De Vlaamsche Gids. Jaargang 11
(1922-1923)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 50]
| |
De Nederlandsche RechtstaalWij bezitten tot hiertoe geene Nederlandsche wetgeving ten behoeve van Hoven en rechtbanken. De vertaling der wetboeken van Strafrecht en -vordering, door Mr. L. De Hondt bewerkt, bezit geen officieele kracht; zij is niets anders dan de door eene Staatscommissie goedgekeurde vertolking van den eenigen Franschen tekst, maar zij werd door geen enkel wettelijk voorschrift bekrachtigd, zoodat de verschillende vakwoorden ter keuze van een ieder staan, en dat er dan ook rijkelijk gebruik en zelfs misbruik van deze vrije keuze wordt gemaakt. Integendeel, van het oogenblik af waarop de wetboeken in het Nederlandsch zullen worden voorgedragen en, zooveel te meer, worden gestemd, zal er eene officieele terminologie heerschen, waarnaar iedereen zich zal moeten gedragen, die voor de rechtswetenschap en rechtspraak verplichtend zal worden, die in het volk zal doordringen en alzoo onze taal zal verbeteren of verslechten, al naar gelang zij goed of slecht gekozen is. Bij eene dergelijke gelegenheid die zich in Noord-Nederland voordeed, besefte de Minister van Justitie het volle gewicht van de zaak, en hij nam eenen maatregel die de algemeene goedkeuring verwierf. Toen het ontwerp van het nieuwe Wetboek van Strafrecht, met de Koninklijke Boodschap van 22 Februari 1879, aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal werd aangeboden, gaf Mr. H.J. Smidt, destijds Minister van Justitie, aan Prof. M. de Vries den wensch te kennen, dat hij zijne bedenkingen zou mededeelen, betreffende de taal en den stijl van dat wetsontwerp. Prof. M. de Vries verklaarde zich daartoe volgaarne bereid. ‘Het geldt hier eene zaak van uitnemend belang’, schreef | |
[pagina 51]
| |
hij in de Inleiding, die zijne opmerkingen voorafging. ‘Juistheid van uitdrukking is zeker in een Strafwetboek een allereerste vereischte, om allerlei moeilijkheden in de practijk te voorkomen. En wat eenmaal in dat wetboek wordt opgenomen, zal buiten twijfel weldra gangbare munt worden door het menigvuldig gebruik onder allerlei klassen der maatschappij. Twee groote belangen, dat der wetgeving en dat der taal, gaan dus hier met elkander gepaard’. Deze woorden zijn eveneens van toepassing op onze wetboeken en zij hebben een bijzonder gewicht voor Zuid-Nederland, alwaar zich tot hiertoe, op het gebied van het Crimineel recht, eene verwarring openbaart, die tot de bedenkelijkste gevolgen kan leiden. Welke vakwoorden dient men tegenwoordig te gebruiken in de strafrechtstukken? Daar er tot heden geen officieele Nederlandsche rechtstaal bestaat, gaat iedereen op zijn eigen hand te werk; de parketten, de rechtbanken en de Hoven bezigen, ieder, verschillende benamingen, zoodat men zich telkens moet afvragen wat de bedoeling van den vroegeren opsteller is geweest. Het bevel van medebrenging (mandat d'amener) ondergaat allerlei misvormingen, en met het bevel van gevanghouding (mandat d'arrêt) is het nog erger gesteld; en zoo is het alreeds gebeurd dat rechterlijke beslissingen verkeerd werden uitgedrukt. Aan de Hoogescholen bestaan Nederlandsche leergangen van Strafrecht en Strafvordering; maar hoe kunnen deze leergangen goede vruchten afwerpen, indien de aldaar aangenomen rechtstaal in de practijk niet gevolgd wordt, of indien er ook alweer geene overeenstemming heerscht tusschen den gebruikten woordenschat en de echt Nederlandsche terminologie? En kan men verwachten, dat een Belgisch jurist zijne wetenschappelijke opleiding, of in Nederland zelf, of in Nederlandsche boeken, zal voltooien, indien hij al dadelijk op onoverkomelijke moeilijkheden stoot, voortspruitende uit het verschil van beteekenis, aan de vakwoorden gehecht? Eindelijk de strafwetgeving, bij voorbeeld, komt maar al te zeer in onmiddellijke aanraking met het volk. Doch hoe zullen de belanghebbenden wijs worden uit de beteekende stukken, die van natuur reeds moeilijk om te begrijpen zijn, indien de gebezigde uitdrukkingen weifelachtig zijn? De rechtstaal zal | |
[pagina 52]
| |
