| |
| |
| |
Engelse Letterkunde.
Hall Calne. The Woman thou gavest me. (Heinemann. - 6 sh.)
De geboorte van Mary O'Neal is een teleurstelling voor haar vader, een stoere, wilskrachtige, hardvochtige, heerszuchtige man, omdat deze een jongen nodig had en verwachtte. Nu zal een ander jongen het lordschap, het kasteel en de eigendommen van de oude lord Raa erven, en de financiële plannen, waarvan de uitvoering Daniel O'Neal tot de machtigste man van Ierland zouden maken, moeten voorlopig plannen blijven. Zijn vrouw, die hem niet bijtijds een zoon gaf, is hem voortaan een lastpost, te meer, daar zij sedert Mary's geboorte gebrekkelik bleef en tante Bridget haar in het huishouden moet vervangen. Deze brengt met zich haar eigen dochtertje Betsy, en haar stiefdochter Nessy, en voelt niets voor Mary en haar moeder.
Zodra het ongewenste kind groot genoeg is om te lijden, begint haar martelaarschap, dat eerst met haar leven (en het boek) zal eindigen. Ze wordt van haar moeder gescheiden om in een klooster te Rome te worden opgebracht. Als zij er uit komt, wordt zij door haar vader aan de jonge lord Raa uitgehuwelikt, hoewel deze een protestant is. De bisschop heeft daarbij een handje, daar hij voor zich en de Roomse Kerk voordelen hoopt te halen uit O'Neal's financiële ondernemingen. Iedereen, ook de bisschop, weet dat lord Raa een grove, laffe, verachtelike kerel is; Mary zelf wordt verwittigd. Toch gaat het huwelik door, maar reeds de eerste dag walgt de jonge lady voor haar echtgenoot en weigert hardnekkig hem werkelik als vrouw toe te behoren. Nog op hun huweliksreis neemt hij openlik tot bijzit een vroegere kloostervriendin van Mary, Alma, en vernedert zijn vrouw op de grievendste wijze. In haar land teruggekeerd, wordt deze verliefd op haar vroeger speelkameraadje, Martin
| |
| |
Conrad, die nu aan het hoofd staat van een Zuidpooltocht. Op zijn kasteel brengt lord Raa zijn tijd door met slemperijen in gezelschap van Alma en een gemene troep even liederlike vrienden en vriendinnen. Aan haar liefde voor Martin weerstaat Mary heldhaftig, ook wanneer die, vol glorie van zijn ontdekkingsreis teruggekeerd, haar zijn liefde bekent. Als haar foltering ten top stijgt, bezwijkt ze, maar wil toch Martin niet volgen. Haar moederschap wordt ontdekt, ze vlucht naar Londen, moet daar in de ellendigste voorwaarden werken voor zich zelf en haar kind en is ten slotte op het punt zich zelf te verkopen om haar kind te kunnen voeden: de eerste man die zij in de straat wil aanspreken... is Martin, die haar overal gezocht heeft, en haar nu terug naar Ierland voert, bij zijn moeder. Intussen heeft Lord Raa de echtscheiding bekomen en trouwt dan ook opnieuw, natuurlik met Alma. Een ogenblik waant nu Martin zijn geluk verzekerd. Maar Mary kan er niet toe besluiten een door de Roomse Kerk verboden tweede huwelik aan te gaan, en weerstaat heldhaftig de bekoring. Zij sterft aan uitputting en verdriet.
Daniel O'Neal, de oorzaak van al die rampen, heeft veel geld gewonnen, maar nog meer gewaagd, en is geruineerd wanneer hij, op zijn doodsbed, Nessy huwt: beider doel is het kind van Mary en Martin, en daardoor een deel van het fortuin van Lord Raa, op te eisen. Dit plan, waarin de bisschop alweer de hand heeft, wordt door Martin verijdeld. Hij zweert namelik in hun aanwezigheid de drie geldwolven te zullen doden, zo men hem zijn kind ontneemt. Dan vertrekt Martin opnieuw naar de Zuidpool.
