| |
| |
| |
Vlaamsche Kroniek
UIT DE BRON (Van Rysselberghe en Rombaut, Gent) van Cyriel Buysse brengt ons vier en dertig van die korte vertellingen, schetsen en stemmingen, die wij in het werk van dien meester zeker niet minder waardeeren dan zijn uitvoerige romans. Het is een boek, dat eenigszins denken doet aan de vroegere ‘Stemmingen’, die zooveel bijval genoten.
Het moet voor Buysse een plezier zijn dergelijke dingen te schrijven. Hij trekt er op uit, per fiets of te voet, door zijn heerlijk Leieland, hij laat het beeld van het landschap met al zijn schilderachtigheid en poëzie in zijn ziel bezinken; hij houdt een praatje met de menschen, die hij ontmoet, verneemt van hen een of ander pittig geval, waarover hij dan op den terugtocht wat practiseert; en als hij dan thuis is, vertelt hij dit geval of omschrijft hij zijn natuurimpressies met de losheid en het gemak van een goed verteller, die in gezelligen kring aan het praten gaat. Zoo ontstaan tot zijn genoegen en tot het onze die frissche bladzijden, doorwaaid met de geuren van het land, en vaak polsend van echte menschelijkheid. En over alles heen gloort dan soms Buysse's levenswijsheid, zonder aanstellerij noch tendenzieus inzicht.
ZOMERVLAMMEN (A.W. Sijthoff, Leiden. - Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen) brengen ons Pol de Mont als dichter terug. 't Was jaren geleden, dat er van hem nog een dichtbundel verscheen. Hij scheen heelemaal in de kunstgeschiedenis opgegaan. De nieuwe bundel bevat drie rubrieken: ‘Zomervlammen’, ‘Natuur’, ‘Oorkonden’. De eerste, verre weg de belangrijkste, bevat een overvloed van hartstochtelijke liefdezangen, die op de lijn liggen van de ‘Loreley’ en sommige gedichten uit ‘Claribella’. 't Is het gejuich en het geklaag, de extase en de ontgoocheling van een liefde, die in haar wezen puur heidensch is. Toen ‘Loreley’ verscheen, klonk die toon voor het eerst in onze Vlaamsche poëzie. Dat was toen een daad van durf en verruiming. Zomervlammen herhalen dien toon, alleen met meer technische vaardigheid en vastheid. Dat is het nu juist wat ons in onze verwachting eenigszins heeft bedrogen. Erotische poëzie komt op een hooger plan wanneer ze wat meer geeft dan louter zinnelijke emotie's, en dat missen wij in die ‘Zomervlammen’. Er is geen hoogere wijding in, die de zinnelijkheid veredelt, wat ons evenwel niet belet het vaak zeer mooie geluid dier verzen en hun beeldenrijkheid te bewonderen. In ‘Oorkonden’ komen er stukken voor van 't zuiverste gevoel, los en lenig van allooi. Pol de Mont op zijn best.
| |
| |
Een jong dichter, die zich ineens een zeer eervolle plaats in onze literatuur heeft veroverd, is Urbain van de Voorde met zijn HAARD DER ZIEL (Uitgaaf ‘Excelsior’, Brugge). Dat is er een, die zinnelijk en tevens verheven zijn kan. Zijn heele passieleven zingt hij uit, maar er komt iets grootsch in zijn zang, omdat hij ons dit leven laat voelen in zijn hoogeren samenhang met het cosmische leven. Het individuëele van zijn gevoel wordt er breeder en grootscher door. In een artikel (De Stem, Nov.) betoogt hij, dat voor hem ‘alle lyrische kunst, in wezen, ten slotte een uiting is van het algemeen - en groot - menschelijke: opwelling der zinnelijkheid, en gansch het liefdeleven; smachten der ziel naar loutering en de angst van den geest voor het groot Mysterie.’ Soms hort en stoot Van de Voorde's vers nog wel, maar er zit kracht in en een adelvolle klank, die soms aan Van de Woestijne doet denken, maar die toch anders is. Onder de jongsten is Van de Voorde een van de allerbesten.
Met HET SCHOONE AVONTUUR (Uitgeverij Mercurius, Roodestraat, 44, Antwerpen) verheft Lode Monteyne zich ineens ver boven al de verhalen, die hij totnogtoe schreef. ‘Geerten Basse’, ‘De tweede Lente van Meneer Quistwater’, ‘Aan Wal’ e.a. zijner vroegere romans en novellen hadden wel verdiensten, waaraan wij destijds hulde brachten, maar een werk, zoo af en zoo beteekenisvol als dit ‘Schoone Avontuur’ had Monteyne totnogtoe niet geleverd. Hij neemt er ineens plaats mede onder onze heel goede schrijvers. Het verhaal, dat zijn verbeelding uit het werkelijk leven spon, is het verhalen waard; de personages, die hij ons voorstelt, zijn echte menschen, elk met een eigen, goed uitge-diept karakter; het boek is goed gebouwd, met een geleidelijken, logischen gang naar de ontknooping, en de taal is, op enkele kleinigheidjes na, zuiver, goedklinkend Nederlandsch, dat weinigen in Vlaanderen Monteyne zullen nadoen. ‘Het Schoone Avontuur’ brengt ons ook buiten de sfeer der landelijke novellen en der keinsteedsche kleinburgerlijke verhalen, waar onze Vlaamsche auteurs werkelijk een te groote voorliefde voor hebben.
