De Vlaamsche Gids. Jaargang 11
(1922-1923)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 385]
| |||||||||||||
‘Lijmen’ (Vervolg)Ga naar voetnoot(1)V.- Je ziet er goed uit, de Mattos, verklaarde Bohrmann den volgenden morgen, toen ik hem de post voorlegde. Ik heb gevreesd dat je baard het winnen zou en dat je niet zoudt terugkomen. Ga eens in 't midden van 't kantoor staan! Hij schrikte blijkbaar terug voor zijn eigen werk, want ik hoorde hem ‘Jezus’ mompelen. - De Mattos, sprak hij, toen ik tegenover hem zat, mijn vrouw en mijn meid wonen boven, zooals je zeker al gezien hebt. Jij hebt boven niets te maken, maar zij hebben daarentegen hier niets te vertellen. Kato heeft toegang tot het Muzeum, waar zij 't noodige weghaalt om den voorraad van 't huishouden aan te vullen, in hoofdzaak vaatwerk en blikjes groenten en zoo. Je moet notitie houden van wat er in gebracht wordt door klanten en van wat Kato er uithaalt, dan weet ik altijd wat er in voorraad is. Ik neem wel eens goederen in betaling aan, begrijp je? Of een levensverzekering. Om de situatie precies te kennen, moet je in de eerste plaats een inventaris van 't Muzeum opmaken... Raakt er iets op, dan moet je mij waarschuwen en dan probeer ik een zaak te doen met een firma die in zoo'n soort goederen handelt. Verder kijk je de oude bonnetjes eens door en je leest al de nummers van den laatsten jaargang. Laat je niet afschrikken, al komt een zelfde studie telkens weer voor, met geen ander verschil dan dat er sprake is van een andere firma. Lees alles, dan kom je er in. Hij trok een lade open, die vol papieren rollen was. - Dit zijn studies, waarop de menschen, voor wie ik ze geschreven heb, niet in zijn gegaan. Die moet je eens klassee- | |||||||||||||
[pagina 386]
| |||||||||||||
ren, als je tijd hebt. Niet volgens de firmanamen die er in voorkomen, maar wel volgens de artikelen die er in beschreven worden. Bij voorbeeld: accordéons, aciéries, assurances, bandagistes, banques, brasseurs enzoovoort. En nu de post. Er was een briefkaart gekomen van een onderwijzer uit Poperinge, die een abonnement vroeg. - Gooi die maar weg, zei Bohrmann. Dan was er een brief van een ingenieur uit Luik, die de aandacht vestigde op een technische vergissing, die voorkwam in de beschrijving van een locomotief. Er was een lange algebraïsche beschrijving bij ingesloten. Bohrmann scheurde kaart en berekening stuk en gooide ze in de prullemand, bij den onderwijzer. Dan was er nog een kaart van een beddenfabrikant, die beweerde betere en goedkoopere bedden te vervaardigen dan die van de firma waarover in een van de laatste nummers van het Wereldtijdschrift gesproken werd. - Daar is misschien een zaak te doen. En hij stak de kaart in zijn zak. Verder was er nog slechts eenig drukwerk, dat Bohrmann eveneens in de mand smeet. - Ik geef je een week tijd om je in mijn rommel een beetje in te werken en dan ga je mee de menschen bezoeken, want je moet vooral leeren lijmen. Met het lijmen staat of valt het heele Wereldtijdschrift. Bohrmann was pas de deur uit, of daar ging de telefoon. - Algemeen Wereldtijdschrift voor Financiën et cetera? werd gevraagd. - Jawel, mijnheer, gaf ik moedig ten antwoord. - Renault hier. Wil u mijnheer Colman even aan het toestel roepen? Ik vroeg of hij soms mijnheer Bohrmann bedoelde. - Goed. Bohrmann dan. Hij had een onaangename stem, zooals menschen die te rijk zijn of te zeker van hun zaak. Ik zei dat mijnheer Bohrmann uitgegaan was en vroeg of ik de boodschap niet kon aannemen. - Zeker, zei Renault. Zeg maar aan mijnheer Bohrmann dat ik die tienduizend exemplaren niet hebben moet. 't Is allemaal wel heel mooi wat hij me verteld heeft, maar toen hij weg was heb ik er nog eens goed over nagedacht en ik zal ze | |||||||||||||
[pagina 387]
| |||||||||||||
maar niet nemen. Zend u mij dat bonnetje, dat ik geteekend heb, eenvoudig met de post terug, alsjeblieft. - O, zei ik. U moet de bonnetjes dus niet hebben. Ik bedoel dat u... - De bonnetjes, onderbrak Renault grommend. Er is geen sprake van bonnetjes. Die tienduizend exemplaren van het Wereldtijdschrift voor dinges... voor financiën geloof ik en... enfin, van dat tijdschrift van mijnheer Bohrmann dan, die wensch ik niet te ontvangen. Beschouw die dus als afbesteld. Bonnetjes, bonnetjes. Er is maar één bon en dien heb ik voor een paar dagen geteekend. Maar dat was bij verrassing. Zend mij dien dadelijk terug. Begrepen? - Ja, mijnheer, zei ik. En ik voelde dat ik onder 't keffen van Renault een kop kreeg als een boei. - Goed zoo, zei de man nog, en 't was uit. Verdwaasd bleef ik nog even zitten, tot het bloed weer uit mijn hoofd teruggetrokken was en voelde mij dan diep vernederd, omdat ik tegen dien vent, die zoo rustig gescholden had, slechts ‘O’ en ‘ja mijnheer’ gezegd had. Nu besefte ik ten volle wat een vod mijn baardperiode, met haar tienduizend salutations distinguées, van mij gemaakt had. 's Namiddags, toen Bohrmann even kwam kijken, zei ik dat Renault getelefoneerd had over tienduizend exemplaren. - Die moet hij zeker niet hebben? zei mijn patroon dadelijk. - Juist. Hij heeft ze niet noodig. En of u dat bonnetje zonder fout met de post wilt terugzenden? - Zeker, zeker. Eenvoudig met de post terugzenden, grinnikte Bohrmann. Hij trommelde even op zijn schrijftafel en zei met zachte strengheid: - De Mattos, je moet oppassen met de telefoon. 't Beste is nog dat je heelemaal geen antwoord geeft, dan worden zij 't bellen gauw moe. Men bestelt mij nooit iets per telefoon en als ik opgebeld word, dan kan het alleen maar zijn om te probeeren een afgesloten zaak nog gauw ongedaan te maken. En als ze getuigen nemen, zooals ik dien nacht met Korthals geprobeerd heb, en je geeft antwooord... Dan is 't nog niet doodelijk, want anders was een aangeteekende brief ook goed, maar enfin, je kan nooit weten. Ik zou er heelemaal geen te- | |||||||||||||
[pagina 388]
| |||||||||||||
lefoon op nahouden, maar een Wereldtijdschrift zonder telefoon maakt de menschen achterdochtig. Laat ze voortaan bellen tot zij er genoeg van hebben, en wordt er naderhand nog over gerept, dan krijgen de juffrouwen van de Centrale de schuld. Ah, monsieur, cette administration, ne m'en parlez pas. En intusschen zijn wij alweer een paar dagen verder, begrijp je? - Je moet die dingen niet uit het hoofd leeren, hoor, zei Bohrmann nog, voor hij 't kantoor verliet, want hij zag dat ik de laatste tijdschriften bij elkander gezocht en klaar gelegd had. Lees zoo maar een beetje, tot je goed begrijpt dat het heele ding niets om het lijf heeft, maar dan ook niets... En pas op voor de telefoon. Ik bracht den namiddag verder door met het lezen van het Wereldtijdschrift, waarvan ieder nummer twee en dertig pagina's groot was en twee of drie beschrijvingen bevatte van particuliere zaken, zooals fabrieken, pensionaten, klinieken, transportondernemingen en dergelijke. De meeste waren ook royaal geïllustreerd met talrijke clichés, waarvan sommige de heele oppervlakte van twee tegenover elkander staande bladzijden in beslag namen. Den volgenden morgen ging ik met lezen door en 't viel mij op dat de studies verbazend op elkander geleken, vooral wanneer het over zaken van denzelfden aard ging. In nummer vier van den laatsten jaargang stond een beschrijving van een kostschool die bestuurd werd door de heilige ‘Soeurs de Marie’ en toen ik las ‘la jeune fille est une argile que des mains vertueuses et savantes doivent savoir malléer en une forme idéale’, kwam het mij voor dat ik daags te voren reeds een paar maal hetzelfde gelezen had. Ik sloeg nummer drie weer open en vond een studie over een pensionaat van de ‘Soeurs du Sacré Coeur de Marie’, waarin het heette: ‘la jeuxt? fille est une argile que des mains savantes et vertueuses peuvent malléer en une forme idéale.’ En na eenig zoeken vond ik in het eerste nummer, dat slechts een maand ouder was, een beschrijving van een dergelijke inrichting, ditmaal een van de heilige ‘Soeurs de Saint Vincent de Paul’, waarin verklaard werd dat ‘des mains vertueuses et savantes peuvent malléer la jeune fille, la femme de demain, en une forme idéale.’ Ik lei de nummers 1, 2 en 4 van den loopenden jaar- | |||||||||||||
[pagina 389]
| |||||||||||||
gang nu naast elkander om beter te kunnen vergelijken en vond bij de ‘Soeurs de Sainte Marie’: Cette culture donne à la jeune fille, avec une religion pleine d'élans vers la bonté, des connaissances multiples, un esprit pratique, un savoir faire et un raisonnement que nécessite impérieusement son avenir social. Bij de.‘Soeurs du Sacré Coeur de Marie’ heette het: Cette éducation donne à la jeune fille, avec une bonté pleine d'élans vers la religion, un savoir faire multiple, un esprit pratique, des connaissances et un raisonnement que son avenir social nécessite impérieusement. Terwijl bij de ‘Soeurs de Saint Vincent de Paul’ gezegd werd: Cette religion donne à la jeune fille une culture pleine d'élans vers la bonté, de multiples connaissances, un raisonnement pratique, un savoir faire et un esprit impérieusement nécessités par son avenir social. Ik wist waarlijk niet welke van de drie teksten ik de mooiste vond en ik was nog een en al bewondering voor Bohrmann's varianten, toen ik bij de ‘Soeurs de Sainte Marie’ alweer 't volgende aantrof: La jeune fille façonnée chrétiennement sacre profondément le foyer, où elle apporte des vertus éprouvées, un mélange de respect, de douceur et de tendresse. Bij de ‘Soeurs du Sacré Coeur de Marie’ vond ik: La jeune fille chrétiennement façonnée sanctifie profondément le foyer, où elle apporte des vertus à toute épreuve, un mélange de douceur, de tendresse et de respect. De ‘Soeurs de Saint Vincent de Paul’ hadden zich tevreden moeten stellen met: Façonnée chrétiennement, la jeune fille sacre le foyer profondément. Elle y apporte des vertus éprouvées, un mélange de tendresse, de respect et de douceur. Ik ging nu met de grootste belangstelling aan 't snuffelen | |||||||||||||
[pagina 390]
| |||||||||||||