The Woman thou gavest me verscheen te gelijker tijd in 't Engels en in allerlei Europese talen (waaronder in 't Nederlands bij Sijthoff) en zelfs in 't Japanees. Het was dus op voorhand op een groot handelsukses berekend, en tijdschrift-advertenties leren ons dat op twee maanden vijf drukken en 140.000 exemplaren kopers vonden. Wij willen die advertenties wel geloven, maar vinden de geestdrift van het publiek niet volkomen gewettigd.
Onder het lezen kregen wij gedurig de indruk van een ontmoeting met oude bekenden. Dit komt omdat het onderwerp niet nieuw is en de schrijver er geen oorspronkelike behandeling van geleverd heeft, maar slechts min of meer behendig samengevoegd wat verschillende andere romans reeds verteld hadden. Het is een kompilatie van toestanden
| |
| |
en karakters, geen schepping. Soms zijn de reminiscences wat al te duidelik. De gehele kindsheid van Mary, tot en met haar leven op de kostschool, is afgekeken van David Copperfield. Tante Bridget is een tweede uitgave van de hardvochtige Miss Murdstone, en op school ontmoet Mary - zelf een vrouwelike David Copperfield - een vrouwelike Steerforth in de persoon van Alma. Ergens anders herinnert zich de schrijver de Misérables van Victor Hugo, wanneer hij een non laat liegen om Mary te redden, net zoals Soeur Simplice Jean Valjean uit de klauwen van Javert verlost.
De bouw van de handeling is ook gebrekkig; hij steunt op te talrijke toevallige ontmoetingen, die alle moeten dienen om de lotgevallen van Mary een eind verder te brengen: ontmoeting van Alma, die de bij zit van haar man wordt; ontmoeting te Donden van zuster Angela, die haar herbergt, van zuster Veronica, die zij ook te Rome als kind had gekend, en die nu juist van pas komt om haar te verzorgen en haar door een leugen aan haar vervolgers te helpen ontsnappen; en dan dat oprecht wonderbaar samentreffen van Martin Conrad en Mary, juist op het ogenblik dat zij, in haar ellende, haar eerste... klant zocht en hem daarvoor aanspreekt in de duistere straat!
Nu, vele van de boeken, die Hall Caine gelezen heeft, leest het tegenwoordig publiek minder of niet, en het geheel is zeer levendig en boeiend verteld, zodat men nogal gemakkelik zekere gebreken door de vingeren ziet om... het einde der historie te weten. Dat legt het handelsukses van het boek uit. Een letterkundig sukses is het slechts in geringe mate.
| |
Florence L. Barcday. The Broken Halo. (Putnam's Sons. - 6 sh.)
Ook een zogenaamde ‘best-seller’, of een van die romans, die het best verkopen. De bestempeling gaat natuurlik niet zonder een zweem van minachting, en veronderstelt dat het sukses van het boek aan andere dan zuiver letterkundige eigenschappen te wijten is.
De Engelse tijdschriften, die het nieuw werk van Mrs. Barclay onder de ‘best-sellers’ rangschikten, hebben haar, dunkt ons, toch enig onrecht aangedaan. Zeker is de populariteit van ‘the broken Halo’ grotendeels te danken aan de piëtistiese toon, die in vele Engelse gemoederen,
| |
| |
vooral bij de vrouwen, een gelijkaardige, lichttrillende snaar zal hebben doen klinken. Maar deze roman schijnt ons toch aan het banale van vele dergelijke geschriften te ontsnappen. Ook van Tennyson werd wel eens beweerd dat hij juist datgene zei, wat de meeste Engelsen denken en voelen; hij zei het echter zoals niemand het kon, en daar komt het op aan.
