof tot overweging en diskussie; maar laat het door bevoegden worden onderzocht, gewijzigd en volledigd, laat zelfs een ander plan tot grondslag der bespreking dienen, - naar onze meening wordt het al heel anders en heel wat ruimer ook, indien men het volledig onderwijs- en opvoedkundig organisme wil omvatten -,... uit die bespreking moet vanzelf het uitgebreide, groote, definitieve plan ontstaan, dat alle ontwikkelingsmogelijkheden in zich sluit en met elkaar verbonden houdt.
Wel te verstaan: indien de in-bewuste wil er is om, waar het praktisch een behoefte blijkt, het noodige vergelijk te treffen.
Want het is mooi, uit naam van psychologische, pedagogische, wijsgeerige, maatschappelijke of andere princiepen zekere stelsels of dogma's voor te staan of te bekampen, bij slot van rekening moet er een weg, - de ‘gulden’ middelweg of wel een andere -, gevonden worden, zoo men niet wenscht, dat feitelijk de hoofdzaak, de opleiding van het jong geslacht, er bij te lijden hebbe.
Een paar voorbeelden mogen nog eens tot illustreering dienen: het eene is psychologisch - pedagogisch, het andere wijsgeerig - politiek.
Het eene.
Sinds enkele jaren en vooral sinds Mevr. Montessori, in 1922, haar voordrachten te Brussel hield, wordt druk de vraag besproken: of men niet misgeloopen is met ons aanvankelijk onderwijs, d.i. of het stelsel Frooebel niet moet vervangen worden door dat van de Italiaansche doctoresse. Wij laten het antwoord in het midden; de vraag zelf zal trouwens nog een heel en tijd omstreden worden, en dat vooral, - en jammer! - op grondslag van de boeken van en de reeds schriftelijke studiën over Mevr. Montessori. Maar waarom de oplossing niet praktisch voorbereid, d.i. waarom niet iemand voor bestudeering van de Montessori - scholen uitgezonden? En waarom niet in drie, vier steden tegelijk de proef gewaagd, - b.v. in één school -, met de integrale toepassing van de methode?... Had zulks reeds plaats gehad, - en 't is het overwaard -, dan ware er kans geweest zich met een ruimere bevoegdheid uit te spreken, in 't raam van 't groote
| |
| |
onderwijs- en opvoedingsgeheel dat men wil zien verwezenlijken.
Het andere.
Sinds... eeuwig, en dus ook weer bij gelegenheid van de jongste interpellaties en budgetbesprekingen in het Parlement, inzake de schoolpolitiek der Regeering, kwam het antagonisme tusschen het officieel en het vrij onderwijs als brekespel om het hoekje kijken. En wel mocht er getracht worden, aan de hand der pas getroffen onderwijswetregeling, de illuzie recht te houden, dat de Regeering deze alleen heeft toe te passen om aan een ieder bevrediging te geven, ten slotte bleef en blijft het onderling wantrouwen over, omdat gelijkheid, toezicht, subsidieering naar beide zijden verschillend worden opgevat. Maar nog eens, waarom wordt zulke zaak niet openhartig en in den breede toegelicht, met alle grieven vrank op tafel, opdat een eindbesluit de eindoplossing brenge?... Was dat geschied zooals het hoort, - en 't is het meer dan overwaard -, dan had dit vraagpunt wellicht opgehouden, de vele andere onderdeden der onderwijs- en opvoedkundige kwestie van 't voetlicht weg te dringen.
Where there 's a will, there 's a way.
Moge bij velen in het Parlement en in het onderwijs de wil ten goede sterk genoeg zijn, om 't ééne, groote en grootsche plan in zijn omlijning vast te leggen!
De verdere arbeid wordt er des te makkelijker, of juister, des te menschelijker mogelijk om.
Wat is die arbeid?
Als vroeger aangegeven: vooreerst de omlijning zelf, daarna de indeeling en deelsgewijze, evenwijdige uitwerking.