en vond in nummer drie een beschrijving van een steenhouwerszaak, waarin gezegd werd: De tous les matériaux de l'architecture, le marbre est certes celui qui offre les plus admirables ressources au prodigieux et inépuisable thème de la décoration. Terwijl Bohrmann in nummer vijf, in een studie over een cementkoopman, staande hield dat: Le ciment est certes, de tous les matériaux de l'architecture, celui qui offre au prodigieux et inépuisable thème de la décoration les plus admirables ressources. Ik sloeg nu de knip open waarin ik den bon van Korthals geborgen had en vond na eenig zoeken de drie bonnetjes, waarbij de ‘Soeurs de Sainte Marie’, de ‘Soeurs du Sacré Coeur de Marie’ en de ‘Soeurs de Saint Vincent de Paul’, respectievelijk vijf duizend, tien duizend en vijf en zeventig duizend exemplaren van het Wereldtijdschrift besteld hadden. Teriwjl ik die bewijzen van Bohrmann's activiteit vol eerbied stond te bekijken, hield een auto voor het huis stil. Ik deed de poort open en stond voor een heer met een hoogen hoed en witte handschoenen, die er aanzienlijk uitzag. Dat het een Engelschman was merkte ik dadelijk, want hij had een sproetig gezicht, geschoren tot op het been, en een adamsappel, waarvan ik den blik niet meer kon afwenden toen ik hem eenmaal in de gaten had. Zijn broekspijpen hingen niet, maar stonden overeind op twee vouwen, die als een dubbele ruggegraat het heele gevaarte recht hielden. Met kleeren en al kon hij geen vijftig kilo wegen. De bezoeker tastte in zijn binnenzak en overhandigde mij een kaartje op naam van J. WILKINSON, Continental Agent of Cross and Blackwell Ltd. Hij zei goeden morgen, zonder zijn sigaar uit den mond te nemen, en vroeg of mijnheer Bohrmann thuis was. Ik had mij voorgenomen mijn woorden met de uiterste voorzichtigheid te wikken en te wegen, maar moest toch zeggen dat hij er niet was. Hij scheen even na te denken en vervolgde dan joviaal: | |||||||||||||
[pagina 391]
| |||||||||||||
- Ail right. Does not matter. Il zal de bestelling voor hem gereed schrijven. En hij ging ons directiekantoor binnen, waarvan de deur openstond. Nu ja, een bestelling kon in ieder geval geen kwaad, dat begreep ik dan toch al. Trouwens, Wilkinson bewoog zich met de rustige zekerheid van iemand die overal komt, ging zonder omslag aan Bohrmann's bureau zitten en vroeg een velletje papier. Daar hij van bestellen gesproken had, dacht ik dadelijk aan onze roode bonnetjes, maar ik wist niet waar Bohrmann die opborg. Terwijl ik laden doorzocht, keek Wilkinson eens rond in ons hoofdkwartier. - Wat een tucht er bij die Duitschers toch heerscht! merkte hij op. Dat doet niemend ze na. Zoo stil als het hier is... Bij ons is er op alle krantenkantoren een leven als een laatste oordeel. - Dit zal het doen, riep hij opeens, terwijl ik nog steeds wanhopig aan 't rommelen was. Hij had de hand gelegd op een block-notes en zat al te schrijven. Na een regel of vier hield hij even op en begon te tellen: - Vijftig duizend voor Frankrijk en tien duizend voor België, dat maakt zestig duizend. Voor België is tien duizend voldoende, omdat al uw abonnés de beschrijving toch al te lezen krijgen. Hoeveel zijn er ongeveer? Ik had met iemand te doen die niet kleingeestig was, want toen hij mij zag denken, gaf hij dij den raad er maar een slag in te slaan. Nu, misschien dacht hij ook dat het aantal te groot was om het zoo maar in eens uit te spreken. Ik zat zoo in 't nauw dat ik weer eens naar mijn baard pakte, maar toen schoot mij gelukkig het gesprek van Bohrmann met dien kleinen agent van politie te binnen. - Het aantal lezers, of liever het aantal exemplaren bedraagt soms meer dan honderd duizend, mijnheer, gaf ik manmoedig ten antwoord, maar Wilkinson was alweer aan 't rekenen. - Zestig duizend. Waar wordt verder nog Fransch gesproken, mijnheer? In Zwitserland een beetje, geloof ik. Nou, vijf duizend, om ook die bergbewoners tot Cross en Blackwell te bekeeren, maakt vijf en zestig duizend. Dan een kleine voor- | |||||||||||||
[pagina 392]
| |||||||||||||
raad, laten wij dus zeggen zeventig duizend, zei Wilkinsop. En hij schreef door. - Zie zoo, besloot hij, dat is alweer in orde. O ja, ik moet in de studie nog een paar kleine dingen veranderen, daar waar het gaat over den invloed van onze ‘picalilly’ op de spijsvertering. Wil u eventjes een van de redacteuren ontbieden? - Een van de redacteuren, mijnheer? zei ik hem na, om tijd te winnen. - Iemand van de redactie, herhaalde de man, met de studie over Cross en Blackwell Ltd, die mijnheer Bohrmann mij op het kantoor is komen voorlezen. Ik staarde Wilkinson aan als was hij een luchtverschijnsel. - All right. Don't trouble... Ik zal wel zelf gaan... Twee kamers verder, is 't niet? zei de vriendelijke continental agent, die met één oogopslag de naamplaten op al de deuren gelezen moest hebben, want hij was maar even in de gang geweest. Voor ik iets zeggen of doen kon, stond hij uit zijn zetel op, opende de deur die toegang verleende van de Directie tot de Administratiekamer en ontwaarde de groote suite, die als een grafkelder voor zijn voeten lag. Het was een vreeselijk gezicht. Niemand, niets. Geen mensch, geen meubels, geen geluid. Een groote leegte boven een linoleumvlakte, die zich uitstrekte tot aan 't Muzeum van Inlandsche en Uitheemsche Voortbrengselen. De Engelschman nam zijn hoed af, en stiller sprekend vroeg hij of er iets gebeurd was en of de bedienden uit waren. Had hij dat nu niet gezegd, dan had ik er misschien zoo iets op gevonden. Maar nu ging het zeker niet. Daar ik echter tot elken prijs aan de beklemming een einde wilde maken, nam ik opeens het besluit een beroep te doen op zijn breedheid van inzichten. Ik dacht dat ik er dat op wagen kon met iemand die dan toch gezegd had: ‘Sla er maar een slag in.’ - Mijnheer Wilkinson, zei ik ernstig, er zijn hier geen andere bedienden dan ik. Maar dat neemt niet weg dat het Wereldtijdschrift voor Financiën, Handel, Kunsten en Wetenschappen werkelijk... geen slecht tijdschrift is. | |||||||||||||
[pagina 393]
| |||||||||||||
Ik was met ‘mijnheer Wilkinson’ begonnen, omdat ik dacht dat het noemen van iemands naam altijd een verteederende uitwerking heeft. Doch het tweede gedeelte, dat bij voorbaat ontkende wat hij nog niet beweerd had, hoorde ik zelf klinken als een gebed der stervenden. Trouwens, hoe ik mij ook inspande om een zakelijken toon aan te slaan, toch onderging ik den invloed van Wilkinson's rouwbedrijf en sprak even gedempt als hijzelf gedaan had bij 't kijken in de leegte. - Zoo... Er zijn hier geen bedienden, herhaalde de bezoeker met een heel andere stem, die mij een gevoel gaf alsof de mis uit was. En nog iets mompelend dat ik niet verstond, waagde hij zich in de Administratie, van daar tot in de Redactiekamer en dan in de afdeeling ‘Kas’, zonder dat er op zijn tocht eenig teeken van leven voor hem opdook. Eindelijk barstte hij los in een schrijnende lachkramp, die onderbroken werd door diverse uitroepingen in zijn moedertaal. - Dit is dus het hol van die oude rot. En dat daar is zeker zijn muzeum? vroeg Wilkinson, met zijn wandelstok wijzend. Behoedzaam als een ooievaar schreed hij tot bij de tafel met het brok rubber en het negergodje, bleef daar even staan, zette een lorgnet op en las aandachtig den tekst op 't voetstuk van Leopold II, waarna hij statig zwenkte en onder 't brommen van ‘ongehoord, ongehoord’ naar de Directiekamer terugkeerde. - De algemeene werelddrukkerij is zeker boven? vroeg hij nog, maar ik gaf geen antwoord. Hij keek nog eens rond en las op den wand: Lorsque vous aurez tout dit,
Levez-vous et partez d'ici.
- That is what I am going to do. En met een grijns nam hij 't pas door hem beschreven velletje van Bohrmann's schrijftafel, stopte het in zijn zak en zette zijn hoed op. - Komplimenten aan mijnheer Bohrmann, sprak hij. Zeg hem maar dat zijn heele organisatie mij diep getroffen heeft en dat ik over die exemplaren later nog wel eens schrijven zal. En dat ik voor een paar maanden op reis ga. Hij liep de gang door, maakte zelf de straatdeur open en ging heen. | |||||||||||||
[pagina 394]
| |||||||||||||
Niet zoodra was ik alleen, of er kwamen mij allerlei dingen in het hoofd, die ik had moeten zeggen of doen, maar die ik gezegd noch gedaan had. En de schrik sloeg mij om het hart, wanneer ik aan Bohrmann dacht, aan wien ik alles zou moeten vertellen. En dan te weten dat het zoo weinig gescheeld had! Ik was een oogenblik van plan eenvoudig weg te gaan en niet meer terug te keeren, maar nam ten slotte het wijze besluit te wachten op wat komen zou. Immers, indien ik niets vertelde, dan was het niet zeker dat mij door Bohrmann iets gevraagd zou worden. Ook vond ik dat het onverstandig was op zoek te gaan naar een andere betrekking, voor dat ik aan den dijk was gezet. Den volgenden morgen zag Bohrmann er afgetrokken uit. Hij keek rond naar een pen, die vlak voor zijn neus lag en zat een tijdlang voor zich uit te staren met een doosje lucifers in de hand, zonder zijn cigaret op te steken. Na eenig geknutsel belde hij 113-48 op, vroeg naar mijnheer Wilkinson, maar kon niet met hem in gesprek komen. - Op reis, op reis... Ik zeg dat hij in de rue Royale op zijn kantoor zit, verklaarde hij gedecideerd. Hij drukte mij nogmaals op het hart dat ik toch vooral moest oppassen met de telefoon en verliet daarop het kantoor. - Ik begrijp er niets van, zei Bohrmann na den middag. Die vent lijkt wel behekst. Want toen ik hem voor 't laatst ben gaan lijmen, was hij zoo goed als gaar, en dan nog wel voor minstens vijftig duizend exemplaren. En nu lijkt het wel alsof voor zijn deur de wacht gehouden wordt, speciaal om mij den toegang te versperren. En fluisteren dat ze doen, mijnheer! Met wassende aandrift bleef Bohrmann speuren, alsof hij de waarheid op de hielen zat, en twee dagen nadien barstte de bom. Tervzijl hij nog boven was, hoorde ik hem al te keer gaan en zijn gedonderjaag overstemde 't kraken van de trap, toen hij naar beneden kwam. Vreemd genoeg, maar nu ik het hoorde naderen, was ik niet bang meer. Het zou nu toch dadelijk achter den rug zijn. Indien het bij 't sterven net zoo gaat, dan is het zoo heel erg niet. | |||||||||||||
[pagina 395]
| |||||||||||||
