De Vlaamsche Gids. Jaargang 10(1914-1920)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 341] [p. 341] [Verzen] Poëten. Poëten zijn geen popen, dominees, rabbijnen, Brahmanen, bonzen, moefties, - ja, hoe heeten ze al? - Gewijde stuurlui naar onzeekren overwal; Vertolkers andrer woord, gezegd of op velijnen; Die, des geprebendeerd, het leven verlatijnen; Den dood en de eeuwigheid verdietschen; 't aardsche dal Devoot verengen tot een alledaagsch geval Van zondig zijn, of zalig in den Heer verdwijnen... Poëten doen geen priesterdienst; ze zijn zichzelf, Schier Goden: hangend warmer zon aan 't wereldwelf; Met malscher maatslag wijder zielewieken reppend; Beschikkend eedler beeldlijn, rijker tooi en grond Aan menschen, dieren, planten, dingen; - te elken stond Naar eigen schoon, al schooner, 't Scheppingswerk herscheppend! [pagina 342] [p. 342] God. Het hart verlangt, het hoofd vermag niet, Hem te kennen. Het hart gelooft en hoopt, naar liefde of 'rouw het vult; Maar 't hoofd staat stug, en wijt juist Hem de schande en schuld, Dat heel ons mensch-zijn zonder Hem het kan gewennen. Wel hijgt het angstig hart, waar wereldzwermen rennen Door de eeuwge grensloosheid, met heimlikheên omhuld; Wel heeft het, rustbelust, beslist in ongeduld: Er hoeft - dus is! - een Oppermacht, die 't al wil mennen. Doch 't hoofd beweert: Geen macht gaat boven stof en krachten, In onafscheidbare eenheid meervoud: oppermachten! En hangt het hart, de schepper Gods, Hem aan om reden', Zoo oud en ongestaafd, als onweerlegd tot heden, - Het hoofd, bij wijzer weten, schudt in ergernis, Dat 's menschen volste woord een ijdel stopwoord is... Jan Jans. Vorige Volgende