Dick Cameron was vroeg een wees, en werd opgevoed door zijn oom, de ‘rector’ van een dorpskerk, en zijn tante, twee bekrompen wezens. Aan hart en verstand uitstekend begaafd, werd hij steeds misverstaan, miskend, gekrenkt, mishandeld. Zo doodde men zijn geloof in de rechtvaardigheid, in de liefde, en in God. Zekere avond, dat hij alweer het slachtoffer van een onverdiende, harde straf is geweest, zweert hij op het graf van zijn moeder, nooit meer te zullen bidden en werpt een steen door een kerkvenster: aldus heeft hij de gulden straalkrans om het hoofd van de heilige verbrijzeld. Ook de straalkrans, die al het aardse omringt en veredelt, is nu voor hem vernield. Zal die ooit weer kunnen herboren worden uit die oorspronkelik edele ziel? Zijn studies op school en op de Universiteit maken van hem een talentvolle, wilskrachtige geneesheer, een vrijdenker en een ‘arrivist’. Een van zijn eerste patienten is echter een beminnelike oude dame, die aan een ver gevorderde hartsziekte lijdt, en die hij - tijdelik - uit de dood redt. Weldra wordt hij door haar behandeld alsof hij haar vroeg gestorven zoon was, en een zuivere genegenheid verbindt de jonge man en de oude vrouw. Maar nu komt de duivelse bekoring alweer het hermaken van ‘the broken halo’ verhinderen. Mevrouw Heriot heeft het vruchtgebruik van het fortuin, door haar man nagelaten; zijn testament bepaalt dat zij het kapitaal alleen in haar bezit kan krijgen op voorwaarde dat zij hertrouwt. Dick Cameron verneemt dat, en weet aan de andere kant dat de oude vrouw niet langer dan zes maanden kan leven. Hij vraagt haar ten huwelik, zogezegd om het recht te hebben met haar te blijven wonen en elk ogenblik op haar broos leven te kunnen waken. Zij komt op de hoogte daarvan, maar ziet toch ook dat hij haar wezenlik liefheeft, en geeft de strijd niet op tegen het kwade in en om hem. De adel van haar karakter, de steeds grotere bekoring, die zij op hem uitoefent, werken zo krachtig,
dat wanneer zij, na eerst geweigerd te hebben, het huweliksplan aanvaardt, hij er reeds
| |
| |
berouw over gevoelde, en er van afgezien had. Zij trouwen, en wanneer de ‘little white lady’ sterft, is de jonge dokter bekeerd tot al wat goed is. Van een zekere naïeveteit is dit alles niet vrij te pleiten. Maar het is de schrijfster zo ernst, het verhaal is zo boeiend en de ommekeer in het agnostiese gemoed wordt zo aantrekkelik voorgesteld, dat men zich laat ‘vangen’ en eerst na de lezing, bij het nadenken, de zwakheid van het opzet gewaar wordt. Naïef is b.v. dat steeds het standpunt van de gelovige, nooit het standpunt van de ongelovige tot zijn recht komt; de viktorie van de ‘golden halo’ op de duisternis in de ziel van Dick Cameron is dus een tamelik goedkope viktorie, behaald door louter zoete, soms zoetsappige liefderijkheid op een man die wel een gevoelig hart, maar toch ook een denkende, en een scherp denkende geest bezit.
Eigenaardig stout is, aan een andere kant, dat huwelik van een jonge man met een zestigjarige vrouw: het was zeer moeilik dit aannemelik te maken. Mrs Barclay doet meer; zij wint er de sympathie van de lezer voor, hoewel een andere, jonge, beeldschone vrouw Dick Cameron bemint en later waarschijnlik zijn vrouw zal worden.
Wie dat kan doen, verdient voor haar roman beter dan de twijfelachtige eretitel van een ‘best-seller’.
| |
Compton Mackenzie. Sinister Street. (Martin Secker. - 6 sh.)
Een berichtje op het schutblad van deze roman zegt ons dat hij eerst op 1 September 1913 verscheen, en dan herdrukt werd op 10 September, op 17 September en op 1 October van hetzelfde jaar: vier uitgaven op één maand. Uit tijdschriftartikelen hadden wij vernomen dat het door de beruchte ‘Circulating Libraries Association’ was gebracht op de even beruchte lijst B, dat is te zeggen onder die boeken, welke door die gesyndikeerde leenbibliotheken aan het publiek niet aangeboden, en op geen van hun gedrukte catalogussen vermeld worden, omdat zij voor ‘familielectuur’ ongeschikt zijn. Heeft dat misschien iets te maken met die triomfantelike herdrukken?
Hoogst waarschij nlik. Onze indruk is geweest, dat dit eerste deel van een roman, waarvan het tweede eerst later zal verschijnen, ‘ni cet excès d'honneur, ni cette indignité’ verdiende.
| |
| |
Het onderneemt de geschiedenis van een man, van zijn kleine kindsheid af, en brengt ze, in deel I, tot op de drempel van de hogeschool.