nooit tot het volk doordringen, indien zij niet op goede leest geschoeid, klaar, vast, precies en onveranderlijk is. Wat wij tot hiertoe geschreven hebben zal volstaan om te doen uitkomen welk gewicht er te hechten is aan eenen goeden Nederlandschen tekst voor onze bestaande wetboeken. Maar nu rijst de vraag: bestaat er eene Nederlandsche rechtstaal? Toen korten tijd na den wapenstilstand de Minister van Kunsten en Wetenschappen aan de Faculteit van rechtsgeleerdheid, te Gent, de vraag stelde of de leergangen dadelijk konden vervlaamscht worden, luidde het antwoord: Neen, omdat wij geene algemeene erkende, voor het Hooger Onderwijs dienstige, terminologie hebben. Dat standpunt achten wij gansch verkeerd; er bestaat wel eene Nederlandsche rechtstaal: het is die onzer taalgenooten waarnaar wij ons moeten gedragen, die wij kunnen verbeteren en, volgens de noodwendigheden onzer wetgeving, schikken en toepassen, doch steeds de kern der in de Hoven en rechtbanken te bezigen taal zal blijven. Gaat het dan anders met het Engelsch en het Fransch, die de officieele talen in verschillende Staatsverbanden zijn? Wie zou onzinnig genoeg wezen om in 't Romaansche gedeelte van Zwitserland of bij ons in het Walenland aan de vakwoorden eene andere beteekenis te hechten dan die welke in Frankrijk geldig is? In Engeland en in de Vereenigde Staten van Noord-Amerika bestaat er eveneens overeenstemming ten opzichte der terminologie. Waarom zou het dan ten onzent anders gaan? De taaleenheid is verheven boven de verdeeling van hen, die dezelfde taal spreken, in afzonderlijke Staten. Woorden zijn beelden, en zij moeten voor de oogen van den geest dezelfde beelden doen rijzen bij allen die deze woorden bezigen; zoo niet, ontstaat er eene verwarring, die voor het spraakgevoel noodlottig is. Maar al hecht men aan deze overweging geene waarde, al heeft men voor de taaleenheid tusschen verschillende volken niets over, dan toch zal men moeten bekennen dat, in ons eigen land, overeenstemming van terminologie onmisbaar is. Indien wij geen grondbeginsel hebben waaraan wij ons vastklampen, wie zal, in geval van verschil van meening, uit- | |
[pagina 53]
| |
spraak doen? De een hecht meer gewicht aan den oorsprong der woorden; de ander wil juistere uitdrukkingen invoeren; ieder is bezield met de zuiverste bedoelingen om het goede te bereiken, en met deze particularistische gedachten brengt men niets anders teweeg dan een warboel. De ervaring leert ons hoe gevaarlijk het is af te wijken van den eenig geldigen regel. Daar de taal in het Strafrecht niet officieel gevestigd is, springt iedereen er mee om zooals het hem goeddunkt. Ieder parket bij de Hoven en rechtbanken heeft zijn vertaler, die noch het vak noch de taal kent; iedere griffie heeft, ten behoeve van de rechterlijke colleges, zijn tolk, die de taal verknoeit en onverstaanbaar maakt. Er zijn vonnissen die de rechtsvordering tot straf uitdooven, in den doofpot steken, in de plaats van ze door verjaring of anderszins vervallen te verklaren; andere spreken van hechtigheid in den zin van samenhang, enz. Wij zullen maar geene verdere voorbeelden geven, want het is afzichtelijk. Tegen dit stelsel werden vroeger bedenkingen geopperd; maar het mocht niet baten: wij waren nog in het tijdperk van het taalparticularisme, waaraan wij ons met moeite hebben ontwrongen. Toen Mr. L. De Hondt zijne overigens goed verzorgde vertaling van het Wetboek van Strafvordering aan de leden der Staatscommissie onderwierp, schreef de voorzitter dezer Commissie, Baron de Crassier, tevens voorzitter van het Hof van Cassatie, op de eerste bladzijde der hem toegezonden proef: ‘Qu'il me soit permis de soumettre à M. le juge de Hondt une observation générale: c'est qu'il me paraît s'être attaché trop scrupuleusement au texte français, parfois assez peu soigné, et qu'il néglige d'employer dans sa traduction des termes et des tournures de phrases consacrés depuis longtemps par la législation et la jurisprudence néerlandaises. Le gouvernement belge a adopté, pour la traduction en langue flamande des lois et arrêtés et généralement des actes officiels, une orthographe conforme au système qui est suivi par la rédaction du “Nederlandsch Woordenboek”, confiée à une commission internationale; c'est un premier pas qui conduira à l'uniformité de la phraséologie du flamand et du hollandais, et mon avis est qu'il ne faut laisser échapper aucune occasion | |