- Ze - ven - tig dui - zend ex - em - pla - ren, scandeerde hij. En iedere trede joeg er een lettergreep uit. - Zeventig duizend, schreeuwde hij nogmaals, toen hij 't kantoor binnen kwam. Ik had mijn nieuw hoedje alvast opgezet en stond gereed om op te donderen. Dat getal deed hem blijkbaar etter en bloed zweeten. Zijn onderlip trilde na en zijn halsaders waren gezwollen. - Je moest je zeventig duizendmaal dood schamen, de Mattos, sprak hij, toen ik geen antwoord gaf en bij wijze van afscheid de kap op de schrijfmachine zette. - Mijn nieuw pak moet ik zeker teruggeven, mijnheer? vroeg ik gelaten. Hij begreep volkomen wat er in mij omging. - Hang je hoed maar weer aan den kapstok, gebood hij streng. Ik zal je er niet uittrappen. Het is mijn eigen schuld, 'k Had je hier nooit alleen moeten laten, want Kato staat de bezoekers heel aardig van uit het venster te woord, zoodat zij ten minste niets te zien krijgen. Maar hoe kon je zoo stom zijn, de Mattos! Hadt je hem nog iets anders getoond: den kelder, den zolder, je achterste, wat je maar wil, maar de suite! Lijm dan maar, Bohrmannetje, lijm jij maar, dag in, dag uit! Drie- of viermaal wandelde hij 't kantoor rond, zich inspannend om 't restant van zijn woede naar binnen te werken, bleef toen staan en sloeg met zijn zware vuist op de tafel. - Luister, waarschuwde hij, want als het na dezen weer gebeurt, dan moet je er werkelijk uit, zooals je zeker wel begrijpen zult. Komt er nog ooit een bezoeker wanneer ik niet thuis ben, dan zeg je hem: ‘Mijnheer Bohrmann is met zijn heelen staf naar Rijsel voor de internationale conferentie.’ Niemand heeft toegang tot de suite, niemand. Ze mogen alleen maar in de gang komen, omdat ze dan de vijf deuren kunnen zien en de vijf naamplaten. Het doet er niet toe wat ze vragen of vertellen: mijnheer is met zijn staf enzoovoort... Wat voor soort conferentie, daar weet jij niets van af. Internationaal is alles wat je ter oore gekomen is. Trouwens, niet laten uitvragen, de Mattos, en vooral geen pootjes geven. Schud de menschen als rupsen van je af, dan pas kruipen ze naar je toe. Als je praat, praat dan uit de hoogte, maar ga in geen geval buiten je conferentie. En dan Rijsel, en niet | |||||||||||||
[pagina 396]
| |||||||||||||
Luik, Gent of Antwerpen, want sommigen zouden aan 't telefoneeren kunnen gaan, of 't misschien wel in hun hoofd krijgen, mij even na te rijden. Rijsel is over de grens, minder bekend en toch niet te ver, zoodat zij mij 's avonds weer op den boulevard kunnen ontmoeten zonder stuipen te krijgen. Dus Rijsel, niet? Voor meerdere zekerheid zal ik het voor je opschrijven. Hij ging naar 't Muzeum, kwam terug met een stuk zeep in de hand en schreef met groote drukletters RIJSEL op den spiegel. Zijn zeventig duizend exemplaren bleven den heel en morgen overal doorheen klinken en pas tegen den middag werd er eenige afneming merkbaar, als van koorts die begint te zwichten. Eindelijk vroeg hij mij dan toch hoe de ramp zich had toegedragen. Ik sloeg de oogen neer en gaf met den dood in 't hart een omstandig verslag van Wilkinson's bezoek. Wat er aan fierheid nog in mij smeulde, kwam geweldig in opstand, toen ik aldus gedwongen werd mijn lamme houding zelf aanschouwelijk te maken. Toch verzweeg ik niets, ook niet dat hij werkelijk een bestelling van zeventig duizend exemplaren had klaargemaakt. - Dat was dus alleen voor Frankrijk, België en Zwitserland, zei Bohrmann, die weer begon te koken. Weet je dan ook dat er ook in Canada Fransch gesproken wordt, en in Algerië, Egypte, Turkije en wat weet ik al? Trouwens, de studie kan best in twee talen verschijnen, links het Fransch en rechts een Engelsche vertaling, vervolgde hij in den onvoltooiden tijd, alsof de zaak nog hangend was, in plaats van reddeloos verloren. Dat kan best. In zes talen ook, indien het verlangd wordt. Dat kan mij niet schelen, als die vent maar betaalt. - En wat is er na 't schrijven van de bestelling dan verder gebeurd? onderbrak hij zichzelf. Toen alles verteld was, bleef Bohrmann zwijgend zitten. Hij trok zijn schouders op en stak de handen naar den vloer uit, als stelde hij zichzelf een wanhopige vraag. En zooals hij daar zat, ineengedoken, met groeven om zijn mond, leek hij nog beter op Beethoven dan dien avond toen hij mij met zijn goedkeuring overviel, na 't stukslaan van mijn knuppel. | |||||||||||||
[pagina 397]
| |||||||||||||
VI.Den volgenden morgen hield hij zijn groote toespraak. - Om blunders te voorkomen als die met Wilkinson, is het noodig, de Mattos, dat je volkomen begrijpt hoe ik met het Wereldtijdschrift aan den kost kom. Als je dat maar eenmaal goed beet hebt, dan zal je althans de grofste bokken spoedig vermijden. In de eerste plaats moet je weten wat ik ben en wat jij worden zal, indien je er niet wordt uitgetrapt. Ja, wat ben ik eigenlijk? Ik zag dat hij werkelijk nadacht over zijn eigen status. - ‘Het Wereldtijdschrift’, verklaarde hij, is een ingenaaide circulaire met een mooien titel, waarin gezegd wordt dat een bepaalde firma eenig is in hare soort, een bepaalde naaimachine beter dan eenige andere, of dat een kostschool boven alle andere kostscholen uitblinkt door directie, licht, lucht en hygiëne. Het Wereldtijdschrift is dus geen tijdschrift, de Mattos, zooals blijkt uit den tekst van de bonnetjes, waarin spraak is van brochures. Het idee tijdschrift stelt abonnés voorop, waarvan de ontstentenis, indien zij bewezen werd, mij door een of ander rouwenden kliënt, zooals Renault, als een strop om den hals zou gedaan worden. Daarom gaan die enkele verzoeken om een abonnement de prullemand in. Mijn toestand is nu gezonder dan met een dertigtal van die menschen, die betaald zouden hebben om mijn ding iedere maand te ontvangen en die geestdriftig tegen mij zouden getuigen, indien er wat aan te verdienen was. Neen, geen uitgeverszaken. Ik ruil papier tegen geld en ik ben dus eigenlijk koopman in bedrukt papier. De kooper krijgt een baal of een heelen wagen exemplaren thuis en daarmede is de waar geleverd. Dan volgt direct de factuur en het incasseeren. Tot op heden heb ik alles alleen klaargespeeld: het lijmen van de klanten, het schrijven van de studies en 't afsluiten van de zaken, maar nu ben jij belast met het redactiewerk. Je bent dus hoofdredacteur, chef - binnenland, chef - buitenland, overzichtschrijver, verslaggever, corrector en bovendien incasseerder. Aan dat incasseeren zal je plezier beleven. Onder 't lijmen zal ik het wel eens over ‘de redactie’ hebben, als zaten onze redacteuren in de kamer hiernaast werkelijk aan dubbele rotten te pennen, en dan mag je niet schrikken, ten | |||||||||||||
[pagina 398]
| |||||||||||||
minste niet zoo dat de menschen het merken. 't Is alles zeer eenvoudig en over een paar maanden ben je er doorheen, dat zal je zien. En gaat het niet, dan moet de uittrappingsclausule van ons contrakt in werking treden. Morgen ochtend gaan wij er voor het eerst samen op uit. Je krijgt een mooie lederen tasch onder den arm om de zoogenaamde ‘documenten’ in te bergen. Ieder stuk papier, bedrukt, beschreven en desnoods blanco, dat je machtig wordt bij 't bezoeken van een firma, is een ‘document’. Ik praat met de menschen en onder 't lijmen neem, krijg of vraag ik catalogussen, prijscouranten, circulaires en dergelijke, en jij stopt alles zwijgend, maar waardig, in je tasch. Af en toe mag je zachtjes ‘zeer interessant’ zeggen, maar dat is ook alles. Voor de redactie heb je weinig aan dien rommel, want ik bezit een vijftigtal typische studies, die ik steeds maar weer laat verschijnen. Ze werden 30 jaar geleden door mijn voorganger geschreven en dat was een Franschman, zoodat je er niet al te veel aan knoeien moet. Maar de menschen voelen zich gevleid als je tuk bent op hun papieren, waar gewoonlijk hun fabriek op staat, of hun vader of zoo. Ook moeten zij tot na de betaling bewaard worden, omdat het bescheiden zijn die tot op zekere hoogte bewijzen dat de menschen in kwestie ons werkelijk met het schrijven van een studie hebben belast. Onder 't gesprek mag je ook nota's nemen, zooals den datum van oprichting, het aantal werklieden, leerlingen, kamers, piano's, locomotieven, kazen of potten konserf die een firma in dienst heeft, onderwijst, verhuurt, vervaardigt of verkoopt, hoelang het de vader van den tegenwoordigen firmant aan 't hoofd van de zaak heeft uitgehouden, in welk jaar hij ten slotte aan zijn einde kwam en den datum waarop de oude zijn eerste bescheiden roeiboot timmerde, liefst op dezelfde plaats waar nu iedere maand een reuzenstoomboot van stapel loopt, want veel verhuizen is voor een firma geen aanbeveling. Een serieuze zaak moet kleven als een pleister, zuigen als een vampier en hare tent niet om de vijf of tien jaar elders gaan opslaan. Een goed hengelaar zoekt zijn plek uit en blijft dan zitten, wat donder! Heb je nu met trekmieren te doen, die hun verhuizingen niet kunnen verantwoorden, dan zeg je in de studie dat de kerels nergens kunnen blijven omdat de opstal wegens de reuzenzaken overal dadelijk te klein wordt. Reuzenschepen, | |||||||||||||
[pagina 399]
| |||||||||||||
reuzenzaken, reuzenzuivelfabrieken, reuzenzeepziederijen, reuzenmetaaldraadgloeilampenfabrieken, vooruit maar, - je bent nu toch eenmaal hoofdredacteur. De firma die je beschrijft is natuurlijk hypermodern, omdat zij zoo op en top in alls ‘bij’ is en toch van den ouden stempel wegens de groote degelijkheid. De firmanten zijn te algemeen bekend om over hen uit te weiden, en daarop laat je gerust de onmogelijkste bijzonderheden volgen, want gewoonlijk weet niemand iets van ze af. Je zegt bij voorbeid hoe laat Hooikaas junior opstaat, dat hij slechts water drinkt, wat zeker merkwaardig is voor iemand die een uitstekenden wijnkelder heeft, dat hij er een zeer bijzonderen stijl op nahoudt om bevelen aan zijn personeel te geven, en dat de Heer hem begunstigd heeft met een adelaarsblik, die de concurrentie te recht doet beven. Dan een en ander over de producten. O, die heerlijke producten van die reuzenfirma! Zoo bijzonder, zie je! Zoo afgewerkt. Zoo heel anders dan het courante. Het verschil merk je pas in 't gebruik. Jubilarissen mogen niet vergeten worden, want een eersterangsfirma houdt er altijd een stuk of wat van die dingen op na. Je moet dan ook met een hartelijk woord gewagen van den ouden Jan of Klaas, die nu reeds twee en zestig jaren lachend aan den blaasbalg staat en niet weg wil van de plek, waar de firma groot en hijzelf suf geworden is. Die wordt dan door ons gefotografeerd, of hij wil of niet. Een enkel woord over 't gouden horloge ‘met inscriptie’ en de zielige enveloppe ‘met inhoud’. Stel je den kop van Klaas even voor bij 't krijgen van een enveloppe ‘zonder inhoud’! Heeft men op 't oogenblik geen jubilaris in voorraad, dan haal je een paar anecdoten aan van een die dood is. Zijn dienstjaren kan je dan gerust een beetje aandikken. Dan de snoezige werkmanswoninkjes met de frissche tuintjes, de keurig nette schaftlokalen met de lekkere soeplucht, de fabrieksfanfare en het koor van dankbare werklieden. Soms een paar vleiende woorden over boekhouder of chef - ingenieur, indien zij wat te vertellen hebben. En dat merk je dadelijk, want dan worden zij geraadpleegd, of komen staan luisteren en mengen zich zoo maar in het gesprek. Mocht er onder 't lijmen soms niets verteld worden dat de moeite van 't opschrijven waard is, doe dan toch maar alsof je stenographeen... Maar kom vooral in 't gesprek niet binnenvallen, want een | |||||||||||||
[pagina 400]
| |||||||||||||