Over de omlijning zijn wij kort. Wij zeiden reeds, dat ze moet duidelijk en ondubbelzinnig wezen. Hier kan aan toegevoegd: ze spreke, dadelijk treffend, uit het plan, zoodat geen twijfel mogelijk is aangaande de indeeling, de opeenvolging en het onderling verband der onderwijsinstellingen, de aanpassing van de volledigende organismen, de vakken van de leer- en werkprogramma's, den duur der studiën; - jze worde verder aangegeven door wat een plan niet geven kan, met name door een toelichting, die geest, doel, werking, te bereiken resultaten in het licht moet stellen.
Die toelichting is noodig en kan zelfs een brochure worden
| |
| |
Want totnogtoe kennen maar al te weinigen den onderlingen samenhang der opvoedkundige en onderwijsinstellingen, - die trouwens talrijk en veelsoortig zijn -, en wie ze kennen, duiden op allerhande gapingen, inkonsekwenties, tegenspraken, die zonder uitstel hoeven van de baan geholpen.
De ‘Eenheidsschool’ te Antwerpen mist zulke toelichting, al mocht die er welzeker zijn, ten dienste van het onderwijzend personeel, ten dienste ook van het publiek, het groot publiek van leeken, dat in tentoonstelling en pers met bewust plan heeft willen kennismaken.
Het thans nog op te maken plan der ‘Algemeene Eenheidsschool in België’ krijge die wenschelijke toelichting; - de ‘menschen van het vak’, die 't hebben uit te werken, zullen zich 't eerst en 't degelijkst er door gerugsteund voelen.
Komt eindelijk die uitwerking, die met den ruimsten oogopslag niet overzien kan worden, - zoo menigvuldig zijn de werkprogramma's en zoo verscheiden ook de richtingen waarin gestuurd moet worden.
Want late de éenvormige kleuterschool en, als vervolg daarop, de éenvormige lagere school aan iedereen kunnen bevrediging geven, - op de wijsgeerige strekking na -, onmiddellijk daarna treedt de specialiseering op den voorgrond, als voorbereiding tot de allerhande ambachten en beroepen. En niemand gist zelfs bij benadering hoe talloos vele deze zijn en wat ze eischen van het jong geslacht in de moderne samenleving.
De tijd is immers uit, dat jongelui met nauwelijks wat lezen, rekenen, schrijven het groote leven ingaan, met eenige kans er zich doorheen te helpen. Het leven is te veelomvattend en gekompliceerd geworden, dan dat niet elke jonge man en jonge vrouw zich zou genoodzaakt voelen om zonder uitstel een specialiteit of onderdeel van een specialiteit te kiezen en zoo diep mogelijk daarin door te dringen, ten einde 't maximum te geven van kundigheid en van slagvaardigheid.
De ‘Algemeene Eenheidsschool’ heeft daarmee rekening te houden en 't middel aan de hand te doen, om 't zekerst en het vlugst tot die specialiseering op te leiden; - en wat daarbij heet aan te passen aan na- en buitenschoolsche werken diene op 't eendere praktisch doel gericht te zijn.
We treden hier niet in bizonderheden; dit zou ons al te ver- | |
| |
re leiden, gezien de menigvuldigheid van de bedrijven en beroepen, waartoe het jong geslacht kan voorbestemd.
Een paar gevallen echter mogen weer tot illustreering dienen.
Wie, na de lagere school, de middelbare school en 't Atheneum heeft doorloopen, weet bij ervaring hoe noodeloos sommige begrippen en programmapunten hem bij herhaling werden aangeleerd en hoe daardoor een of meer studiejaren voor hem verloren gingen. Waarom, zoo luidt de vraag, werd niet een logische opeenvolging bewerkt en, waar het praktisch bleek, een der faktoren, nl. een klas of school, eenvoudig uitgeschakeld?...
Wie 't Atheneum heeft gevolgd en zg. klassieke studiën gedaan heeft, mocht ondervinden dat men aan kinderen van elf jaar Nederlandsch, Fransch en Latijn aanleert en dat daar twee of drie jaar later Grieksch en Engelsch (of Duitsch) wordt bij gevoegd. Hoe is het pedagogisch mogelijk, aan jonge hersenen zulke beproeving op te leggen, en dan, noodeloos nog, vermits een rijpere leeftijd veel grooter mogelijkheden biedt, de studie van een derde en vierde of vijfde taal met kans van slagen aan te vatten!...