[pagina 54]
| |
de contribuer, chacun dans la sphère de son action, à atteindre ce but si désirable’. Deze zienswijze, die tegenwoordig niemand meer in grondbeginsel zou durven bestrijden, werd door de Staatscommissie niet aangenomen; en daaraan is het te wijten dat eene afzonderlijke terminologie bij ons werd ingevoerd. Maar de beweegredenen, door Mr. L. De Hondt en zijne voorstanders aangehaald, golden alleen voor eene vertaling, doch niet, zooals zij het uitdrukkelijk erkenden, voor eenen oorspronkelijken tekst, gelijk het thans het geval moet worden. Met het stelsel eener particularistische rechtstaal voor België werd allengskens gebroken. Toen de Vlaamsche Academie, in 1880, eenen prijskamp uitschreef tot het samenstellen eener ‘Nederlandsch-Fransche en Fransch-Nederlandsche woordenlijst van rechtstermen en uitdrukkingen’, waren de beoordeelaars van dien prijskamp het daarover eens, dat de Noord-nederlandsche rechtstaal de eenige betrouwbare bron is, waaruit wij putten mogen; dat de door haar gebruikte termen alleen gezag hebben; dat zij als geijkte woorden moeten aanvaard worden; dat men alle andere uitdrukkingen moet ter zijde laten om der eenheid wille. Het Ministerie van Justitie betrad denzelfden weg: twee in 1899 uitgegeven bundeltjes, betreffende, het een, ‘de uitoefening van het recht van gratie’, het ander, ‘de aanwending van het bijzonder toezicht der politie’, zegden vaarwel aan de vertaling van Mr. L. De Hondt en voerden de Noordnederlandsche terminologie in. Gelukkiger verschijnsel nog: de wet van 29 Juni 1899 over de voorloopige hechtenis bezigt de bij onze Noorderburen geijkte termen. Wij kunnen nog aanhalen dat de eenige Nederlandsche werken over Strafrecht en -vordering, in ons land uitgegeven, volgens den nieuwen geest werden opgesteld, en dat de daarin voorkomende rechtstermen door de hoofden van den vertalingsdienst in de onderscheidene ministerieele Departementen ten behoeve der officieele vertalingen werden aangenomen. Sedert dien tijd kwam men in de practijk tot het verouderde, sinds lang afgekeurde en verworpen stelsel terug, of, liever ging men zonder eenig stelsel te werk: de Nederlandsche | |
[pagina 55]
| |
tekst der later gestemde strafwetten voldoet noch aan de vroegere, noch aan de tegenwoordige opvatting. Al wordt deze Nederlandsche tekst zorgvuldig behandeld en aan de eischen der taal eene bijzondere oplettendheid gewijd, toch zal men, bij nader toezicht, moeten bekennen dat de terminologie niet met de grootste nauwkeurigheid wordt overwogen; en wat baat het of het geleverde werk van ernstige en gemoedelijke zorg voor taal en stijl getuigt, indien op strafrechtlijk gebied verwarring heerscht en indien wij de gewenschte eenheid met Noord-Nederland niet bereiken? Wat dient er dus gedaan te worden, om aan den verkeerden toestand een einde te stellen? De Minister van Justitie benoeme, zooals zijn voorganger in 1876, eene Commissie, belast met de vertaling der bestaande Wetboeken. Deze Commissie, samengesteld uit eenige rechts- en taalgeleerden, zou, op voordracht van een harer leden, achtereenvolgens de terminologie in het Straf- en in het Burgerlijk recht vaststellen; en daarna zou de vertaling, als wetsontwerp, aan de Kamers onderworpen en door haar gestemd worden. Op die wijze ware eene officieele Nederlandsche rechtstaal in ons land ingevoerdGa naar voetnoot(1). Daarmee zou de vertalingsdienst ophouden: in plaats van vertalers zouden opstellers benoemd worden, die, met inachtneming van de wettelijke terminologie, de latere wetten in het Nederlandsch zouden opmaken en eenen oorspronkelijken tekst tot stand brengen, die, evengoed als de Fransche tekst, tot richtsnoer voor de Hoven en rechtbanken zou dienen, door het volk zou aangenomen worden en de taal van alle onsmakelijke uitdrukkingen zou zuiveren. H. DE HOON. |
|