nieuw geluid brengt een heele omwenteling teweeg... Dat breekt de stemming en iedereen zwijgt dan om naar 't orakel te luisteren. En heb je dan niets te vertellen, dan is het vreeselijk. Alleen maar, bij wijze van aanvulling, ‘zeer interessant, zeer interessant’, wanneer er te lang gezwegen wordt, want stilte is gevaarlijk. Stilte onder 't lijmen komt overeen met het adem scheppen van een drenkeling. En wanneer ik hei over ‘de redactie’, ‘de administratie’ of ‘den raad van beheer’ heb, kijk mij dan niet aan, zooals je Wilkinson moet aangekeken hebben. Groote goedheid, zeventig duizend exemplaren! Was je toen maar op 't idee gekomen hem...... Het overige ging verloren in een gemompel als van een eenzaam man, die terugdenkt aan kansen die verkeken zijn. - De Mattos, zei Bohrmann, toen hij weer opsteeg uit de diepte, je moet iederen Zaterdag een reisplan opmaken Voor de volgende week. Je kijkt in de dagbladen, of je slaat een adresboek op en zoekt een twintigtal firma's uit, waarvan de helft in Brussel en de helft buiten de stad. De laatste dagen van de week gaan wij dan naar Antwerpen, Luik, Gent, Namen, Brugge en zoo. Je schrijft de namen in een notitieboekje netjes onder elkander en naast iederen naam geef je met een paar woorden de broodwinning aan. Alle vakken komen voor het Wereldtijdschrift in aanmerking en alles wat je opschrijft is dan ook goed. Maar de grootste advertenties verdienen toch de voorkeur, want dat zijn menschen die vooruit willen en die van meening zijn dat publiciteit de wereld regeert. Kijk, op deze manier. Onachtzaam liet hij een dik adresboek openvallen en noteerde: Hotel Washington. - 1100 chambres. - Electricité. - Salles de bainsi - Lift. - Téléphones 16305, 16306, 16307, 16308, 16309 et 16310. - Je merkt aan alles dat die geschikt zijn voor het Wereldtijdschrift. Die elfhonderd kamers zijn teekenend, want als je nu tellen gaat, dan zijn er hoogstens driehonderd. Toch zouden die lui wel elfhonderd reizigers onder dak brengen, hoor, maar achthonderd zouden bij burgermenschen in de buurt gestopt worden. Zij stellen hun advertenties echter zoo, dat de lezer zich één enkelen doolhof voorstelt, waarin hij zich zonder gids niet wagen kan. En dan die telefoonnum- | |||||||||||||
[pagina 401]
| |||||||||||||
mers. Zij hadden net zoo goed kunnen drukken 16305 tot en met 16310, maar zooals het er nu staat komt er geen eind aan en je hoort dan ook 't bellen en 't schreeuwen al bij 't aankijken van hun advertentie. Handige bliksems zijn het. En dan die gevellengte op hun cliché, mijnheer! Meer dan de helft van de vensters behooren tot de Galeries Internationales, waar je een kostuum gehaald hebt, maar ze hebben zoo geknoeid aan de foto dat de heele straat Hotel Washington geworden is. Daar doe ik vast een zaak, dat zal je zien. Compagnie Continentale d'Assurances Générales sur Ia Vie et de Rentes Viagères. - Zeer modern, zei Bohrmann, maar moeilijk te lijmen, want die menschen zitten zelf vol lijm. Hun ‘Continentale’ en hun ‘Générales’ zijn van dezelfde familie als de ‘Financiën, Handel, Nijverheid, Kunsten en Wetenschappen’ van ons Algemeen Wereldtijdschrift. En dan die zeven en twintig centimes. Prachtig! Wat de regeering van Liberia betreft, die is wel leuk, maar beslist een fout, want ik heb immers maar even bij den Consul te Antwerpen langs te gaan. Waarom niet ‘sous le controle du Gouvernement Républicain’, want er zijn wel honderd republieken, of wel ‘sous le contróle du Gouvernement Général’? Dat was nog eens een mooie vondst geweest. Stel je dat even in druk voor: ‘Gouvernement Général’ of ‘Gouvernement Central’. Wij zullen ze continentalen, wacht maar! 't Is anders een heerlijke naam, die altijd even mooi blijft, hoe je hem ook draait en keert. Compagnie Générale d'Assurances Continentales zou net zoo goed zijn. Ook wel Assurances sur la Vie Générales et Rentes Continentales Viagères. Of nog beter: Assurances Continentales sur la Vie et Rentes Générales Viagères. En dit dan, de Mattos: Compagnie Viagère Continentale de Rentes et d'Assurances Générales. Ha ha! Maar Liberia is niet in orde. Indien ‘Gouvernement Général’ er niet door kon, dan hadden zij toch ‘sous le controle de divers gouvemements’ kunnen drukken, of alleen maar ‘controle gouvernemental’. Zouden zij soms werkelijk met de regeering van Liberia...? Ja, die negers. Maar het lijkt niet waarschijnlijk. Of zou die Consul misschien gestopt worden? Ik wed dat ze al hun advertenties | |||||||||||||
[pagina 402]
| |||||||||||||
na ons bezoek veranderen, zoo zullen zij schrikken. Die assurantiemenschen zijn anders merkwaardige kerels, die 'k wel lijden mag. Leven en dood zijn meevallers of tegenslagen, naar gelang je een kapitaal hebt gestort om ieder jaar wat te trekken of ieder jaar wat stort om ineens een kapitaal te trekken. In 't eerste geval moet je minstens kuchen en geel zien, in het laatste mag je in October niet zonder winterjas loopen, of je wordt nagezet door een inspecteur, die beweert dat je doende bent zelfmoord te plegen. Sanatorium Général des Sept Fontaines Docteur J. Glorieux, des Hôpitaux de Paris Air. - Lumière. - Bains. - Sapinières. Section spéciale pour aliénés et neurasthéniques. On n'accepte pas de tuberculeux. - Schrijf op, zei Bohrmann, want die Glorieux moet er aan gelooven. Zoo'n ‘algemeen’ sanatorium verdient een plaats in het Algemeen Wereldtijdschrift. Air et Lumière. Ja, natuurlijk, lucht en eenig licht vindt je overal. Maar of zijn meervoudige baden gewettigd zijn, dat moet ik eerst zien, want je hebt het ondervonden met de Korthals XIV en XV. Teringlijders worden niet opgenomen. Jawel, je zal ze hooren te keer gaan, de teringlijders. Maar Glorieux zegt vast dat al dat hoesten van zenuwachtigen aard is en volstrekt geen kwaad kan, integendeel. ‘Des hôpitaux de Paris’ is beter dan het gouvernement van Liberia, al is Liberia nog zoo ver. Je kan er niet achter komen, want die Parijsche hospitalen antwoorden eenvoudig niet. Toch is het geen kranige advertentie, want hij durft niet eens reppen van cellen en zoo, noch van de meest volstrekte geheimhouding, die niettemin gegarandeerd is, daar kan je staat op maken. Die lui van de Compagnie Continentale d'Assurances Générales weten het wel, maar particulieren en familieraden zijn minder goed op de hoogte en wel eens bedeesd. ‘Discrétion absolue’ of iets van dien aard zou een lichtbaak zijn ten dienste van al wie genezing zoekt voor eenigen broer of zuster die recht heeft op een kindsdeel of voor een ouden gek van een vader die hertrouwen wil. Je moet de menschen de pap in den mond geven, dat zeg ik... Wij moeten zijn inrichting even een bezoek brengen en er voor den vorm met Glorieux eens in rondloopen. Hij toont ons vast een ‘salon bleu’ of ‘salon rouge’ | |||||||||||||
[pagina 403]
| |||||||||||||
waar zoo'n gek even in neergezet wordt als een van zijn vrienden, of iemand van de familie, het in zijn hoofd krijgt hem een bezoek te brengen, want je hebt van die menschen. En als ze daar zoo zitten, en je weet niet dat ze versch uit de cel naar boven zijn gebracht, dan kan het er nog al mee door. Als we thuis komen, zoek je maar eens in de la, want daar zitten drie of vier beschrijvingen van sanatoria in, waarvan je er dan een overtypt, rekening houdend met Glorieux en Sept Fontaines. Stoffels, Dupuis & Co - Wij hebben die Stoffels nog wel geen bezoek gebracht, de Mattos, maar onthoud al vast dat dit de ware ijzeren bedden zijn en dat een ijzeren bed in 't algemeen:
- Kijk, die doet ook in bedden, maar dit zijn houten, zei Bohrmann. Schrijf maar weer op: Charles Van Ganzen - Denk er vast om dat een houten bed:
Die stijl Louis XV is uitstekend. Maar niet verwarren met Korthals XV, want dat is mij al overkomen. Zoo'n stijl is een prachtig thema, waarmede je best een paar bladzijden vullen kunt. Je begint bijvoorbeeld: ‘De tous les matériaux de l'architecture, le bois est certes celui qui offre les plus ad- | |||||||||||||
[pagina 404]
| |||||||||||||
mirables ressources au prodigieux et inépuisable thème de la décoration’. Zoek maar eens in de la, onder ‘marmer’ en ‘cement’, daar vindt je wel iets. Bohrmann sloeg weer een bundel bladen om, en alsof het noemen van Korthals hem te voorschijn had geroepen, werd een groote advertentie zichtbaar, in een breede zwarte lijst, als een doodbrief: Korthals et Fils, Gand. - Ik had hem eigenlijk best een paar duizend exemplaren méér kunnen doen slikken, zei Bohrmann, met een blik op de advertentie. Hij keek nu de laatste bladen van 't adresboek in, waar allerlei vennootschappen, consortiums, alleenstaande kooplieden en industrieelen op speciale roode velletjes als haring op elkaar gepakt stonden. Daar waren er van een heele, een halve, een kwart, een achtste en zelfs van een nietig zestiende van een pagina, waarop dan toch nog iemand zijn best deed om zich naar voren te werken. Een koff-iebrander had zijn heil gezocht in een onderstboven gedrukte advertentie. Een pianofabrikant had een heele pagina gehuurd, waarop in 't midden niets anders stond dan ‘pianos Dupré’, in den vorm van een pretentieuze handteekening, terwijl de rest blanco was gelaten. Een van zijn concurrenten stond vlak naast hem en had er een mop op gevonden: Automobilistes! Dan had je een kleermaker, die onderaan stond en slechts één regel in beslag nam, maar dan wel op twintig bladzijden, en een hoedenfabrikant die zijn tekst omringd had met een lijfwacht van vraagteekens. Alles spartelde, alles snakte naar lucht. Het was een gewriemel als van een wanhopige menigte, waarboven duizend armen tot redding zijn uitgesto- | |||||||||||||
[pagina 405]
| |||||||||||||
ken. Zij boden een ontzettend schouwspel, door hun massa en door de dichtheid van hun gelederen. Opeens kwam er eenige opluchting in den vorm van een advertentie in kleurendruk, die twee meisjes voorstelde, waarvan d'eene ‘Pillules de l'Abbé Robert’ nam, terwijl d'andere nederig erkende dat zij zulks had nagelaten. Die de pillen nam was als uit één stuk gegoten en de onderdeelen dienden slechts om 't geheel te schragen. Bij de tweede daarentegen waren borsten, billen, buik en krop als aan een kapstok opgehangen. Eindelijk kwam het reisbureau ‘Oriënt’, dat een vel voor zijn rekening had genomen, waarvan de eerste bladzijde uitsluitend diende om de aandacht te vestigen op de keerzijde, waar de advertentie stond. - Schrijf dat reisbureau maar op, zei Bohrmann. Bureau de voyages ‘Oriënt’. - Sluwe lui, doorkneed in publiciteit, maar toch zal ik het met ze probeeren, omdat het nu de geschikte tijd is wegens de in aantocht zijnde vacantie. Confort moderne. Af en toe krijg je in de stad een plukje van die Orientmenschen te zien, in een of anderen Jan Pleizier. Die midden in zitten hooren de stem van den gids wel, maar kunnen niets onderscheiden en die aan den buitenkant zitten worden beregend, of snakken naar drinken als de zon schijnt. In aller oogen staat te lezen hoe ze naar huis verlangen, maar dat gaat niet, zie je, want de heele tocht is vooruit betaald en zij moeten mee, weken of maanden lang, tot het bittere einde. Wanneer zij zich bij Oriënt aanbieden om over een vacantietochtje te praten, dan krijgen de stakkerds heerlijke platen in kleurendruk te zien, met bergen als zilver, meren van louter azuur en zonsondergangen om van te huilen. Hoe verder het land, des te mooier de prent, want aan lange reizen wordt het meest verdiend. Een gezelschap van honderd vijftig menschen, dat voor een | |||||||||||||