Michael en zijn zuster Stella worden deerlik verwaarloosd door hun mooie, teerhartige, doch tamelik wufte moeder; meestal is zij op reis met Lord Saxby, de vader van haar kinderen, doch niet haar man; immers, er bestaat een kinderloze Lady Saxby, die van geen echtscheiding wil horen. Zo groeit Michael op zonder de nodige zedelike leiding, zodat zijn flinke geest en zijn goed hart gestadig gevaar lopen te verdwalen. Hij komt beurtelings onder de invloed van verschillende meiden, waaronder één die altijd dronken is, en van verschillende ‘governesses’, waaronder slechts één voor haar taak berekend is. Dan volgen wij hem op school, van klasse tot klasse, onder allerlei, telkens zorgvuldig getypeerde leraars, en te midden van even zorgvuldig geboekte schooltoestanden en avontuurtjes. Als de leeftijd dat meebrengt, verschijnt de bekoring der vrouw op het toneel, onder de vorm van verschillende kalverliefden. Enige kwade kameraden en één goede spelen daarbij de gewone rol. Te gelijker tijd dobbert de jonge ziel, op zoek naar een geloof, tussen afzonderlike godsdienstige en ongodsdienstige invloeden, tot dat Michael groot genoeg is om van de laatste kalverliefde te genezen, de school te verlaten en te vernemen dat zijn moeder ongetrouwd is en zijn vader de pas overleden Lord Saxby was.
De verdienste van het boek ligt in de uiterst nauwkeurige ontleding van de verschillende zielstoestanden van de jonge held. Tot in de geringste en de intiemste bizonderheden van het kinder- en jongensgemoed dringt de scherpe blik van de schrijver. Maar die verdienste heeft een schaduwzijde; de schrijver wil kost wat kost volledig zijn en wordt wijdlopig. Zo worden, bij voorbeeld, twee volle bladzijden gewijd aan een reeks jongensgrappen, die voluit verteld worden, terwijl de aanduiding alleen genoeg was. Ook vele van de schoolavonturen heeft men reeds elders gelezen; na Oliver Twist en David Copperfield was het gevaarlik nog eens een verwaarloosd kinderbestaan, en na Tom Brown's Schooldays nog eens het leven op school te willen beschrijven. Ook wordt men het schoolleven nog sneller moe dan Michael zelf, al heeft deze een andere reden daartoe: al de leraars, die hij ontmoet, zijn karikaturen. Bedoelt schrijver dat als
| |
| |
een ware voorstelling van de toestanden? Kon Michael niet één ordentelike schoolman ontmoeten, al was het maar om wat afwisseling te brengen in een boek dat juist daaraan nog al gebrek lijdt?
Gelukkig dat de schrijver er toch in slaagt, belangstelling te wekken in het lot van zijn personages. Daarom verwachten wij het slotdeel met nieuwsgierigheid. Wellicht vernemen wij dan waarom de roman ‘Sinister street’ heet, en waarom hij op lijst B kwam te staan: twee dingen die wij tot nog toe niet konden ontdekken.
| |
H.G. Wells. The Passionate Friends. (Macmillan. - 6 sh.)
Dit is niet de eerste maal dat Wells het eeuwig vraagstuk van de verhouding van de man tot de vrouw bestudeert; wij hebben hier zelfs een van zijn romans besproken die ‘Marriage’ heette en waarin hij poogde te onderzoeken welke voorwaarden het huwelik moet verenigen om de gehuwden gelukkig te maken, afgezien van wat buiten hun huishouden gebeurt. Toch werd daar reeds op de voorgrond geplaatst de neiging van de vrouw om te delen in het werk van haar man.
Ditmaal is de schrijver verder en dieper gegaan. Hij tracht uit te maken wat de invloed is van ons huidig huweliksstelsel op de maatschappelike orde in 't algemeen; de liefdegeschiedenis van Stephen Stratton, door hemzelven verteld om door zijn zoon gelezen te worden als deze groot zal zijn, moet zijn antwoord op die lastige vraag bevatten.
