| |
| |
| |
Fransche Letteren.
Toen, na den dood van den edelen dichter Léon Dierx, Paul Fort tot prins der Fransche dichters uitgeroepen werd, was deze nog voor velen een onbekende. En nochtans had die dichter reeds meer dan een dozijn werken uitgegeven en was hij, in den vreemde zooals thuis, bekampt, bespot en geprezen geworden. De onwillekeurige barnumreklaam der Fransche dichters en der wereldpers, gedurende de laatste twee jaar rond Paul Fort's naam gemaakt, heeft het gelukkig gevolg gehad zijn werk alom te verspreiden. De dichter stelde zelf een bloemlezing uit zijn gedichten samen, die inderdaad al het merkwaardigste bevat, dat Paul Fort geschreven heeft. (Choix des Ballades françaises; 1 vol., 614 bl., Eug. Figuière & Co, Paris, fr. 6.00).
Men kent den dichtvorm, door Paul Fort gevonden en bijna zonder uitzondering toegepast: gerhythmeerd proza, meestal door staf- en eindrijmen gedragen. Een stijl dus, die het midden houdt tusschen het proza en het Fransche vers en de tegenstrijdige kwaliteiten dier twee stijlen schijnt te vereenigen. Paul Fort heeft in zijn proza-vers een vaardigheid en een virtuositeit verkregen, die volstaan om alle tegenkritiek te ontwapenen. Dat anderen minder goed in dien nieuwen vorm zullen slagen (en misschien beter doen hem niet na te volgen), is geen reden om Paul Fort's vinding minder interessant te vinden. Overigens, de pracht zijner kunst heiligt haar vorm.
Wát die vorm inhoudt, is moeilijker te bepalen, want weinige dichters zijn zoo veelzijdig begaafd als Paul Fort: het gewoon gesprek en het volkslied geeft hij met dezelfde innige kunst weer als het heldendicht en het klaaglied. En altijd schijnt hij even jong en levendig en pittig. Al wat van hem uitgaat, is eerlijk gevoeld en schoon uitgedrukt. Niets is verrukkelijker dan dit liedje uit zijn eersten bundel, dat
| |
| |
thans het eerste der Chansons uit voormelde bloemlezing uitmaakt:
La ronde.
Si toutes les filles du monde voulaient s' donner la main, tout autour de la mer elles pourraient faire une ronde.
Si tous les gars du monde voulaient bien êtr' marins, ils f'raient avec leurs barques un joli pont sur l'onde.
Alors on pourrait faire une ronde autour du monde, si tous les gens du monde voulaient s' donner la main.
En niets is pijnlijker dan dit andere liedje:
La fille morte dans ses amours.
Cette fille, elle est morte, est morte dans ses amours,
Ils l'ont portée en terre, en terre au point du jour.
Ils l'ont couchée toute seule, toute seule en ses atours.
Ils l'ont couchée toute seule, toute seule en son cercueil.
Ils sont rev'nus gaîment, gaîment avec le jour.
Ils ont chanté gaîment, gaîment: ‘Chacun son tour.’
Paul Fort schrijft soms strophen van het hoogste lyrisme, zoo o.a. in Orphée charmant les animaux:
Orphée chanta sans lyre les beautés de la flore. Et les fleurs enchantées, captives de son chant, se détachaient des branches en papillons vibrants, pour se cristalliser, étoiles, sur son front.
Paul Fort kan ook komisch, fantastisch en realistisch zijn in hoogste mate. Beperkte plaatsruimte belet mij in dit opstel, waar ik ieder een plaatsje moet gunnen, langer over den grooten dichter der Ballades françaises uit te weiden. Doch dit voorsmaakje is misschien voldoende geweest om den lezer naar 's dichters rijke bloemlezing (die werkelijk heel zijn werk omvat) te doen verlangen. Zij zullen er meesterstukjes vinden, zooals Pour t'avoir vu sourire, ô brune et rose plaine, Tristesse de Pan, Les Fous et les Clowns, Henri III, Coxcomb, en honderd meer!