[pagina 406]
| |||||||||||||
plezierreis van dertig dagen uitgezonden wordt, levert een extraatje van duizend frank op, indien Oriënt er in slaagt één ei per dag en per man uit te sparen. Misschien zet ik zelf nog wel eens zoo'n reisbureau op. - Hier zoo. Dat sympathieke jodenpaar mag zeker niet vergeten worden. Mayer et Strauss. - Heerlijke menschen zijn dat. Zij lusten natuurlijk alles, maar azen bij voorkeur op paartjes die op trouwen staan of die pas getrouwd zijn en nog geen meubels hebben. Vooral zijn ze gesteld op ambtenaars en menschen met een vaste betrekking, omdat er dan een salaris loopt, waarop zij beslag kunnen leggen. Zijn de jongelui nog niet vereenigd, zoodat hij 't nog vertikken kan, dan brengen zij 't meisje aan 't verstand dat niets een jongen zoo degelijk bindt als een gesloten koop, die in ieder geval betaald moet worden, want gaat hij niet mee naar den burgemeester, wat moet hij dan met die meubelen beginnen? Zij solferen die menschen dan eerst een slaapkamer en een salonnetje op, waarvoor zij slechts drie frank in de week moeten betalen. Dan een volledige uitrusting voor een keuken: fornuis, gascomfoor, pannen en vaatwerk, voor één enkelen frank per week, en wat geeft het nu of je vier dan wel vijf frank betaalt? Dat voel je niet eens. Dan een piano, twee frankjes per week, dus zeven in plaats van vijf, een naaimachine voor vijftig centimes, maakt zeven en een half tegen zeven en een grammophoon voor vijf en twintig centimes, slechts twaalf en een halven cent, jonge dame, dus voor zeven frank en vijf en zeventig centimes kunnen zij in zee gaan, en dan nog wel met muziek, maar die moeten dan ook jaren, jaren lang betaald worden, van eeuwigheid tot amen. En als je een paar keer niet betaalt, dan haalt Mayer zijn rommel terug, behoudt de reeds gestorte termijnen voor sleet en moeite en verkoopt alles opnieuw aan een ander paar, dat getrouwd wil zijn. Zij geven iedere maand een fooi aan een bediende van den burgerlijken stand en krijgen op die manier naam en adres van al wie op het stadhuis | |||||||||||||
[pagina 407]
| |||||||||||||
de eerste lettergreep van ‘trouwen’ durft uitspreken. Soms blijft het niet bij meubelen, want Mayer levert ook het bruidskleed en 't zwarte pak voor den jongen. Hij kijkt ook naar beneden, want onder 't volk gebeurt dat wel, en sleept er al dadelijk een wieg, een kinderstoel en kanten luiers bij. In 't Museum van Inlandsche en Uitheemsche Voortbrengselen staat nog een bed dat afkomstig is van een van Mayer's concurrenten, die ik te pakken heb gehad. Hij heette Weinstein en had eens een pelsmantel van veertienhonderd frank aan een mosselvrouw verkocht, die het ding weer had moeten af staan, omdat zij 't betalen slechts vier jaar had volgehouden. Er werd beslag op gelegd op den rug van 't mensch, toen zij een danszaal wilde binnengaan en wat zij ook riep, dat zij vier jaar lang betaald had, het mocht niet baten. Zij klampte zich vast aan haren pelsmantel als aan een eenig kind en moest een heele straat meegesleept worden voor men er in slaagde het ding van de vrouw te scheiden... Ik kwam daar toevallig langs en vroeg wat er aan de hand was, waarop haar dochter me alles vertelde, want de mosselvrouw zelf kon geen woord meer uitbrengen. ‘Regarde ma mère, monsieur, Ce sont ces juifs de la rue Sainte Cathérine’, zei 't meisje, terwijl de moeder zichzelf stond aan te kijken. Ik heb dan direkt een bezoek gebracht aan Weinstein en die heeft een bon geteekend, want hij vertrouwde mij niet. - Hier, zei Bohrmann. Dat schoenenfabriekje moet ook nog op de lijst, omdat hij zijn advertentie met een vogelvlucht illustreert. Die is nog sterker dan het Hotel Washington. Zie je dat woud van schoorsteenen, die alle tot aan de wolken reiken? Nu, ik ken toevallig zijn krocht. Een enkel schoorsteentje van niks zit er aan en al d'andere behooren tot een aanpalende gasfabriek, evenals die zee van loodsen die zich uitstrekt tot aan den horizon. Dat is weer een die gelijmd moet worden met reuzenschoenen, reuzenleer en reuzenstatistieken. Je schrijft bijvoorbeeld, dat door aanrijging van al de schoenen, die Laroche, Claessens & Co sedert hun oprichting vervaardigd hebben, een reuzenketting verkregen zou worden, lang genoeg om Parijs met Wladivostock te verbinden; dat die schoenen, indien ze opeengestapeld werden, een reuzenzuil zouden vormen met een grondvlak van een vierkanten meter en niet minder dan tien duizend meter | |||||||||||||
[pagina 408]
| |||||||||||||
hoog, dus duizend meter hooger dan de hoogste top van den Himalaya, en ten slotte dat het leder van diezelfde schoenen, indien het ijzer was, voldoende zou zijn om er twintig schepen van dertig duizend ton uit te maken. Wij zullen die fameuze vogelvlucht de broek af strijken met kiekjes van kantoren en werkplaatsen zooals Laroche er nog nooit heeft durven droomen. Eerst het kantoor. Zijn twee en een halve klerk moeten op den voorgrond zitten en mogen opkijken, en verder op vullen wij aan met stiksters, verpakkers en dergelijke, ieder met een pen of een brievenknip in de hand, en allen naar den grond starend, opdat je ze niet zoudt herkennen. Dan de werkplaatsen. Hiervoor halen wij onder schafttijd een paar honderd menschen van de gasfabriek, laden hun ieder een ledige kist op den schouder, doen ze in één rij loopen, en maken een cliché met het onderschrift: ‘het werk van één dag wordt naar Zuid-Afrika verzonden’. - Die leukerd van een behanger is de laatste, besloot Bohrmann. Schrijf op: Jean Lamborelle Ainé Tapisserie de luxe - Doorgrond jij dien man zijn stijl, de Mattos? De geurigheid van dat Ainé? Door het toevoegen van Senior, Junior, Père et Fils, of Frère et Soeur, of ook wel door den naam van hun vrouw achter zich aan te sleepen, verheffen die menschen zich tot een adelstand, waar alle beursgangers hun hoed voor af nemen. Zooals een ander pocht op zijn filialen in Londen, Parijs en Amsterdam, zoo snijdt Lamborelle op met zijn gebrek aan filialen, en de man heeft gelijk... Een philantroop mag immers opsnijden met het geld dat hij niet meer heeft? En een koopman die zijn vak verstaat voelt zich altijd de meerdere van zijn concurrenten, het doet er niet toe of zijn zaak de grootste dan wel de kleinste van het land is. Zijn zaak overtreft al de andere, omdat zij is zooals zij is, en wanneer Lamborelle, uitbazuint dat hij er geen filialen op nahoudt, dan beteekent zulks dat hij, Lamborelle, met al dat filialengeknoei niets te doen wil hebben, dat geld verdienen voor hem eigenlijk bijzaak is, als hij maar kunstwerken mag voortbrengen, dat hij zijn vak in eere houdt en veeleer werkt voor de geslachten die nog geboren moeten worden, | |||||||||||||
[pagina 409]
| |||||||||||||
terwijl menschen met filialen altijd rekening houden met extra-kortingen en commissieloon voor allerlei verdachte tusschenpersonen, tot alles in staat zijn en desnoods buitengevels zouden behangen. De studie zal gauw genoeg klaar zijn. Je begint bij voorbeeld met iets als dit: ‘De tous les matériaux de l'architecture, le papier est certes celui qui offre les plus admirables ressources au prodigieux et inépuisable thème de la décoration’. In de la vindt je wel iets. Onder marmer of cement, geloof ik. - Dat alles komt van de ijdelheid, de Mattos. Ieder wil nummer één zijn of ten minste doorgaan voor nummer één. De meesten gaan er nog liever voor door dan zij er op gesteld zijn het werkelijk te wezen. Jezus Christus, die gepraat heeft als had hij de wijsheid in pacht, heeft daar niets aan veranderd. En daar de massa van dien duivel bezeten is, richten de sluwe jongens van de negocie er zich op in. Ieder van hen slaat ergens zijn tent op, steekt een bord uit als een regenboog en brengt de gramophoon van de publiciteit aan 't zingen. Alles schittert, alles is goed, alles is beter dan elders. Af en toe gaat er wel een naar den kelder, maar met een slag van zijn staart komt hij weer naar de oppervlakte, zoolang er eenige veerkracht in zit. En van die piendere broederschap moet ik het nu hebben. Ik ga van d'een naar d'ander, als reuzendirecteur van het reuzentijdschrift. Sommigen luisteren niet, verdiept als zij zijn in cijfers en overwegingen, een hoogst enkele wordt kwaad omdat hij mijn tijdschrift doorgrondt. Nog anderen zitten te krap. Maar altijd vindt je er weer die het doen, als je maar lang genoeg blijft zoeken. Zij verkoopen wel. Waarom zouden wij niet verkoopen? Je praat er maar op los, zonder te luisteren naar wat zij zelf te vertellen hebben. Immers, hun confidenties hebben wij niet noodig, maar wel hun bestellingen. Zijn zij 't met ons eens, des te beter. En zijn zij 't niet met ons eens, dan kunnen wij het niet helpen. Ontboezemingen geven dan toch niets en 't is dus maar 't beste niet te verstaan wat zij zeggen. 't Is trouwens onzinnig om over geld te twisten wanneer d'eene het heeft en d'andere het hebben wil, want beiden hebben immers gelijk? Bedelaars begrijpen dat wel... Die vragen geld, en vraag je nu terug, naar hun vrouw en kinderen, dan vragen zij nog eens geld, niet tot zij merken | |||||||||||||
[pagina 410]
| |||||||||||||