Wie avondleergangen heeft doorgemaakt, b.v. taalleergangen, en zulks met het vertrouwen, daar in zijn latere handel of bedrijf rechtstreeks zijn voordeel mee te doen, ervoer te dikwijls dat dit onderwijs zich niet of nauwelijks gericht hield op die praktische behoefte en dat het nl. meer litterair dan commercieel aandeed. Waarom toch werd vooraf het na te streven doel niet aangegeven en het programma daadwerkelijk daarbij aangepast?
Wie leeraars kent uit het lager en de twee graden van het middelbaar onderwijs, weet dat de toekomstige onderwijzer lesgeven leert in een lagere oefenschool, de dito regent in juist dezelfde (maar niet, wat logisch zou zijn, in een middelbare), de dito Atheneumleeraar in geen enkele! Waarom die zonderlinge inkonsekwenties? Men meent toch zeker niet, dat kinderen in hun vlegeljaren het zonder leiding, en psychologisch en pedagogisch strénge leiding kunnen stellen?
Wij zeggen tot besluit:
De ‘Algemeene Eenheidsschool’, zoo ze in gezonden geest verwezenlijkt wil worden, vergt niet zoozeer dat én princie- | |
| |
pen én programma's worden omgegooid dan wel dat die princiepen overwogen worden en logisch toegepast, en die programma's, inplaats van ieder op hun eentje te ontstaan, het eene uit het andere zouden groeien, als alle twijgen uit één stam en wortel. Met dien verstande bovendien,- dat twijgen niet te zware vruchten kunnen dragen en dat programma's evenmin gevaarloos overladen worden.
En hier beschouwen wij onze kronijk als naar behooren ingeleid.
Wel moge deze inleiding betrekkelijk breedvoerig lijken, maar ze heeft dan dit groote voordeel toch, den lezer in één maal ons standpunt voor te stellen en hem te zeggen in welk teeken wij onze besprekingen wenschen geplaatst te zien.
* * *
Hier volge dus een eerste deel van die besprekingen, omvattend werken die tijdens, - enkele zelfs even voor -, en na den oorlog zijn verschenen.
Het volst in 't licht staat de figuur van Mevr. Dr. Maria Montessori, - ‘de Italiaansche onderwijshervormster’, zooals haar Dr Gunning heeft genoemd. Haar werk Ill metodo della Pedagogia Scientifica, applicata all' educazione infantile nolle Case dei Bambini verscheen in 1909 en werd, nadat geneesheeren en opvoedkundigen van overal het gelezen en aan de praktische verwezenlijkingen te Rome, te Milaan en elders getoetst hadden, in bijna alle talen overgezet.
Een volledige, getrouwe vertaling in het Fransch, bracht de firma Larousse, te Parijs, onder den titel Pedagogie scientifique. La Maison des Enfants. Education Elémentaire. Een dito Nederlandsche, met enkel weglating van het ietwat buitennissig hoofdstuk over voeding, bezorgde de bekende firma Ploegsma, te Zeist, onder de benaming De Methode Montessori, zelfopvoeding van het jonge kind, - en met aankondiging van een zelfstandig tweede deel.
In verband met dit werk, met de ‘case’ die Mevr. Montessori opende en met de ‘kinderhuizen’, die in verscheidene landen (buiten België) naar 't oorspronkelijke voorbeeld werden ingericht, verschenen een aantal boeken, brochures, tijdschriften, meest alle als vulgarisatiewerk bedoeld.