Met den mooien titel Je respire biedt Mej. Henriette Sauret ons hare eerste gedichten aan (Eug. Figuière, Paris, 1913, fr. 3.50). Zij heeft gevoel en talent en ook reeds een zekere vaardigheid om de alexandrijnen lenig te plooien en te rhythmeeren. Ook haar figuren, hoewel niet nieuw, zijn treffend en gelukkig aangewend. Zij hangt echter nog
| |
| |
wat aan den ouden sleur, zooals reeds blijkt uit de titels van sommige gedichten: Les Yeux, Le Nez, La Paupière, Les Larmes, Les Dents, Manger, Boire... Genoeg, niet waar?
Onder de leiding van den proza-dichter Albert Mercereau wordt door den uitgever Eug. Figuière een zeer belangrijke verzameling anthologies bezorgd, onder den algemeenen titel Les grandes anthologies européennes, waarin alle literaturen, ook de Nederlandsche, door hun jonge dichters zullen vertegenwoordigd worden. Die der Fransche en Duitsche dichters zijn reeds verschenen, die der Belgische (door Maurice Gauchez bezorgd) is ter perse, en die der Engelsche en Russische in voorbereiding. De Anthologie des poètes nouveaux (Figuière, fr. 3.50), met een voorwoord van Gustave Lanson, is in meer dan één opzicht belangwekkend. Men ontmoet er eenige jonge kennissen, zooals Guillaume Apollinaire, Paul Castiaux, Léon Deubel, Fernand Divoire, A. Mercereau, Tancrède de Visan, men heeft eenige aangename verrassingen en men wordt ook wel eens in de war of in het futurism gestuurd, want zelfs de beruchte Marinetti werd hier gastvrij toegelaten!
Een bespreking der Anthologie des poètes allemands depuis Nietzsche (Figuière & Co, fr. 5.00), op uitstekende wijze samengesteld door Henri Guilbeaux en ingeleid door Emile Verhaeren, ligt buiten mijn gebied.
De goede dichter Edouard Dujardin heeft zijn Comédie des Amours en zijn Délassement du Guerrier met eenige andere oude verzen saamgelezen tot een kostbaren bundel Poésies (Mercure de France, 1913, fr. 3.50). Hier staan geen overtollige verzen. Alles is innig geleefd en met de oprechtheid en de schoonheid, zelfs met de vaardigheid van den echten kunstenaar gezegd. Maar dit alles weten wij reeds lang uit de vroeger afzonderlijke verschenen (en thans zeldzaam geworden) bundeltjes. Liever dan eenige verzen uit te pikken en daarrond over Dujardin's kunst te gaan disserteeren, laat ik het gouden schrijn dier poëzie gesloten, om u, lezer, het genot te schenken het zelf te openen en u in den aanblik dier kleinoodiën te vermeien.
Indien men de geschiedenis der tragaedie in Frankrijk herschrijft, moet men ze zeker aanvullen met den naam van Alfred Mortier, schrijver van Marius vaincu en van Sylla. Deze laatste, in vier akten en in verzen, werd verleden jaar opgevoerd - met veel bijval - in den Odéon en sedertdien
| |
| |
uitgegeven door den Mercure de France. Zooals het werk daar is zou het kunnen doorgaan voor een tragaedie van Corneille, niets minder, maar ook niets meer. Zelfde taal, zelfde vers, wat minder vlucht, maar even boeiend (voor wie door Corneille geboeid wordt); maar Sylla schijnt tweehonderd jaar oud te zijn, zooals Le Cid, - wat bewijst, dat we hier te doen hebben met het maakwerk van een man, die minstens zoo knap is als de schrijvers van A la manière de.... De tragaedie van M. Mortier is een ongemeen werk, dat voor een reusachtige mystificatie zou kunnen doorgaan.
* * *
Louis Pergaud is een der zeldzame laureaten van den ‘Prix Goncourt’, die hun beloften gehouden hebben. Zijn Roman de Miraut, chien de chasse (Mercure de France, 1913, fr. 3.50) is weer zeer knap en degelijk werk. De schrijver bepaalt zich natuurlijk niet bij het nauwkeurig weergeven van Miraut's leven en zijn waarschijnlijke gedachten en gevoelens; hij schildert het leven der menschen met evenveel talent. De figuur van Da Guélotte, de knorrige vrouw van Miraut's meester, is meesterlijk gebeeldhouwd.