Nico, een verliteratuurde zwakkeling, is getrouwd met Lisa van Berckenhorst, een koele, sikkeneurige, chagrijnige vrouw, die van de groote levensvreugde geen besef heeft. Haar moeder, die bij hen inwoont, houdt meer van de dochter uit haar tweede huwelijk, Eva Ebbing, een zangkunstenares, die in de operawereld goede carrière maakt. Eva komt een tijd bij moeder dooibrengen. Zij maakt op Nico een diepen indruk. Ze is zoo heel anders dan haar half-zuster, veel meer vrouw, opgewekter, losser van al de enge levensmiserietjes. Nico wordt op Eva verliefd en zij beantwoordt die liefde.
Meer dan één man had haar reeds het hof gemaakt, doch allen hadden haar gevoel ontgoocheld. Zij verlangt naar een groote, niet egoïstische, alles overheerschende liefde, en hoopt die nu bij Nico gevonden te hebben. Op het oogenblik dat de beslissing moet vallen, en Eva verwacht dat Nico haar volgen zal, durft hij niet. Dan geeft Eva gehoor aan Dirk van Rijn, die haar sedert lang lief had.
Langs de lijn van dit hier veel te oppervlakkig samengevatte gebeuren ontwikkelt Monteyne boeiende tooneelen, waar hij met heel wat menschenkennis zijn personages handelen en praten laat, zoodat wij een aanvoeling van heusch leven krijgen. Zijn milieuschildering - het hedendaagsche Antwerpen - is ook zeer te waardeeren.
| |
| |
E.W. Schmidt heeft voor zijn jongste tooneelwerk, NINON DE LENCLOS, een legendarische episode uit de laatste levensperiode der groote Fransche amante tot onderwerp gekozen. De jonge ridder de Jarzay, haar natuurlijke zoon, dien ze heelemaal uit het oog verloren had, wordt door zijn vader naar Parijs gebracht om er zijn opvoeding te voltooien. Hij ook weet niet dat Ninon zijn moeder is. Als Oedipus en Jokaste worden beiden op elkander verliefd. De vader, de eenige die de bloedbanden van den jongen ridder en Ninon kent, deelt Ninon tijdig mede, dat zij de moeder van haar minnaar is.
Om zijn liefdedrift tot bedaren te brengen, bekent Ninon hem alles. In de Fransche legende is de Jarzay's wanhoop zoo groot, dat hij zich zelfmoordt. Schmidt laat den jongen edelman een heftige krisis van wanhoop en levensmoeheid doormaken, doch laat dan de rust en de berusting komen, die vader, moeder en zoon in een stillen gewoon-huiselijken kring vereenigen.
Door Schmidt's stuk loopt een logische lijn, die volkomen bevredigt, doch het scenisch leven, dat deze auteur in zijn zoo knappe werken ‘Het Kindernummer’ en ‘Tilly's Tribulaties’ met zulke intensiteit kon verwekken, schijnt hij hier moedwillig op het achterplan geschoven te hebben. Dit is vooral het geval met bedrijf V en epiloog. Bedrijf IV is prachtig in alle opzichten, psychologisch en dramatisch, het is een der heerlijkste dingen, die in onze Vlaamsche tooneelliteratuur werden geschreven. Hier golft het scenische leven hoog op en de toeschouwer wordt machtig aangegrepen. Doch na de bekentenis van Ninon, dat zij de Jarzay's moeder is, gaat alles ineens luwen. Beiden houden nog een paar monologen en dan is het uit. Dat is geen tooneel meer. Zulk procédé kan muzikaal zijn, - en wij maken deze vergelijking omdat Schmidt zijn stuk zelf een ‘symphonie van woorden’ heet - een symphonie kan na geweldige uitbarstingen wegzweven in aetherische ijlheid, maar een dergelijk procédé is voor het tooneel zeer gevaarlijk. Eens dat de auteur den toeschouwer met het gewekte dramatische leven vasthoudt, kan hij hem ongestraft niet weer loslaten. En dat is een weelde, die Schmidt zich hier veroorlooft! Dit is te betreuren met het oog op de leefbaarheid van het stuk, dat anders zooveel schoonheden van het zuiverste gehalte bevat.
