De Vlaamsche Gids. Jaargang 11(1922-1923)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 325] [p. 325] Liederen der Bestendiging I. Er is geen tijd. Wat gistren was is wat me morgen liefde wijst. Herdenken: afgewezen glas dat steeds maar laaft en spijst. Wat is me droeve scheppingsdaad en baren in 't gelaat der dood? Een kindje dat aan 't schaatren slaat daar 't wemelt in mijn schoot. Wat is de krankheid die me pijnt om driftig dreige’ en droef vergaan? Wij zijn, daar ze onbeweeglijk schijnt, een sterre aan hare baan. Wij reizen, en uit ieder punt verrijst een einde, ontrijst begin, waar alles dat het leven gunt verlies is en gewin. En komt eens de ongenoode gast, met alle gaven rijk belast, ons scheemren in het laatst gelaat, dàn is het dageraad. [pagina 326] [p. 326] II. Wie mij wat bloemen biedt, en 't zoete weren van weemoed volgens liefderijk gebod: is zij mij minder dan het daaglijksch keeren der helle hemelspheren in 't zéker oog van God? Zijn mij die steeds-herhaalde en -nieuwe geuren veel minder dan, aan mijn vertrouwd gezicht, het kallem en het koninklijke beuren uit zee en veer'ge veuren van 't rijzend zonne-licht?... - Wel word ik nooit het matelijke wikken (o gulden pols die door mijne ooren klopt) die wijs bestieren zal en zelf-beschikken: een vlinder die, bij tikken, zich wemelend ontpopt; maar worde ik, in de diepste en warmste korven, 't framboosken, onder alle vracht geplet, dat, kenen-rijk gekneusd en dood-verdorven, aan 't laatste bloed gestorven, den dag in geuren zet. KAREL VAN DE WOESTIJNE. Vorige Volgende