dat je 't al of niet met ze eens bent, maar wel tot zij 't hebben of tot zij weten dat je 't niet geeft. En dan maar gauw een ander aan geklampt. Je doet zoo iemand meer plezier met dadelijk en beslist ‘neen’ te zeggen dan met tranen te storten aan zijn borst. Je moet met alles tevreden zijn, want kleine dingen bestaan in zaken niet. Een zaak is een zaak en steeds een overwinning voor een van de partijen. 't Bedrag is meer toeval dan iets anders. Hoever een klant springt hangt af van den aanloop dien hij neemt. Maar begin altijd met een groote zaak voor te slaan, en laat de menschen het dan met zichzelf uitvechten. Laat echter niet blijken dat je 't zelf 'n groote zaak vindt, want dan wordt je allicht geminacht. Spreek daarentegen even luchtig van een flink bedrag als van een nietigheid, dan gaan ze je de loef afsteken met een totaal gebrek aan consideratie voor al Gods mooie geld, al moet het ook uit hun zak komen. Toon ook niet dat je blij bent als ze hun pen opnemen om te teekenen, want ze zijn slecht. Doe liever alsof het je hindert, want sommigen zijn in staat je een bestelling te geven, in de hoop dat je aan de uitvoering er van heelemaal dood mag gaan. Tracht zelf te gelooven wat je vertelt, dan vooral werkt je betoog overtuigend. En de overtuiging, zie je, die moet je er trachten in te krijgen, want dan gaan de menschen soms over tot daden, waar zij een uur later voor zouden terugschrikken. Ik heb eens een bankdirekteur het heilig vuur ingeblazen, zonder dat ik het zelf gemerkt had, want zijn gezicht was te suf om er iets op te lezen. En toen opeens brak het los. Hij sprong overeind, sloeg op de tafel en bestelde mij een millioen exemplaren met een beschrijving van zijn bank. Ieder Belgisch gezin moet er een krijgen, beweerde hij. Hij leek mij wel een kruisvaarder, in 't zicht van Jeruzalem. En daar ik aarzelde, want ik durfde het niet aan met mijn drukkertje van niks, kwam hij met een schok weer tot zichzelf en deed mij er uit zetten. Hou vooral moed, ook al loopt het je weken lang tegen. Betrouw niet op God, de Mattos, maar wel op het probabilisme, dat alles goed maakt als je maar kunt volharden. Wees beleefd tegen je klanten, want het zijn je vijanden, vergeet het niet. Zij laten slechts los wat je ze ontwringt en behouden alles waar je niet voor opkomt met je leven. | |||||||||||||
[pagina 411]
| |||||||||||||
VII.'s Namiddags bracht Bohrmann een zwartlederen tasch mede, die hij mij onder den arm stopte, waarna ik met jas aan en hoed op, nog eens in 't midden van de Directiekamer moest gaan post vatten. - Ik begin al aan je te wennen, de Mattos, verzekerde hij geruststellend. Bohrmann schreef nog een paar adressen op en nam mij mede de stad in. Wij zouden eerst Jean Lamborelle een bezoek brengen, en bleef er ons nog tijd genoeg over, dan zouden wij ook het Bureau de Voyages Oriënt nog gauw even aan den tand gaan voelen. Bij 't omslaan van een hoek liep ik Verhaegen tegen het lijf. Je herinnert je Verhaegen van de Liberale Jonge Wacht nog wel, is 't niet? De man die zoo spotten kon, en die beweerde dat hij den laatsten pastoor in België met eigen handen zou opknoopen. Die was het. Een paar weken te voren had ik nog met hem gebiljart. Zijn plotselinge verschijning trof mij als de bliksem en ik bleef staan, want aan ontkomen viel niet te denken. Welnu, hij vroeg verschooning, groette alsof ik de burgemeester was en verzwond in de menigte. - Kijk, hier woont waarachtig Charles Van Ganzen, meubles anciens et modernes. Spécialité de chambres a coucher Louis XV. Laten wij even kijken of die niet bijt, zei Bohrmann, en wij traden binnen. Het was een ruime winkel met een grooten voorraad bedden, waartusschen een half dozijn winkeljuffrouwen op koopers zaten te wachten. Een van haar stond op en kwam naar ons toe, glimlachend als een madonna. - Mijnheer? Bohrmann zei dat hij mijnheer Van Ganzen verlangde te spreken, en gaf de juffrouw een kaartje, waarop Ch. A.F.D. Bohrmann stond, en daaronder ‘Directeur - Generaal van het Muzeum van Inlandsche en Uitheemsche Voortbrengselen’. Daarop schoof hij een stoel naar mij toe, ging zelf zitten, kruiste zijn beenen en keek naar een Louis XV-bed. De juffrouw wist blijkbaar niet wat zij met het keurige naamkaartje beginnen zou, want eerst stapte zij op, keerde dan aarzelend terug, draaide om ons heen als een muis om de | |||||||||||||
[pagina 412]
| |||||||||||||
val, bleef eindelijk staan en vroeg met een weifelend stemmetje naar het doel van ons bezoek. Bohrmann nam zijn hoed af, gebruikte die als een waaier, stak een hand in zijn broekzak en zweeg, alsof de juffrouw niets gevraagd had. - Mag ik zoo vrij zijn naar het doel van uw bezoek te informeeren, mijnheer? waagde het meisje ten tweede male. Het gezicht van mijn patroon kreeg een uitdrukking van moeheid en verrassing. Dan, als met inspanning van al zijn krachten, keek hij opnieuw de juffrouw aan. - Het doel van mijn bezoek is mijnheer Van Ganzen te spreken, jonge dame. En Bohrmann wendde zijn blik af om naar het plafond te kijken, een marschtempo op zijn hoed tokkelend. Nogmaals droop de jonge dame met haar visitekaartje af. raadpleegde onderweg een oudere juffrouw, die misschien wat meer ondervinding had en verdween eindelijk achter in den winkel door een deur, die zeker toegang verleende tot de kantoren. Ik had tot dusver niets begrepen van wat mij later, door de praktijk, zoo vreeselijk duidelijk is geworden, doch ik voelde niettemin dat zich in den winkel een spanning condenseerde zooals in die kleerenzaak, toen ik eindelijk had moeten bekennen dat ik het nieuwe pak niet met geld betalen zou. - Ik geloof dat ze eigenlijk wilde weten waarom u mijnheer Van Ganzen verlangt te spreken, mijnheer, waagde ik fluisterend. - Zeker, jongen, antwoordde Bohrmann zacht. Maar ik kan toch niet antwoorden dat ik kom om Van Ganzen te lijmen, dat het er mij om te doen is hem een pak exemplaren van het Wereldtijdschrift te verkoopen, hem dus papier aan de hand te doen tegen zijn goeie geld, of voor een deel tegen een paar van die bedden, want bruikbare of verhandelbare koopwaar neem ik ook wel in betaling aan, zooals je weet, of behoorde te weten. Neen, jongen, dat gaat niet. Kijk, daar komt al een gezant, die door Van Ganzen afgevaardigd is om nog eens naar 't doel van ons bezoek te vragen. Een jong kereltje, in een stofjas, kwam als de bliksem tus- | |||||||||||||
[pagina 413]
| |||||||||||||
schen de bedden doorgeslingerd en vroeg werkelijk, reeds van op een afstand, naar het doel van Bohrmann's bezoek. Mijn patroon liet het mannetje naderbij komen, geeuwde zwierig en vroeg toen met opgetrokken wenkbrauwen of hij heusch de eer had met mijnheer Charles Van Ganzen te spreken. Er lag zooveel verwondering en achterdocht in Bohrmann's wedervraag, dat de jongen een geweldige kleur kreeg. - Neen, mijnheer. Ik ben slechts een bediende van mijnheer Van Ganzen, maar mijn patroon heeft mij opdracht gegeven u te vragen wat eigenlijk het doel van uw bezoek is. - Ik verlang eigenlijk niets anders dan mijnheer Van Ganzen te spreken, jongen, antwoordde Bohrmann gemoedelijk. Meteen stak hij een sigaar op en reikte den stofjas zijn koker aan. - Rookt u? Het mannetje zette een gezicht op als een jonge meid die iets weigert, nam toch maar een sigaar, dankte Bohrmann voor de gift, maar vroeg niettemin schuchter ‘over welk onderwerp mijnheer eigenlijk verlangde te spreken’. - Eigenlijk over zaken, jongen, zei Bohrmann. En schiet nu wat op, want ik heb niet veel tijd. Het gezant je verwijderde zich moedeloos, zei toch met een kranig knipoogje ‘voor zaken’ tegen de juffrouw, die eerst geprobeerd had en verdween door de deur, waaruit hij te voorschijn was gesprongen. Het viel mij op dat vier van de winkeljuffrouwen intusschen samengeschoold waren. Zij staken de koppen bijeen en keken fluisterend in de richting van de kantoordeur, als verwachtten zij dat er iets gebeuren zou. - Nog een die naar het doel komt hengelen, waarschuwde Bohrmann, toen een man op jaren verscheen, die de deur voorzichtig achter zich dicht deed, zijn neus nog gauw snoot als om geheel slagvaardig te zijn en met de keel schrapend op ons af kwam. - Trommel met je voeten iets op den vloer, alsof je 't op de zenuwen krijgt, beval Bohrmann, zonder mij aan te kijken. Dadelijk bracht ik mijn voeten in beweging op de maat van de Marseillaise. | |||||||||||||
[pagina 414]
| |||||||||||||
- Mijnheer Van Ganzen? vroeg Bohrmann, voor dat de man, die op een paar meter afstand behoedzaam voor anker was gegaan, een woord had kunnen uitbrengen. - Ik ben de boekhouder, mijnheer, luidde het antwoord. Mijnheer Van Ganzen heeft het zeer druk en zou willen weten met welk doel... - Lo siento tanto mas que hubiera celebrado mucho el aprovechar esta ocasion para activar nuestras relaciones, onderbrak mijn patroon. - Wat zegt mijnheer? vroeg de boekhouder, zich tot mij wendend. - Zeg aan Van Ganzen dat ik over een uur naar Rijsel vertrek, en dat ik heusch niet langer wachten kan. Indien hij mij spreken wil, dan moet hij dadelijk komen. Met deze woorden brak Bohrmann 't onderhoud eenvoudig af. Hij stond op en wandelde tot bij een van de vitrines, den rug toekeerend aan den winkel, waarvan ik nu, moederziel alleen, het centrum bezet hield. Het werd doodstil in de meubelzaak. De juffrouwen, die zeker wisten dat de voorraad tusschenpersonen uitgeput was, staakten haar gefluister en na een laatsten blik op de kantoordeur, trokken zij zich terug tusschen de Louis XV-bedden, waar zij bescheiden op hare krukken gingen zitten, ieder op de plaats die haar voor 't wachten op de klanten was voorgeschreven. - Ik wed dat Van Ganzen ditmaal zelf komt, voorspelde mijn patroon, die even langs kwam wandelen. - Zal hij niet boos zijn omdat wij zoo hebben aangedrongen? vroeg ik, want ik vreesde dat Van Ganzen politie zou laten roepen om ons er uit te drijven. - Misschien wel, erkende Bohrmann. Sommigen winden zich vreeselijk op, maar dat geeft niets. Indien hij onhandelbaar is, dan gaan wij weg en komen misschien later wel eens terug, als hij beter gehumeurd is. Maar komen moet hij, want met klerken en zoo komen wij niet verder. Ditmaal duurde het wachten niet lang, want pas was de boekhouder uit het gezicht, of je hoorde deuren slaan en de wassende stem van een tierend man, die in aantocht was, waarop een ventje verscheen, in zijn hemdsmouwen en met zijn handen in zijn broekzakken. | |||||||||||||
[pagina 415]
| |||||||||||||
- Dat is hij, zei Bohroiann zacht. Alleen mijnheer zelf mag hier zijn jas en zelfs zijn broek uittrekken. De anderen moeten zweeten en zwijgen. - Waar is hij, verdomd? schreeuwde Van Ganzen tegen 't meisje dat eerst met ons in contact was gekomen. Voor deze eenig antwoord kon geven, had Van Ganzen ons al in de gaten en kwam morrend naderbij. - Heb ik de eer met..., begon Bohrmann weer, precies zooals hij met de anderen gedaan had. - Jawel, beet Van Ganzen 't zinnetje af. - Aangename kennismaking, zei Bohrmann. - Maak het in Godsnaam kort, waarschuwde het Louis XV-mannetje, dat een en al zenuwen was en zichtbaar kookte. - Mag ik u mijn secretaris voorstellen? En Bohrmann wees mij zwierig aan, waarop ik mij onmiddellijk aan zijn zijde kwam scharen. In de kerkelijke stilte hoorde ik, heel in de verte, de kantoordeur piepen en toen ik over Van Ganzen heen keek, bemerkte ik dat de kantoorjongen zijn hoofd behoedzaam in den winkel stak. Ziende dat zijn patroon hem den rug toekeerde, stak hij zijn sigaar op, blies een wolk uit als een locomotief, stuurde mij een knipoogje toe, en trok zijn hoofd weer binnen. Bij Bohrmanns brutale voorstelling wierp Van Ganzen een hatelijken blik op mijn nieuw pak. Even kwam er een wilde flikkering in zijn oogen, doch hij vermande zich door zijn prächtigen bedden voorraad aan te kijken, baggerde in zijn broekzakken en vroeg opnieuw wat Bohrmann nu eigenlijk verlangde. - Mijnheer Van Ganzen, zei mijn patroon vertrouwelijk, het is u ongetwijfeld bekend dat het Ministerie van Nijverheid ten zeerste verontrust is door de nakende crisis in de meubelfabrikatie. Langzaam maar zeker worden de klassieke houten bedden door de ijzeren opgeslurpt, wat vooral jammer is, omdat de houten in ons eigen landje vervaardigd worden, terwijl de ijzeren afkomstig zijn uit Engeland, dat niet alleen de zeeën beheerscht, maar ons bovendien die ijzeren prullen aanlijmt, die roesten, rhumatiek veroorzaken, en waar | |||||||||||||