La Feuille morte van Julien Ochsé (Bern. Grasset, Paris, 1913, fr. 3.50) is een aloude liefdegeschiedenis met zelfmoord aan 't einde en die grootendeels een autobiographie schijnt te zijn. De roman is niet erg boeiend, maar opvallend goed geschreven.
Een aangenaam verpoozen was het lezen van Jean Nesmy's Roman de la Forêt (Bern. Grasset, Paris, 1913, fr. 3.50). Het verhaal is braaf, maar boeiend, de stijl onderhoudend en de beschrijvingen van het woud en zijn duizendvoudig leven zijn allermooist.
Geprikkeld door den grooten bijval van dit plezierige boek Le Crime du Bouif, heeft G. de la Fouchardière dadelijk de hand aan een nieuwen roman gelegd, ditmaal met medewerking van Clément Vautel, van den Parijzer Matin. Roman is te veel en te weinig gezegd voor Monsieur Mézigue (Librairie des Lettres, 1914, fr. 3.50). M. Mézigue is maar een automaat, die het echter tot ‘prince des poètes’ brengt en zelfs een oogenblik minister van Buitenlandsche Zaken is, hoewel hij door zijn maker, een Amerikaansch ingenieur, eigenlijk bestemd was om voorzitter der Mexicaansche
| |
| |
republiek te worden.... Dit alles is echter maar een voorwendsel om heel Parijs over den hekel te halen: Auguste Rodin, Jean Richepin, Isidora Duncan en de cubisten en futuristen bij voorkeur. Liefhebbers van dergelijke boeken zullen dit gretig lezen en reeds verlangend naar een tweede, Madame Mézigue, dat aangekondigd wordt, uitzien.
Bij dezelfde uitgevers (Librairie des Lettres, 1914, fr. 3.50) verscheen van T. Trilby Le droit d'aimer, dat, onder den vorm van een aangenamen, onderhoudenden roman, een pleidooi is voor de lotsverbetering der Fransche officieren. Dezen hebben immers, als andere menschen, het recht een familie te stichten. De geringe soldij belet hun dat natuurlijk. Dat het boek overloopt van vaderlandsliefde hoeft niet gezegd. Het maakt overigens een kolossalen opgang en de uitgave bereikte in eenige weken tijds het 10e duizend, hoewel de roman eerst als feuilleton in L'Echo de Paris verschenen was.
Een zonderling werk, Mengeatte, van Raymond Schwab. Een middeleeuwsche roman met ernstig-philosophischen ondergrond. Mengeatte meent een soort Jeanne d'Arc te kunnen zijn en wordt ten slotte gewaar, dat zij er alleen in geslaagd is ramp en rouw te brengen, waar zij zich vertoonde. Mengeatte's leven begon als dat van een heilige en eindigt als een smartelijk menschenleven. Haar geloof in de eigen roeping maken haar de ontgoochelingen ruwer en geweldiger. Mangeatte is een roman zooals er slechts zelden in Frankrijk geschreven worden (Uitgever: B. Grasset, 1914).
Pilar d'Algésiras, Histoire d'une petite danseuse espagnole (Bern. Grasset, Paris, 1914, fr. 3.50) schijnt een eersteling te zijn van een schrijver, die een diepen indruk behouden heeft van Carmen en van La Femme et le Pantin. Meer hoedanigheden en minder gebreken dan gewoonlijk bij een eersten roman het geval is en daarvoor dient de schrijver, Maxime Blum, geprezen te worden. Hij weet niet alleen te boeien, maar ook stemming te verwekken en een atmosfeer te scheppen en nog wel met eenvoudige middelen. Daarvoor is meer dan gewoon talent noodig en daarover beschikt M. Maxime Blum dan ook.
Al het aardige, grappige, leuke, maar vooral het pijnlijke, akelige en roerende, dat Parijs, het echte, door den vreemdeling ongekende Parijs kan aanbieden, vindt men in La Lanterne rouge van Frédéric Boutet (L'Edition, Paris,
| |
| |
1914, fr. 3.50). Die novellen, van een schel, maar eerlijk realism, zijn meesterlijk naar het leven geschreven. De pijnlijkste bladzijden zijn verheerlijkt door het diepe medelijden van den schrijver. Frédéric Boutet heeft hier echte, loutere kunst geleverd.