Voor Stephen Stratton, die zij sedert haar kindsheid kent, heeft Lady Mary de grootste achting en vriendschap. Als hij haar echter zijn liefde bekent, antwoordt zij dat zij hem wel bemint, maar zijn vrouw niet kan worden: want dat zou betekenen: zijn eigendom, enigszins zijn onderhorige worden, en zij wil slechts zich zelf toebehoren. Zij trouwt dus met een veel ouder man, die haar de verlangde onafhankelikheid zal geven, eerst omdat hij schatrijk is, maar vooral omdat hij belooft met haar slechts ‘als vriend en vriendin’ te leven. Na ettelike jaren gereisd te hebben, trouwt Stephen met een andere vrouw. Hoe hij deze toch ook bemint, hoewel zijn liefde voor Mary lang niet dood is, wordt niet zeer duidelik gemaakt; maar van de lezer wordt het geloof verwacht
| |
| |
dat het zo is. Hij krijgt kinderenen verneemt dat Mary er ook heeft. Waarom zij aan haar man toegegeven heeft, zien wij ook niet zeer duidelik in, want de drang naar moederschap wordt niet ingeroepen als motivering. Als zij elkander weer ontmoeten, blijkt Mary's vriendschap door de afwezigheid volkomen gerijpt tot liefde. Beide ‘passionate friends’ worden door de echtgenoot betrapt op het ogenblik dat Stephen Mary kust. Het dreigende schandaal wordt vermeden door Justin, die aan Stephen eenvoudig zijn huis ontzegt. Het toeval brengt de geliefden nog eens te saam, en de schijn van hun ditmaal volkomen onschuldig samentreffen is zo tegen beiden, dat Justin aanstalten tot echtscheiding maakt. Intussen heeft Stephen, als politiek man en als uitgever van nuttige boeken op reusachtige schaal, een schitterende loopbaan begonnen; hij is een gewichtige factor in de beschaving van zijn land en van de wereld. Dit alles zou door de echtscheiding te niet gaan. Mary verhindert deze ramp door zich te doden en Stephen keert terug tot zijn vrouw, zijn kinderen en zijn werk.
Aldus wordt betoogd, welk huwelik aan de moderne vrouw, die Mary is, zou gepast hebben: één waarin de liefde een plaats liet voor de vriendschap en vooral voor de gelijkheid tussen beide echtgenoten en een samenwerken op sociaal gebied. Tot nog toe is de vrouw enkel de wettelike minnares van de man en de moeder van zijn kinderen. De gehele maatschappelike inrichting miskent hare sociale bekwaamheid, en is gegrondvest op hare onderwerping aan de man.
‘Ziet gij niet’, zegt Mary tot Stephen in een brief, ‘dat al wat gij goeds en nuttigs sticht door ons wordt ondermijnd en grotendeels vernietigd, omdat gij ons niet laat meewerken?’ Wells ziet in die gedwongen futiliteit van de vrouw een dreigend gevaar en in haar ontvoogding en gelijkstelling met de man, een noodwendigheid. De liefde moet dus van karakter veranderen; minder aan het dierlik instinkt overlaten en meer aan de vriendschap ontlenen. De minnaars moeten hartstochtelike vrienden worden.
Het is te betreuren, dat zekere gebreken in de samensteling van zijn romans voor de schrijver nog steeds een onweerstaanbare bekoring schijnen te bezitten. Hij kan het niet helpen. Hij moet wat Jules Verne-achtige avonturen te pas brengen, en zorgt niet voor een bevredigend verband met het hoofdonderwerp. De Boerenoorloog, die Stephen meemaakt,
| |
| |
zijn reizen in Indië en elders, ja een gevaarlik gevecht met een luipaard, zijn dingen die op zich zelf belangwekkend kunnen zijn, maar met de huweliksvraag niets te maken hebben; evenmin de zeer lange uitweiding over het arbeiden kapitaalvraagstuk. Zekere letterkundige ‘middeltjes’ zouden ook achterwege moeten blijven. Waarom moet b.v. Stratton telkens en telkens herhalen dat hij zich zeker feit zeer duidelik herinnert ‘als ware het gisteren gebeurd’, en andere bizonderheden vergeten heeft? Wellicht om de indruk van het werkelik beleefde bij die ‘autobiografie’ te verhogen? Goed. Maar op de duur doet dat integendeel zeer kunstmatig aan.