[pagina 416]
| |||||||||||||
stijl, geur noch zaligheid aan is. Zij houden er hier een bende handlangers op na, zooals Stoffels, Dupuis en Co, kerels die voor niets staan en tot alles bereid zijn. - Stoffels, Dupuis en Co zijn zeer nette lui, correct in zaken en alleszins betrouwbaar, onderbrak Van Ganzen. - Zeker, erkende Bohrmann, zeer nette lui zijn het, dat weet ik best. - U sprak toch van kerels, dunkt mij, zei het meubelfabrikant je scherp. - Flinke kerels, mijnheer, bevestigde mijn patroon onverstoorbaar. Kranige kerels, bedoel ik. - Die tot alles bereid zijn, grinnikte Van Ganzen. - Tot alles wat correct is, wees Bohrmann terecht.. Maar nu houden al die ijzerenbedfirma's staande dat hare bedden sterker zijn dan houten en bovendien goedkooper en zindelijker! vulde hij smadelijk aan. - Daarin hebben zij gelijk, meende Van Ganzen, want het is volkomen waar. - O ja, stemde Bohrmann in, zeker is het waar, en juist omdat het waar is rijdt het ons zoo leelijk in de wielen. Gelukkig is een houten bed sierlijker, fraaier en smaakvoller dan zoo'n ijzeren kooi. - Dat is een kwestie van smaak, zei Van Ganzen hoofdschuddend. Ik zelf slaap in een ijzeren bed en ik wil van geen houten meer weten, heusch niet! - Zeer merkwaardig, meende mijn patroon, vooral omdat u zelf al die meesterstukken van stijl voortbrengt. En hij wees met zijn stok de omringende Louis XV-bedden aan. Nu liet Van Ganzen zijn stugheid geheel varen en begon hartelijk te lachen. - Die meesterstukken, mijnheer de directeur van... Hij zweeg even om een blik te werpen op 't visitekaartje. -... van het Muzeum van Inlandsche en Uitheemsche Voortbrengselen, vervolgde hij gemoedelijk. Die meesterstukken, zegt u? God beware mij. Rommel is het, mijnheer, gemeen fabriekswerk, dat bij duizenden gemaakt wordt, alles machinaal. In die Mechelsche fabrieken gaat het hout er hier in en daar komen de bedden er uit. Louis XV of een andere Louis, wat u maar wilt. Het gaat daar net als in de bekende slachterijen van Chicago. | |||||||||||||
[pagina 417]
| |||||||||||||
- Kom, kom, zei Bohrmann vaderlijk. U bent al te bescheiden en zult ten slotte nog beweren dat u niet in staat bent een behoorlijk Louis XV-bed te vervaardigen. - Och, mijnheer, en Van Ganzen's stem klonk nu bijna vriendelijk, wat zal ik u zeggen? Die Louis XV-bedden zijn niet na te bootsen. Al doe je 't nog zoo goed, een vakman merkt toch dadelijk dat er een lucht je aan is. De menschen uit dien tijd werkten anders, niet beter, maar anders, ziet u. Die echte Louis XV-bedden zijn wel mooi, maar onpraktisch en ook niet comfortabel Ik zou nooit iemand den raad geven zich zoo'n bed op den hals te halen. Lodewijk XV is dood en zijn bedden moeten in museums begraven worden, onder de hoede van slapende wachters, in een ouderwetsch pak. Maar deze goedkoope spullen vinden nog wel aftrek... Bohrmann, die zeker voelde dat hij snel wegzonk in de diepte, stak Van Ganzen opeens de hand toe bij wijze van afscheid. - Mijnheer, verklaarde hij gedecideerd, het doet me genoegen dat u belang stelt in de kwestie die mij zoo na aan het hart gaat en waarover men zich in de Afdeeling Nijverheid van het Ministerie het hoofd zoo warm maakt. Als de zaak rijp en voor uitvoering vatbaar is, kom ik u vast nog eens opzoeken, hoor. - Wel zeker, stemde Van Ganzen toe, u kunt gerust nog eens een praatje met mij komen voeren, maar dan na vijven, anders heb ik het te druk. Maar aan publiciteit doe ik op 't oogenblik niet, besloot hij met een blik op mijn lederen tasch. Hij geleidde ons tot aan de deur, waar mijn patroon nog een kranig ‘tot genoegen’ uitbracht. - Zeg u aan 't Ministerie dat zij zich niet ongerust behoeven te maken en doe ze de complimenten, zond Van Ganzen ons nog na. Hij bleef even in zijn deurpost staan, als om te zien of wij niet bij zijn buurman binnen gingen en verdween eindelijk in zijn winkel. Ik liep zwijgend naast mijn baas, want ik voelde de nederlaag als een persoonlijke beleediging. Toen ik twintig jaar was, heb ik in een weiland eens een vriend uitgedaagd om te worstelen, alleen maar om aan een meisje te toonen, dat ik de sterkste was, maar ik werd verslagen waar zij bij stond, | |||||||||||||
[pagina 418]
| |||||||||||||
en moest goedvinden op mijn rug te liggen met dien gehaten vriend boven op mij. En wat ik toen gewaar werd, welde ook nu in mij op. - Er is met dien man op 't oogenblik niets te beginnen, zei Bohrmann. Die Van Ganzen behoort tot een zeldzaam geslacht, dat slechts te lijmen is met eenvoud en oprechtheid; maar toen wij kwamen wist ik dat niet, en ik kon onmogelijk zoo opeens van 't een uiterste in 't andere vallen, zonder gevaar te loopen Van Ganzen voor goed te bederven.. Later loop jij nog wel eens bij hem aan, maar nu ik hem eenmaal beroerd heb, moet hij minstens een jaar lang bezinken. Ik begrijp alleen niet hoe die adresboekmenschen een advertentie van hem losgekregen hebben. | |||||||||||||
VIII.- Laten wij maar eens aanloopen bij dien behanger die er geen filialen op nahoudt, zei Bohrmann, zonder in 't minst blijk te geven van eenige ontmoediging. Hoe heet hij ook alweer? Nadat ik naam en adres in mijn lijstje opgezocht had, liep mijn patroon de rue de Flandre in, die naar de voorstad leidde waar Jean Lamborelle zijn behangerstent had opgeslagen. Halverwegen bleef Bohrmann plotseling staan en keek met gespannen aandacht naar een verweerd uithangbord, dat op den gevel van een vervallen huis gespijkerd was, en waarop nog te lezen stond: Pierre Lauwereyssen, Forgeron. Een van de e's was zoo goed als onzichtbaar en de u was in den vorm van een v geschilderd, zooals bij onze vaderen gebruikelijk was. Boven het uithangbord stonden een paar vensters open, waaruit de bonte vanen wapperden van een grooten wasch en er onder gaapte een gang, die zeker naar de werkplaats leidde. - Wat - is - me - dat? mompelde Bohrmann. Laten wij even gaan kijken. En hij liep de gang in, waar vijf of zes honden bezig waren elkaar te overstelpen met betuigingen van sympathie. De beesten schenen daar thuis te zijn, want | |||||||||||||
[pagina 419]
| |||||||||||||
zij hadden de ziltige muren, waarop schimmel en mos stond, rijkelijk besproeid, en lieten ons pas door, toen mijn patroon gebruik maakte van zijn wandelstok. -Zouden wij niet terugkeeren, mijnheer? vroeg ik. Het ruikt hier zoo, vindt u niet? Hier kan toch bezwaarlijk iemand wonen die geschikt is om... - Eerst kennis maken met Lauwereyssen, zei Bohrmann gedecideerd. Na een honderd stappen draaide de gang naar links en liep uit op een groote poort, waarachter Lauwereyssen blijkbaar het smidsvak uitoefende, want wij hoorden 't krassen van vijlen en 't dreunen van hamers op een aanbeeld. - Jaag die verdomde beesten weg, beval mijn patroon, terwijl hij zelf de krukdeur bewerkte. Ik zag nu dat de honden ons gevolgd waren als om te zien wat wij kwamen uitvoeren, en toen Bohrmann de poort deed rammelen, begon de heele troep te blaffen. Het was duidelijk dat zij Lauwereyssen wilden waarschuwen op zijn hoede te zijn. Na een paai' vruchtelooze pogingen kregen wij de poort open en traden binnen. Het was een smokerige loods met glazen dak. In een hoek stonden een paar smeden, die een leven maakten als een laatste oordeel; in 't midden lag een voorraad hoek- en plaatijzer op den vloer, terwijl zes of zeven bankwerkers, draaiers en monteurs zich tegen de muren een plaats hadden uitgekozen. Toen wij plechtig aantraden en Bohrmann aanstalten maakte om den centralen stapel te beklimmen, verstomde plotseling het geraas en tien gezichten keerden zich naar ons toe. Wij werkten onszelf behoedzaam over het ijzer heen en stonden nu voor een houten schot, met een deur en twee kleine vensters, waardoor een schrijftafel met copieerpers zichtbaar was, en diverse andere voorwerpen die op kantoren in gebruik zijn. Terwijl mijn patroon even naar binnen loerde, kwam een oudachtig man achter zijn werkbank uit, stapte op Bohrmann toe, nam zijn pet af en zei gemoedelijk ‘dat ze dadelijk zou komen’. Het was een vervallen mannetje, eenigszins gekromd en | |||||||||||||
[pagina 420]
| |||||||||||||
met vermoeide oogen. Zijn ouderdom kon ik niet schatten, want zijn gezicht zag te zwart. - Vriend, zei Bohrmann, ik zou meester Lauwereyssen willen spreken. Geef hem dit kaartje en zorg jij eens dat hij dadelijk hier komt. En hij stopte den man een naamkaartje en een royale fooi in de hand. De monteur stak beide dingen aarzelend in zijn zak en keek door zijn bril tegen Bohrmann op, als had hij gaarne nog iets gezegd. De beschroomdheid snoerde hem echter den mond, want hij draaide zijn pet om, vertrok zijn gezicht en bewoog de lippen, doch bracht geenerlei geluid uit. - Piet! riep van op een afstand een basstem, zou ik er geen U-ijzertje tegen aan klinken, liever dan die slappe bulb-hoek? - Ik kom direct, antwoordde de man met den bril. - Jawel, zei Bohrmann, maar roep nu eerst meester Lauwereyssen, alsjeblieft. - Mijnheer, zei het mannetje verontschuldigend, ik ben Lauwereyssen. Gaat u maar in 't kantoor en wacht even. Mijn zuster zal zoo meteen beneden komen. - Aangename kennismaking, was alles wat Bohrmann kon uitbrengen. Lauwereyssen deed de kantoordeur open, gebruik makend van zijn schootsvel, om den deurknop niet zwart te maken, zette zijn pet weer op en ging naar den man toe die geroepen had, om het probleem van 't U-ijzer en den bulb-hoek te helpen oplossen. Wij gingen binnen. - Ik kom dadelijk, mijnheer! verzekerde een vrouwenstem die van boven kwam. - Ga zitten, zei mijn patroon, het voorbeeld gevend. Als je zit ben je moeilijker buiten te krijgen, want iemand die rechtop staat, moet alleen zijn beenen nog maar in beweging brengen om in aftocht te zijn. Ik keek nu eens rond. De schrijftafel van de firma Lauwereyssen bestond uit twee schragen, die met planken waren belegd, waarop een ontzaglijke voorraad boeken, facturen, brieven en technische blauwdrukken op en over elkander lagen, alles volkomen ordeloos, en als bij manden aangebracht en uitgeschud. Een | |||||||||||||