Een ouwe heer, die allemachtig aardig weet te praten over het intieme leven en de private avonturen der ‘demisolde’; zoo komt mij Albert Sorel voor in zijn laatste werk, een bundel novellen onder den titel Vieux habits, vieux galons uitgegeven (Plon-Nourrit & Co, Paris, z.j.) De verhalen zijn alle kleurig, schilderachtig en indrukwekkend als een rechtstreeksch vizioen van het verleden. Die kleine helden in het groote napoleontische drama, met hun zonderlinge verrassende avonturen, herleven werkelijk voor het oog van den lezer....
Jules, Totor et Gustave van Raymond Hesse (Bern. Grasset, Paris, 1914, fr. 0.50) is, onder den vorm van een verhaal, een propagandaboekje om belangstelling op te wekken voor de verwaarloosde jeugd, die de kinderrechtbanken de handen vol geeft. Dit werkje, in alle opzichten uiterst belangrijk, behoort natuurlijk tot de sociologische literatuur eerder dan tot de bellettrie. Ik wensch het niettemin in ieders handen. Eenige treffende teekeningen van Poulbot luisteren den boeienden tekst op.
In een keurige, fijn-libertijnsche uitgave, bij de liefhebbers welgekend, verscheen van den dichter en essayist Guillaume Apollinaire La Fin de Babylone (Bibliothèque des Curieux, Paris, 1914, fr. 5.00). Dit werk verplaatst ons in volle Aziatische beschaving, op het oogenblik, dat in de Babylonische hoofdstad naar vrijheid smachtende Joden, wulpsche en heerschzuchtige Jodinnetjes, tooveraars, sterrekijkers, kooplieden en slaven van alle slag en ras in bonte mengeling onder elkaar leefden en een woelige, verwijfde, perverse bevolking uitmaakten... Zonderling en... gewaagd verhaal, dat onverwachte dingen van onvoldoend-gekende personages vertelt, zoo van den profeet Daniël, van de kuische Suzanne en anderen... Eenige afbeeldingen naar schilderijen van Rubens, Poussin, Crypel, Sadeler, Delacroix, Rochegrasse, versieren dit boek.
Daisy en Allemagne, anonieme roman uit het Engelsch vertaald (?) door P. & M.H. Bourgongne (Eug. Figuière & Co, Paris, 1914. fr. 3.50) is een geschiedenis.... ‘aus einer kleinen
| |
| |
Garnison’, die tevens een kleine hofstad is. Natuurlijk wordt alles op bijtende wijze en met de onvermijdelijke overdrijving bespot. Het lijdt wel geen twijfel of ongeveer alles is waar of mogelijk wat in dit boek verteld wordt; men vraagt zich echter af of onder den titel Daisy en France of Gretchen en Angleterre ook geen romans van hetzelfde alooi zouden kunnen geschreven worden en of èn Daisy èn Frankrijk dan die geschiedenis zoo prettig zouden vinden als die van Daisy's vacantie in Walberg....
Anatole France heeft nu zijn roman La Révolte des Anges, die eerst in Gil Blas verscheen, in boekvorm uitgegeven (Calman-Levy, Paris, 1914, fr. 3.50). Dit boek is niet te ontleden. De gewone ironie van Anatole France is sinds eenige jaren vreeselijk bitter geworden. Hij was oneerbiedig zooals Voltaire; thans is hij geweldig en scherp geworden als Lucretius, die het epicurism tot zijn bekende vreeselijke conclusies dreef. Nochtans behoudt France de bekoring van zijn geest, de kleur en de sierlijkheid van zijn ongeëvenaarden stijl, waar de gracie van den vorm zich lenig beweegt naar al de schakeeringen der gevoelens.
De wekelijksche artikels, die Alfred Capus in een groot Fransch dagblad laat verschijnen, geeft hij in boekvorm uit onder den titel Les Moeurs du Temps (Bern. Grasset, Paris, 1913, fr. 3.50 per deel). Reeds twee reeksen zagen het licht. Al de artikels zijn, hoewel zeer luchtig van toon, met veel zorg geschreven. Het is echter opmerkelijk, dat ze dien tintelenden geest missen, die de tooneeelstukken van Capus beroemd maakte. Overigens geven zij wat de algemeene titel belooft en als keurig gestelde documenten zal die verzameling dan ook waarde krijgen.