Bij het sluiten van het boek blijft echter weinig over van de indruk, door die feilen gemaakt. Het is zo ernstig, zo veelzijdig en zo boeiend, en het geeft zo veel te denken, dat de uitweidingen zelf met genot gelezen worden. Het bevat bovendien die eigenaardige, stoute, roerende figuur van Lady Mary, een meesterstuk van fijne karakterschildering.
| |
Bernard Capes. The Pot of Basil. (Constable. - 6 sh.)
De eerste vrouw van Jozef II was Isabella, dochter van Philips, Hertog van Parma. Het schijnt dat zij een ander beminde, toen de eisen van de politiek haar dit huwelik opdrongen, en dat haar kort leven - zij stierf zeer jong - trots de oprechte genegenheid, die Jozef haar toedroeg, niet gelukkig was.
Die jonge prinses heeft Capes tot heldin van een dier zuivere liefdesgeschiedenissen gekozen, die nu te romanties of te ouderwets worden gevonden door de kritiek, wanneer deze fatsoenlik naar de laatste mode gekleed wil gaan; en de mode, zoals men weet, wordt nu beheerst door de romans die een of ander godsdienstig, filosofies of maatschappelik vraagstuk pogen op te lossen. Wie echter te oud is geworden om veel om de mode te geven, of te jong is gebleven om minachtend neer te zien op een nieuwe behandeling van dat zeer oude onderwerp, de liefde - trouwens ook een gewichtig problema! - die zal zijn hart ophalen aan deze flinke roman.
En dat is niet de minste verdienste van de schrijver: hij weet de oude mode zo te verjongen, dat de lezer mee
| |
| |
verjongt, en enigszins tot zijn verbazing zich zelf op de vraag zijner jongensdagen betrapt: ‘Zullen zij elkander krijgen?’
De jonge aarsthertog Jozef, wiens huwelik met Isabella reeds door de diplomatie besloten is, ontmoet haar bij toeval en wordt verliefd. De etikette belet echter dat hij haar aanspreekt. Hij maakt haar dus het hof ‘per procuratie’, en wie deze Tristan-rol moet vervullen, is de held van het werk, Tiretta, half krijgsman, half minnestreel, die zich weldra gekneld voelt tussen zijn plicht en zijn liefde. De liefde zegeviert en bewerkt natuurlik de ondergang eerst van Tiretta, die vermoord wordt, en dan van Isabella, die, pas getrouwd, van verdriet sterft.
Met die tragiese idylle wordt op behendige wijze een folkloristiese legende saamgeweven, van het koningskruid (basil), dat vooral weelderig bloeit als het met menschenbloed gevoed wordt. Wij zijn in de achttiende eeuw, in Italië, en de historiese atmosfeer wordt gedurig voelbaar gemaakt. Maar een historiese roman is het werk toch niet. Het is een liefderoman met historiese achtergrond. Of ‘zij elkander zullen krijgen’ blijft hoofdzaak. Alle karakters worden daarbij zo getekend, dat zij leven; de behandeling is afgewisseld en belangwekkend, men wordt meegesleept door de bondigheid, de ‘snelheid’, de eigenaardigheid en de waarheid van al die mensen en toestanden, en om kort te gaan, aan de bekoring van deze blote liefdegeschiedenis is er geen ontsnappen. Er komt een minnetoneel in, dat aan de bekende balkonscene uit Romeo en Julia doet denken, zonder daarbij veel te verliezen. Geheel nieuw is Tiretta ook niet. Hij moet tot de familie behoord hebben van die andere avontuurlike minnaar, Jemmy Abercraw, waarvan Capes ons vroeger verteld heeft. Maar dezelfde persoon is hij toch niet, trots dat verwantschap. Voegen wij er bij, dat Capes, wat de stijl betreft, de meeste romanschrijvers van deze tijd verreweg overtreft. Hij schrijft korte, heldere volzinnen, waarvan elk woord gewikt en gewogen schijnt, en de beeldspraak, die dikwijls wordt aangewend, is steeds nieuw, raak en duidelik.
| |
Maurice Hewlett. Bendish, a study in prodigality. (Macmillan. - 6 sh.)