[pagina 421]
| |||||||||||||
paar stapels waren met een flinke stoflaag bedekt en blijkbaar sedert lang niet meer aangeraakt, terwijl nergens brievenknippen te bekennen waren, noch eenig ander voorwerp, dat dienen kon om oude papieren in op te bergen. Voor de tafel stond een leuningstoel, met hoogen rug, zooals mijn grootmoeder gebruikte. Door de zitting was een van de veeren zichtbaar, en uit den rug kwam op een paar plaatsen zeegras kijken. Achter den stoel vertoonde zich een wenteltrap die naar een bovenkamer voerde, waarin zich een levend wezen ophield, te oordeelen naar 't gestommel dat doordrong tot beneden in 't kantoor. - Wat een boel! fluisterde Bohrmann vol bewondering. En toch zit hier eenig geld, want zij werken met tienen. Mijn kop af als wij hier met ledige handen buitengaan. En na mij even aangekeken te hebben: - Je maakt geen slecht figuur. Maar je moet een lintje in je knoopsgat dragen. En houd je hoofd recht. Denk er om dat je zwijgt of ten minste niets anders zegt dan ‘zeer interessant’, indien er stilte mocht intreden. Daar komt ze. - Hier ben ik, sprak de stem van boven, en daarop begon de nederdaling van wat een dikke vrouw bleek te zijn, die aan iets leed. Ik zag haar boven voor de trap staan als voor een afgrond. Zij keek niet naar ons, maar naar beneden, als dacht zij een plan uit. Toen zwenkte zij, zoodat zij met den rug naar de ruimte gekeerd stond, pakte krampachtig de leuning beet, en kwam in beweging. Trap voor trap kwam zij lager, steeds met het linkerbeen, terwijl zij het rechter telkens behoedzaam zakken liet, tot op de trede die door 't linker bereikt was. Na een paar keer halt te hebben gemaakt, om adem te scheppen, geraakte zij eindelijk beneden. Nu zwenkte zij nog eens, zoodat wij ze van voren te zien kregen, en na een laatste, goed berekende schrede, bereikte zij den zetel, waarin zij zich behoedzaam neerliet met een grimas, die optrok als een nevel, nadat zij een oogenblik stil had gezeten. Zij kon vijftig, misschien zestig jaar oud zijn, was zeer zwaarlijvig, en had een jak aan, waarvan slechts de helft der knoopen gesloten waren. Haar rok scheen ook niet goed vast te zitten, want zij haalde in haar lenden een band aan, nam een snuifje en zei toen vriendelijk: ‘Dag heeren’. Vond Bohrmann zijn gebruikelijke inleiding niet geschikt | |||||||||||||
[pagina 422]
| |||||||||||||
voor dit speciale geval? Ik verwachtte Ministeries en Departementen, maar hij zweeg en zat, dik als een kip, met diepe rimpels in zijn voorhoofd. - Ik raak het nooit meer kwijt, vervolgde zij, zonder op eenig antwoord te wachten. Na een bekommerden blik op de mestvaalt, voor haar op de tafel, bukte zij moeizaam, stroopte hare linkerkous af en vertoonde een hobbelig, gezwollen been als van een drenkeling, dat met een bruin goedje was ingesmeerd. Met hare duimen drukte zij een paar deuken in het vleesch, als om te voelen of het gaar was en begon ingetogen haar kuit te wrijven. Ze zei wel niet: ‘komt u maar eens voelen, heeren’, maar noodigde Bohrmann eindelijk toch uit om naderbij te komen, want hij moest er zich, of hij wilde of niet, met eigen oogen van overtuigen, dat het geen gekheid was met dat been. - Neem mij niet kwalijk, zei 't mensch. Ik had het boven wel gedaan, maar ik kon u niet langer laten wachten. De zaken gaan voor, niet waar, heeren? - Hier zit het, verklaarde zij. Hier, hier. En daar ook, vervolgde zij, haren enkel betastend. Bohrmann stond op, kwam naderbij en na den zieken stam met even veel bezorgdheid te hebben aangekeken als gold het een van zijn eigen ledematen, vroeg hij of ze dan niet dokterde. - Dokteren, mijnheer, antwoordde 't mensch, ik heb er mij bijna dood aan gedokterd, maar dat is uit, en nu ben ik, Goddank, mijn eigen dokter. Dit is nu weer wonderzalf uit de abdij van Negenbergen, waar die madonna staat die flerecijn geneest. Ik zou er eigenlijk zelf naar toe moeten gaan, maar kan ik hier weg? 't Zal mij benieuwen, of dit helpen zal. Bohrmann begreep zeker hoe gevaarlijk het was een dergelijk mensch zoo plotseling met zijn tijdschrift te lijf te gaan. Een enkel woord of gebaar kon voldoende zijn om argwaan te wekken in een ziel waarvan de eenvoud blijkbaar nog niet geknakt was, ziekte en tegenspoed ten spijt. Hij zei dus nog maar iets over haar been en, zeker veronderstellend dat zij godvruchtig was omdat zij Abdijzalf gebruikte, voegde hij er aan toe dat zij den moed niet mocht laten zinken, maar bouwen moest op God. | |||||||||||||
[pagina 423]
| |||||||||||||
Zij had hare kous intusschen weer afgestroopt. - 's Ochtends druk, 's middags geluk en 's avonds min, dat brengt de spinnekop in... En 't is bijna middag, zei 't mensch met een hemelschen glimlach. En van een van de stapels nam zij behoedzaam een stofferig boek, waaraan een spin hing te turnen. Zij werkte zichzelf overeind, maakte de de deur open en zette het beest in de smederij. - Ik heb een zwak voor dieren, verklaarde zij schuchter en toch gedecideerd. Hebt u mijn honden niet gezien, toen u binnenkwam? Ze zitten nu vast in de gang op een kluifje te wachten. Bohrmann zei dat hij de lieve dieren inderdaad gezien had, en vroeg toen maar wat eigenlijk de specialiteit van de firma Lauwereyssen was. - Keukenliften, mijnheer, zei de dikke vrouw. In tijden van slapte neem ik alle smeedwerk aan, maar keukenliften zijn onze specialiteit. Er trad een stilte in. Na een korten strijd vermande ik mij, en liet plotseling een ‘zeer interessant’ los, waarvan ik zelf schrikte. - Mevrouw, verklaarde Bohrmann daarop dadelijk, ik was eigenlijk gekomen om u inlichtingen te vragen omtrent den toestand van het smidsvak in Brussel en voorsteden, vooral in verband met het hooge werkloon, de vakbonden en de duurte van den grond, waardoor de meeste fabrieken de wijk moeten nemen uit het centrum, waar uitbreiding zoo goed als onmogelijk is. Het departement van Nijverheid maakt zich, niet ten onrechte, hierover zeer ongerust, en daar ik uw firma dikwijls heb hooren roemen wegens haar groote degelijkheid, ben ik op 't idee gekomen u in deze te raadplegen. Ik heb namelijk op mij genomen, den wantoestand in kwestie grondig te onderzoeken en mijn bevindingen dan saam te vatten in een studie, waarvan het eerste hoofdstuk over enkele weken in het licht gegeven wordt. U moet weten dat ik directeur ben van het Algemeen Wereldtijdschrift voor Financiën, Handel, Nijverheid, Kunsten en Wetenschappen en tevens van het Muzeum van Inlandsche en Uitheemsche Voortbrengselen, die u natuurlijk beide bekend zijn. Mijnheer hier is mijn secretaris. | |||||||||||||
[pagina 424]
| |||||||||||||
Toen Bohrmann zei dat het tijdschrift en 't muzeum haar natuurlijk bekend waren, kreeg het mensch een kleur. - Neem me niet kwalijk, mijnheer, maar ik ken het Wereldtijdschrift niet en 't Muzeum evenmin. Ik behoorde ze te kennen, dat spreekt van zelf, maar als u wist in wat voor een toestand ik hier werk, dan zou mijn onwetendheid u zeker verklaarbaar voorkomen. Toen u binnenkwam hebt u met mijn broer gesproken, is 't niet? Ja, Bohrmann had werkelijk het genoegen gehad met meester Lauwereyssen kennis te maken, net als met de lieve die-ren. - Mijn broer, mijnheer, trekt zich van de zaken weinig aan. Ik heb zoo goed als niets aan hem, behalve dan dat hij hard medewerkt als gewoon monteur, maar een patroon zou er immers op uit moeten gaan, vooral omdat ik hier met dat been zit. Daar werd de deur van de werkplaats open gemaakt en meester Lauwereyssen kwam binnen, om iets aan zijn zuster te vragen. Hij praatte echter zoo zacht, dat ik niets verstaan kon. - Je hebt altijd wat nieuws aan de hand, mopperde zijn zuster. Zij ploeterde daarop in een hoop papieren rollen, keek er drie of vier even in, en vouwde eindelijk een blauwdruk open. - Hier heb je den uitslag, Pieter. Meteen kreeg zij een passer en een duimstok uit haren rommel, nam een paar maten, en begon op de tafel iets uit te rekenen. - Dupont wil een bulb-hoek gebruiken, zei meester Lauwereyssen nog. - Negen en vijftig... maal zeven... gedeeld door drie komma vier, zei 't mensch kordaat. Dupont is mal. Kijk maar. Geen kwestie van een bulb-hoek. Dat U-ijzer geeft een viervoudige zekerheid en dat is voldoende. Dupont, Dupont. Die deed beter zich niet zoo te bedrinken. Meester Lauwereyssen vond zeker dat hij het daar voorloopig mee doen kon, want hij trok zich terug zooals hij gekomen was, aarzelend en een beetje gebogen. Hij was nauwelijks in de werkplaats of 't hameren en 't vijlen verstomde en 't gerucht van een wassenden twist drong tot ons door. Ik onder- | |||||||||||||
[pagina 425]
| |||||||||||||
scheidde eerst twee stemmen, toen veel door elkaar als op een politieke meeting. Mijn patroon wilde iets zeggen, maar moeder Lauwereyssen legde hem met een gebaar het zwijgen op. - Hoort u dat, mijnheer? vroeg het mensch zachtjes, na een tijdlang met een afkeurend hoofdschudden geluisterd te hebben. Dat gaat op die manier soms een half uur door, eerst over dat U-ijzer en dan over de kapitalisten. Roept het geen wraak? - U schijnt een beslagen technicus te zijn, mevrouw, zei Bohrmann bewonderend. - Wel neen, mijnheer. Van die weerstanden en zoo bestaan tabellen, waar je 't maar in na te kijken hebt. Maar toch weet ik er door de praktijk wel iets van. Ik moet trouwens wel, want mijn broer... Och, hij heeft er eigenlijk nooit veel aan gedaan, maar sedert hij op zijn hoofd is gevallen, gaat het heelemaal niet meer. Na even gedubd te hebben, vervolgde zij ernstig: - Het doet mij genoegen te hooren dat onze liftjes nog op prijs gesteld worden, want ik wist het waarachtig zelf niet, alhoewel ik mijn best doe om de dingen stevig te maken en goed af te werken. Ja heusch, ik wist het zelf niet, mijnheer, want ik kom bijna nooit buiten met dat been, zoodat wij hier soms op bestellingen zitten te wachten, terwijl andere constructeurs de klanten voortdurend op de hielen zitten. Het doet mij werkelijk genoegen, zoo iets te hooren, van een vooraanstaande officieele persoonlijkheid, zooals u bent. - En uit haar dik gelaat sprak duidelijk hoe zalig zij te moede was. Na even nagedacht te hebben vervolgde zij plechtig: - Ja, mijnheer, het wordt tijd dat het Ministerie de zaak in handen neemt, want wij maken hier een moeilijken tijd door. U had het zooeven over hun vakbonden. Nu dan, die vakbonden...
(Slot volgt.) WILLEM ELSSCHOT. |