kleur, den indruk nalieten van een ontoereikende vergoeding te zijn voor ontbrekende, diep-innerlijke emotie, daar staan we nu tegenover eene uiting van werkelijk echte ontroering. De sensibiliteit van dezen toondichter, die zich lang vermeide in de ietwat dunne atmosfeer waarin Louis Couperus zijn mythologische figuren laat leven, heeft aan Timmermans' Rabelaisiaansche levensbeschouwingen een vernieuwing van krachten te danken. Merkwaardig hierbij is wel dat het realistisch element - bij Timmermans van overwegend belang - de gevoelssfeer van den toondichter niet dermate beroerde dat een neiging tot trouw navolgende, zich paralleel aan het literaire voorbeeld bewegende muzikale nadichting, daarvan als direct gevolg zou aan te wijzen zijn. Het literaire voorbeeld werkte hier bevruchtend, maar de muzikale bewerking werd een zelfstandig geheel, geen muzikaal commentaar. ‘Pallieter’ kwam voor 't eerst ten gehoore op een der wekelijksche concerten, gegeven door de Maatschappij van Dierkunde, onder leiding van den auteur en vzerd zeer gunstig onthaald.
Een heel wat minder blijde verrassing dan met zijn artistieken arbeid heeft de heer Alpaerts het kunstminnend publiek weten te bezorgen als directeur (- in associatie met den heer Steuibaut -) van onze Vlaamsche Opera.
De ontoereikende krachten van het door hen samengestelde gezelschap, dat n.b. daarbij ook nog onvolledig bleef, waren niet alléén oorzaak van het verval eener instelling, waarop elke Vlaming zoo graag fier zou willen zijn. De voornaamste reden van den treurigen toestand waarin ons zangtooneel zich thans bevindt, is het algemeen gebrek aan ondervinding en beleid der huidige directie. De gebrekkige samenstelling van het artistiek ensemble had natuurlijk al dadelijk voor gevolgen: vooreerst, minderwaardige vertooningen, ten tweede een gevoelig gemis aan afwisseling in het speelplan. Dit verklaart, eenerzijds, het fiasco van Smetana's meesterwerk ‘De Verkochte Bruid’, anderzijds de talrijke opvoeringen van Eugen d'Albert's ‘Laagland’, een werk waarvan het melodramatische en het grof-zinnelijke het groote publiek in den Schouwburg moeten lokken.
De eene misrekening volgde op de andere. ‘De Evangelieman’ van Kienzl: een ongelukkige keuze als heropvoering, Wolf-Ferrari's ‘Juweelen der Madonna’, weinig minder dan een ‘horreur’. 't Laatst in de rij stond ‘De Doode Stad’ van Wolfgang Korngold. Reusachtige inspanning der vertolkers. Eene inspanning helaas, welke beter had kunnen besteed worden. Korngold's ‘Doode Stad’ staat tot Georges Rodenbach's ‘Bruges la Morte’, (waaraan het onderwerp ontleend is) als een schril-kleurige chromo tot een fijne pointe-sèche. De teere, aristocratische poëzie van den symbolist Rodenbach wordt door den Oostenrijkschen componist letterlijk versmoord onder een mantel van overdadige en wansmakelijke pracht. Het is een wonder van technisch-muzikaal assimilatie-vermogen, in aanmerking genomen dat Korngold dit werk schreef op vier en twintigjarigen ouderdom, maar een wonder slechts in zooverre men die technische vaardigheid beschouwt op zichzelve en niet in verband met het zeer speciale onderwerp dat hier behandeld werd. Wie dat wél doet, wordt alras en pijnlijk getroffen door de stijlloosheid van dit zwaarwichtig doend product
Hoe sympathiek in al zijn eenvoudigen opzet staat daartegenover ‘La Route d'Emeraude’ van Aug. De Boeck!
Waarheid van uitdrukking, diep gevoel, een tot hooge meesterschap aangegroeide beheersching van alle middelen welker samenwerking vereischt wordt in het genre, kortom: een stuk waarvan het succes, en een succes van het beste allooi, bij voorbaat verzekerd is. De directie van onzen Franschen schouwburg heeft deze gelegenheid niet verkeken en zij deed er natuurlijk haar profijt mede. De directie der Vlaamsche Opera heeft het niet noodig geoordeeld de minste poging te doen om