| |
| |
Dr. Maria Montessori van Dr. J.H. Gunning Wz. (uitg. Mij. voor goede en goedkoope lectuur, Amsterdam) wil alleen ‘Een schets’ zijn en den oningewijde voor het eerst laten kennismaken, - maar op de scherpziende wijze van den schrijver zelf -, met de Italiaansche opvoedster, met de casa, de bezigheden aldaar, de ‘leermiddelen’, den bijval der methode en de redenen daarvan. De Montessori - Methode van L. de Paeuw (uitg. Belgische Boekhandel, Baarle-Hertog) is een bondig overzicht ten dienste van de toekomstige en van de jonge onderwijzeressen. Het Montessori - Verschijnsel van Edward Peeters (uitg. ‘Libertas’, Brussel) gaat minder in op de methode zelf en haar waarachtige beteekenis dan op de zg. dweperij met de methode en doet een stormloop tegen al degenen, die Montessori als de psycholoog en pedagoog willen naar binnen halen. L'Education des petits enfants par la méthode montessorienne, van F. Garsin (uitg. Nathan, Parijs) geeft in éen boekje, met een theoretisch en een praktisch gedeelte, de methode en haar toepassing aan, maar treedt hierbij met eigen, dikwijls sterk afwijkende gedachten op; de schrijver blijkt, trouwens, al te zeer met de bestaande klassikale methodes in Frankrijk vergroeid te zijn om andere oplossingen te wenschen dan het geleidelijk aanpassen en verbeteren. Montessorianisme, uiteenzetting en kritiek, van S. Rombouts (uitg. Malmberg, Nijmegen), staat het dichtst bij Dr. Gunning's werkje en levert een bizonder bevoegde kritiek, waarvan de kwintessens kan luiden: ‘het oude, beproefde moet blijven; het nieuwe diene ter korrektie en aanvulling’. Alleen, waarom moet Mevrouw Montessori per se Roomsch-katholiek geheeten?
Een Montessori - Moeder van Mevr. Canfield Fisher, een Amerikaansche (uitg. Ploegsma, Zeist), wijkt van al 't vorige af en brengt ons, ondanks de persoonlijke, zelfstandige opvattingen van de schrijfster, het dichtst bij de Montessorischool in actie; de auteur, trouwens, heeft er te Rome zelf geruimen tijd in opgeleefd, alle indrukken met een warmvoelend hart meegemaakt en opgeteekend en psychologisch de beteekenis van elken indruk nagegaan, - zoodat haar boek de waarde krijgt niet enkel van een degelijke studie over Montessori, waar leidsters van Amerikaansche kleine-kinderscholen baat bij vinden, maar tevens van apostel-werk, dat geest- | |
| |
drift wekt en wekken moet. Een veertiendaagsch tijdschrift, Montessori-opvoeding (orgaan der Nederlandsche Montessori-Vereeniging), brengt, onder leiding van Th. Thijssen, allerlei propagandische in- en voorlichting betrekkelijk het Montessori-onderwijs, zijn geest, zijn middelen, zijn uitslagen.
Alleen, en dit is, bij al 't voordeel, het gevaar dat aan het lezen van boeken, vlugschriften en periodieken over Montessori kan verbonden zijn: men kijkt al te gemakkelijk de oorspronkelijke bron voorbij of leert ze zien door de oogen van een andere, wat bijna even jammer is.