De Antwerpsche uitgeverij ‘De Sikkel’ heeft van L. Baekelmans uitgegeven EUROPA HOTEL, spel van het bitterzoete leven.
Deze eersteling op tooneelgebied van den talentvollen romanschrijver vertoont het kenschetsende karakter van zijn verhalend werk: schilderachtige milieu-voorstelling, uitbeelding van typische verloopen en half-wrakkige menschen, uilenspiegelhumor, gedrenkt en veredeld met menschenliefde, en een philosophie van berusting. Het eerste bedrijf van dit spel tintelt van leven door zijn raak-geestigen dialoog en zijn getrouw beeld van het oubollige leven in de Antwerpsche havenwijken. Het laatste bedrijf is als het ware een ‘da capo’ van het eerste. De jonge schilder, erfgenaam van den waard van het ‘Europa Hotel’, nu op zijn beurt pocher, leugenaar, taveernekletser, is een echt Baekelmansche vondst. Het zwakste bedrijf is het tweede. De geestigheden van het ‘bohême’, dat daar samenkomt, zijn niet voldoende gezouten. Hun philosopheeren is erg primair en de zuren van hun sarcasme bijten niet. Op het tooneel, waar elk woord den spijker op den kop moet
| |
| |
slaan, is dit een onbetwistbaar gebrek. In tooneelopzicht geeft dit spel ook geen onvoorwaardelijke voldoening. Het dramatische gebeuren, dat toch zenuw en hartslag van elk tooneelwerk moet zijn, is hier wat al te dun. Wij kunnen ons gemakkelijk een werk voorstellen met een heel gewoon, gaar niet sensationeel dramatisch gebeuren, - zoo vinden wij Vildrac's ‘Paquebot Tenacity’ in al zijn eenvoud en met zijn oningewikkelde actie een heel goed stuk, dat geleidelijk groeit en naar zijn hoogtepunt gaat, - maar ‘Europa-Hotel’ heeft te weinig van dat onontbeerlijke. Het is een heel aardige lijst, maar het schilderij, het tooneelstuk, zit er niet in.
Karel de Winter is een jonge Lierenaar (alweer een!) die levenslustig en blij, met behaaglijk woorden- en rhythmengeschal komt binnengehold en zeker harten veroveren zal. Zijn gedicht PAN (De Sikkel, Antwerpen) is jong, kordaat, vol durf, - misschien nog wat woordenovertolligheid; soms nog wat meer gezwollen dan echt, maar in elk geval waardevol in zijn zuiver natuurgevoel en zijn ongestuimen drang naar 't volle blijde leven.
In OOM DAAN (De Sikkel, Antwerpen) krijgen wij Victor de Meyere zooals wij hem gaarne hebben: onderhoudend verteller van het geringe, maar steeds typische levensgebeuren van eigenaardige menschen, vereenzaamden, zonderlingen en half levensschuwen, in zijn geliefde Rupelland. ‘Oom Daan’ heeft de literaire en psychologische eigenschappen, die wij reeds konden waardeeren in ‘De Roode Schavak.’ Een boek, dat in alle kringen lezers zal vinden.
PRUTSKE (L.J. Veen, Amsterdam), Streuvels' jongste werk, is de nauwgezette waarneming van de geleidelijke ontwikkeling eener kinderziel. ‘Prutske’, een meisje, geboren gedurende de oorlogsjaren, groeit op onder de scherp toekijkende oogen van vader, die haast dag aan dag aanteekent wat er in het kindergemoed omgaat. 't Gevaar van een dergelijk boek (231 compacte bladzijden kinderpsychologie) ligt in de gemakkelijk komende eentonigheid, maar hier is daarvan geen spoor te vinden. De auteur heeft u in zijn bedwang van het eerste hoofdstuk af en hij laat u niet weer los. Men geniet onvermoeid of van de fijne opmerkingsgave, of van de soms verrukkelijke naïeve tooneeltjes, of van den raken verteltoon, waarover de slechts met moeite omsluierde zonnigheid van echt vaderlijke liefde speelt. Een mildrijke vrucht van Streuvels' meesterschap.
ALPHONSE BELPAIRE, door zijne Dochter M.E. Belpaire (Antwerpen, drukkerij J.E. Buschmann, 1922). Dit boek heeft onze verwachtingen ver overtroffen. Toen wij het ter hand kregen, dachten wij te doen te hebben met een biographie van betrekkelijk belang en van meer historische dan literaire beteekenis. Wel konden wij vermoeden, dat Mej. Belpaire's talent van voorstelling, geprikkeld door kinderlijke piëteit, daar iets heel genietbaars van gemaakt had, maar dat het boek
| |
| |
buiten het raam van een gewone levensbeschrijving zou gaan, dachten wij zeker niet.