Met oneindig meer genoegen, ja, met een waar genot, las ik Edmond Pilon's Portraits de sentiment (Mercure de France, 1913, fr. 3.50). De titels der verschillende stukken, die het boek vormen, zijn nochtans niet veelbelovend: Daniel de Foe - Suite au récit du chevalier des Grieux - Madame Daubenton, enz.; doch er gaat van iedere bladzijde een bekoring uit, die u dadelijk èn den schrijver èn zijn stuk lief maakt. En dan is ieder dier opstellen verrassend door zijn inhoud zelf. Daniel de Foe is bijzonder mooi, terwijl het hoofdstuk over Des Grieux niet zou misplaatst zijn achter het vermaarde werk van den Abt Prévost. Met Madame Daubenton nemen wij een kijkje in het intieme leven van
| |
| |
Buffon. Nog een paar andere opstellen, o.m. over Louis Chénier (vader der dichters), verdienen evenzeer de aandacht van den ernstigen lezer.
De prachtige biographische studie van Arthur Ransome over Oscar Wilde is thans in 't Fransch verschenen (Mercure de France, 1914, fr. 3.50) in een uitstekende vertaling van G. de Lantrec en H.D. Davray. Men beseft nog niet genoeg welken grooten invloed de Kngelsche dichter op de moderne Fransche letterkunde, zoowel als op de Engelsche, heeft uitgeoefend. De studie van den Heer Ransome zal die opspeuringen vergemakkelijken. Hoewel bondig, is die Wildestudie zeer ernstig en vooral eerlijk tegenover den mensch en den kunstenaar. Daar de werken van Oscar Wilde het een na het ander publiek eigendom worden, beginnen er Fransche vertalingen van te verschijnen, die bij de niet-Engelsch lezenden vooral welkom zullen zijn. Onder de merkwaardigste vermeld ik: De Profundis, met de brieven aan Robert B. Ross en de vermaarde Reading-Ballade, vertaling van H.D. Davray, en Les Origines de la Critique historique, vertaling van G. Bazile, beide werken uitgegeven door den Mercure de France.
Uit de ontelbare letterkundige studies van den Deenschen kritieker Georges Brandes werd een ernstige keuze gedaan en thans biedt Mevr. S. Garling, in een verzorgde vertaling, het Fransche publiek een bundel Essais choisis aan (Mercure de France, Paris, 1914, fr. 3.50), waarvan de studies over Renan en Taine natuurlijk het meest zullen gesmaakt worden, terwijl die over Nietzsche, Heine, Kielland en Ibsen die schrijvers van een anderen kant belichten dan in Frankrijk gewoonlijk het geval is. De proeve over den Duitschen philosoof is ongetwijfeld de volledigste uit den bundel.
Edward Montier, de gewaardeerde schrijver van L'Age enclos en Essaims nouveaux, geeft thans een boek van zeer bijzonderen aard. Les Amis célèbres de la Fable et de l'Histoire (Plon-Nourrit & Co, Paris, 1914, fr. 3.50) is een vulgarisatiewerk. Het is de evocatie, in hun historisch en letterkundig midden, van die mannen die door hun vriendschap vermaard werden en hun vriendschap zelf onsterfelijk maakten door ze te vertellen. M. Montier is een opvoeder; hij gebruikt een zoo fijnzinnige als aangename methode om den lezer, profaan of niet, in de intimiteit dier vermaarde
| |
| |
vrienden in te leiden. Al pratend wijdt hij de discipelen in tot de schoonheden van Homeros, van den Bijbel, van Plato, Virgilius, Horatius en van het Evangelie. Hij doet ons de schrijvers der werken liefhebben om deze dan genietbaarder te maken. Hij stelt ze voor als vrienden: Achilleus en Patrokles, David en Jonathan, Nisus en Eyriales, Virgilius en Varius, Socrates en Phedre, Jezus en Johannes....
Dit boek moet zoowel de geletterden als de gewone lezers bekoren.
Mei 1914.
Leo van Riel.
|
|