Wij komen daarom even terug op De Methode Montessori, zelfopvoeding Van het jonge kind, dat straks werd aangegeven als het werk der doctoresse zelf. De heer T. Bruyn bezorgde de alleszins voortreffelijke vertaling. Wij volgen den tekst niet op den voet; 325 pagina's dichte druk, en met een inhoud die dikwijls stof tot overpeinzing geeft, houden dat uitgesloten. Wel melden wij hier de titels van een aantal hoofdstukken in juiste orde: ontstaan der methode; algemeen gedeelte (anthropologisch gedeelte, omgeving, inrichting van het lokaal, opvoeding tot vrijheid); oefeningen voor het praktisch leven; oefening van het spierstelsel (vrije gymnastiek, opvoedende gymnastiek, ademhalingsgymnastiek, lippen-, tanden-, tonggymnastiek); de natuur en de opvoeding; handenarbeid; ontwikkeling der zintuigen; ontwikkeling van het verstand; methodes voor leesen schrijfonderwijs; spraak en taal; spraakgebreken; het tellen en de voorbereiding tot het rekenonderwijs; enz. De titulaturen zijn op zichzelf geen meesterwerk van klare uitdrukking, althans op 't eerste zicht. Maar wie ze nagaat in hun volgorde, merkt toch hoe ze gericht zijn op één dubbel einddoel, nl. te leeren schrijven - lezen en tellen - rekenen, en wie dan weet dat Mevr. Montessori hier handelt over ‘bambini’, of kinderen van drie tot maximum zeven jaar oud, en dat zij 't werkelijk beleeft hoe deze kinderen zoogoed als allen op hun zesde (en enkelen reeds op hun vijfde) jaar de kunst van schrijven, lezen, rekenen machtig zijn, staat wel een oogenblik onthutst en denkt terug aan de methode van bij ons, die lang niet deze rezultaten geeft. Besluit?... Maar neen, in zulke zaak moet niet te haastig een besluit getrokken. Trouwens, het gaat de Italiaansche doctoresse maar nauwelijks om deze rezultaten, wél om de studie
| |
| |
die anderen en zij zelve maakten van het kind, zoo psychologisch als physiologisch, en van zijn praktische behoeften, zijnde vooral behoefte aan oefening van alle zintuigen, behoefte aan bezigheid en spel; en daarop steunende schiep zij een rijkdom aan ‘leermiddelen’, - of pedagogisch speeltuig, zoo ge wilt -, waarmee de kinderen intensief hun zinnen oefenen en, door kracht van menigvuldige oefening, waarbij gezichtsrn tastzin de voornaamste rol vervullen, hun letters en hun cijfers leeren zouden.
‘De onderwijzeres’, zegt Mevr. Montessori tot besluit, ‘is vervangen door de leermiddelen, die zelf controlemiddel zijn op 't wélverrichten van den vereischten arbeid der leerlingen en hen in staat stellen zich zelf te vormen. De onderwijzeres leidt alleen; bij den geheel spontanen arbeid der leerlingen ziet ze lijdelijk en zwijgend toe.’
Zeker, die zinnetjes kunnen aanleiding geven tot heel wat kommentaar, waarbij het zg. vervangen zijn der onderwijzeres al dadelijk in betwisting komen zou, ook aan de hand van Mevr. Montessori's eigen, zeer breedvoerige toelichtingen op haar methode. Maar zooals 't werk daar staat, zooals de ‘leermiddelen’, in hun systematische opeenvolging een prachtige vondst, daar worden aangegeven en verklaard, blijkt Mevr. Montessori een persoonlijkheid te zijn, wier invloed op ons onderwijs niet afgewend kan worden, en 't niet mag.
Naast Mevr. Montessori, trouwrens, staat voor het oogenblik geen andere van haar beteekenis. Al moet hier wel aan toegevoegd, dat anderen, onder wie Dr Decroly, te Brussel, en Dr. Kerschensteiner, te München, ieder op eigen wijze gelijksoortige, ofschoon daarom niet gelijknamige idealen dienen. Want late de eerste als leuze voeren ‘préparer Fenfant a la vie par la vie’ en ‘organiser le milieu de manière que l'enfant y trouve des stimulants adéquats a ses tendances favorables’, late de tweede eischen, dat de school een leerschool zij, ‘waarin men niet alleen door woorden en boeken, maar veel meer ‘door praktische ervaring leert’ en ‘productieven arbeid’ en laten beiden op zeer verscheiden wijze hun gelijksoortig ideaal hebben benaderd in de werkelijkheid, de eerste in de door hem verwezenlijkte ‘école de FErmitage’ en elders, de tweede door de herinrichting, naar eigen inzicht, van het volksonderwijs te München,... bij slot van rekening sluit hun
| |
| |
streven en hun werk hetzelfde protest in tegen het praaten voordoe-onderwijs, dat de persoonlijkheden onderdrukt, Jn plaats van ze door eigen uitgroei tot ontwikkeling te brengen.