Bij de lezing viel het anders uit. Mej. Belpaire's jongste werk bleek een algemeen menschelijke, een breede zielkundige dracht te hebben, die reeds bij de eerste hoofdstukken boeit en onweerstaanbaar medesleept.
Haar vader hield, naar de goede mode uit de eerste helft der 19e eeuw, een dagboek, waarin hij niet alleen de feiten die zich gedurende zijn leven voordeden, maar ook met merkwaardige zelfkennis en groote eerlijkheid tot de minste zijner gemoedsbewegingen opteekende, en van een hoog standpunt uit al de menschen zijner omgeving beoordeelde.
Daar vader Belpaire een zeer ontwikkeld man met buitengewoon intens gevoelsleven was, vond zijn dochter in dit dagboek een schat van ‘documents humains’, zooals er zelden door een romanschrijver werden aangetroffen.
Van die welsprekende, echt vertrouwbare bescheiden maakte zij gebruik om de kinder- en jongelingsjaren van haar vader te vertellen, met als kern de liefdesidylle, die zich tusschen hem en zijn toekomstige vrouw, Betsy Teichmann, ontspon.
Mej. Belpaire getuigt zelf: ‘De liefde mijns vaders voor mijne moeder, dit is 't onderwerp, de ziel van dit boek.’ Het verhaal dezer liefde met haar ‘wisselkoersen van kibbelen en verzoenen, lijden en juichen’, het spel van toenaderen en verwijderen van twee edele, reine menschenzielen, die ten slotte samen naar ‘het hoogste liefdeleven’ gaan, is belangwekkend en ontroerend in de hoogste maat.
Mej. Belpaire's boek is tevens een voortreffelijk tijdsbeeld. Het leven van de Antwerpsche hoogere standen in de eerste helft der 19e eeuw wordt er in een klaar licht gesteld.
Een eigenaardig, goed boek, dat ons in zijn opzet en met zijn vele citaten uit het bedoelde dagboek denken doet aan ‘Den Levensroman van R.L. Bakhuizen van den Brink’, waarin de idylle van dezen Hollandschen wijsgeer en literator met het Luiksche meisje Julie Simon door C. en M. Scharten-Antink verteld wordt (Gids, 1913). Zou er op Mej. Belpaire's werk, dat gaat tot aan het huwelijk van de twee hoofdfiguren, geen vervolg komen?
In UREN VAN EENZAAMHEID (L. Opdebeek, Antwerpen) brengt Amold Sauwen ons de verzen, die hij grootendeels gedurende de oorlogsjaren schreef. De natuurbeelden en -stemmingen, samengebracht onder den algemeenen titel ‘Rond het Dorp’, vertoonen het gekende plastisch vermogen en het echte liefdegevoel voor de heimat van den beminnelijken Limburgschen dichter. ‘Lijdensdagen’ bevat oorlogszangen, die niet altijd vrij zijn van rhetoriek. ‘Zander de Bijwolf’ is een landelijke idylle in metrische verzen.
LIMBURGSCHE BEELDEN (Brugge, J. Houdmont - Carbonnez), door Lambrecht Lambrechts, bevat acht eenvoudige verhalen in den volkstoon. Soms guitig, soms ietwat sentimenteel en ook heel dikwijls met een sterk uitgesproken opvoedend karakter, vertelt L. Lambrechts in een gekuischte taal van menschen, die hij goed kent en van harte liefheeft. Een boek, dat in alle volksbibliotheken een plaats verdient.
FOLKLORE EN LETTERKUNDE (Mechelen, H. Dierickx - Beke, Zonen) is de naam van een serie werkjes, waarvan er thans twee ver- | |
| |
schenen zijn: 1. ‘Een Handvol Vlaamsche Volksvertelsels’ met Duitsche varianten, en 2. Eduard Mörike's ‘Idylle vom Bodensee’ (1846) toegelicht, beide van de hand van Dr. Robert Foncke. Het zijn prettige boekjes, vol geleerdheid en verdienstelijke vondsten, in zeer gekuischte taal. Vooral het boekje over Mörike's gedicht getuigt van veelzijdige kennis. Wij wenschen er Dr. Foncke geluk mee en volharding op den ingeslagen weg.
De Centrale Boekhandel (Brugge) is begonnen met de uitgave van een reeks werkjes over cultuur en wetenschap. De bedoeling is in onze taal een serie tot stand te brengen in den aard van ‘Collection Cosmos’, ‘Sammlung Göschen’, ‘Popular Books’, e.a. Dit is een onderneming, die door alle Vlamingen dient gesteund te worden. De twee reeds verschenen werkjes EMBRYOLOGIE en DE OPVOEDING VAN HET KIND verdienen allen lof, zoowel om hun degelijken inhoud als om hun verzorgde uitvoering. De verkoopprijs der werkjes is gesteld op 3 fr.
|
|