Daarover meer, een volgend maal, naar aanleiding van La méthode Decroly door Mej. Hamaïde, De Komende School, naar Dr. Kerschensteiner, bewerkt door Dr A. De Vletter, en Zelfopvoeding, de pas verschenen Nederlandsche uitgaaf van Mevr. Montessori's vervolgwerk voor de lagere school.
In afwachting ga tot slot een woordje over Volksontwikkeling, het sedert October 1919 verschijnende ‘Maandblad van het Nutsinstituut voor Volksontwikkeling’ te Amsterdam. - De redactie er van is toevertrouwd aan de heeren Dr. Ph. Kohnstamm, L.C.T. Bigot, Prof. R. Casimir, W. Emmens, A.H. Gunning, Dr. J.H. Gunning Wz., J. Hovens Greve, en Mevr. Ida Heyermans, en telt onder zijn vele medewerkers-metterdaad de heeren P.L. van Eek J., Dr A. de Vletter, E.C. Knappert, C.F.A. Zemike. Wat zeggen wil, dat hier van uit verschillende middens en oogpunten de allerhande faktoren-in-werking worden nagegaan, die elk het hunne bijdragen tot degelijke volksontwikkeling, en alle artikelen, inkluis de vermeldingen van ‘Feiten en Pogingen’, inkluis ook het ‘Persoverzicht’ en de ‘Boekbesprekingen’, aan werkelijke bevoegden zijn toevertrouwd.
Ten onzent is dat tijdschrift in bijna alle intellektueele middens onbekend, al heeft het in Vlaanderen niet zijn evenknie en is hier juist zoo'n dringende behoefte, de intellektueelen voor te lichten, inzake praktisch werk tot volksontwikkeling. Vandaar dit woordje, met verwijzing o.a. naar: ‘Het Kleuterstehuis’, drie artikelen van Dr. L. Bonebakker; ‘Dr Kerschensteiner’, twee do. van Dr. A. de Vletter; ‘Over de ontwikkeling en verbreiding der schoolwerktuinen’, twee do. van K. Dilling; ‘De opvoedkundige beteekenis van Jeugdorganisatie’, twee do. van P. Voogd,... alle in den len jaargang; - ‘Het hooger onderwijs en de volksontwikkeling’, zeven artikelen van Ph. Kohnstamm, E.C. Knappert, M.P. Berlage, e.a.; ‘Het Amerikaansche systeem van volksontwikkeling’, zeven do. van Wilhelm Muller; ‘De bioscoop in dienst van het onderwijs en de volksopvoeding’, éen uitgebreid artikel van D. van Staveren,... alle in den 2en jaargang; - nog ‘Het
| |
| |
Amerikaansche systeem van volksontwikkeling’, drie sluitartikelen van Wilhelm Müller; ‘Ontwikkeling van volwassenen. Kijkjes over de grenzen’, vijf artikelen van J. Hovens Greve; ‘Buitengewoon lager onderwijs’, vier do. door Jt. Reinink, P. Roorda e.a.; ‘Bioscoop en volksontwikkeling’, éen omstandig artikel van Ph. Kohnstamm,... alle in den 3en jaargang. Waaraan mag toegevoegd, dat in den loopenden 4en jaargang Dr. J.H. Gunning Wz. drie artikelen wijdde aan ‘Algemeene ontwikkeling en beroepsopleiding’, A.H. Gerhard en Ph. Kohnstamm reeds twee do. aan ‘De toekomst van ons volksonderwijs’,... en dat in dezen jaargang als in de vorige P.L. van Eek Jr. een zeer werkdadig aandeel neemt in 't overzichtelijk gedeelte.
Wij bedoelen niet, in deze kroniek genoemd tijdschrift nader te bespreken; maar waar een aantal bladen, met inbegrip van vele onderwijstijdschriften hier te lande, de ide ëele belangen van het kind en van het volk voor stoffelijke belangen in den engsten zin naar 't achterplan verwijzen, daar is het ons een vreugde te wijzen op 't bestaan van een afwijkend en bemoedigend geval als dat van Volksontwikkeling.
H. VAN TICHELEN.
|
|