Buitengewone persoonlike schoonheid en aantrekkelikheid, grote rijkdommen, hoge stand, geleerdheid, letter- | |
| |
kundig talent, dit alles is aan de jonge lord Bendish te beurt gevallen. Hij schijnt dus meer dan voldoende gewapend om een aanzienlike openbare rol te spelen, en om op alle manier in het leven te slagen. Het ontbreekt hem ook niet aan ambitie en hij geeft meer dan eens blijken van moed. En toch mislukken hem al zijn ondernemingen, en wel door zijn schuld. Hij kan niets doordrijven, in niets volharden, omdat zijn ambitie van een zeer onpraktiese aard is. Zijn niet geringe verbeeldingskracht tovert hem altijd op voorhand een volkomen zegepraal voor ogen, maar nooit de daartoe nodige handelingen. Hij vat het plan van een gedicht op, beschrijft het aan zijn vrienden, overtuigt ze door zijn blakende geestdrift, dat een meesterstuk in aantocht is, maar komt er niet toe, het te schrijven. Wanneer een machtige uiterlike invloed hem daar toch toe drijft - en dat gebeurt een paar maal - dan is hij ten slotte teleurgesteld. Hij heeft zich ingebeeld dat hij met één slag alle andere dichters in de schaduw zou duwen, en is dan ontstemd en ontmoedigd door een onthaal, waarover velen zich zouden verheugen, en dat hem koel en afkoelend voorkomt. Hij zal dus wat anders beginnen, in plaats van te volharden. Overigens, de onbestendigheid is ook één van zijn zwakheden. Zijn gedicht is nog niet geheel afgedrukt wanneer hij er reeds aan denkt om als lid van het Hoger Huis te schitteren. Dadelik schildert hem weer zijn rijke verbeelding een lange reeks glanzende zegepralen. Hij leeft onder Koning William IV. De ‘Duke of Devizes’, onder wiens naam de schrijver ons een uitstekend portret van de IJzeren Hertog, Wellington, tekent, heeft opgehouden minister te zijn, omdat nu de Whig-partij aan het roer is gekomen. Bendish zal hem, zijn Tory-partij en ook aan de Whigs eens tonen wat ware, grote, edele, nuttige politiek is. Maar
als zijn eerste redevoering uitgesproken is, ja, terwijl hij ze uitspreekt, ondervindt hij dat hij niet in eens de onbetwistbare meester van de toestand is, en begint reeds de ‘peers’ te verachten.
Een paar dagen later is hij - in zijn verbeelding - aan het hoofd van al wat in Engeland geen stemrecht heeft. Die lord zal een demagogiese beweging stichten. Maar daarover moet hij eerst wat nadenken en vooral dromen. Het burgermeisje, wie hij het hof heeft gemaakt, zal wel op hem wachten, terwijl hij Italië doorreist! Wie zou haar, in zijn afwezigheid, kunnen veroveren? In Italië ontmoet hij de dichter Poore, en wordt verliefd op zijn vrouw - een edele figuur, die vol- | |
| |
komen opgaat in haar liefde tot man en kinderen. Als zij hem met verbazing en verontwaardiging afwijst, kan hij moeilik geloven dat dit wel mogelik is. Poore heeft ook democratiese plannen. Een hele tijd wordt daardoor de fantastiese ambitie van Bendish gevoed. Hij zal Poore onder zijn bescherming nemen; het blakend ‘Vizioen van Opstand’ dat deze zal dichten, zal slechts een voorbode zijn van de omwenteling in Engeland, met hem, Bendish, aan het hoofd van de opstandelingen. Hij zal Londen, het Parlement en de Koning overrompelen. Poore nu, is niet alleen een ware dichter, maar ook een man van de daad. Zijn vrouw vreest een ogenblik dat hij Bendish naar Engeland zal volgen, en zoekt hem terug te houden. Maar, zoals de schrijver zeer fijn opmerkt: ‘wat haar daarbij hielp, was het ingeworteld instinkt van dichters, dat een zaak op papier een gedane zaak is.’ Hij maakt zijn gedicht, en dat is zijne daad. Terug in Engeland gekeerd verlaat Bendish natuurlik de zo vurig opgevatte omwentelingsplannen en zoekt wat anders.
Zo vervalt hij hoe langer, hoe dieper, doet zelfs meer en meer dingen die niet geheel eerlik zijn, wordt door Wellington als politiek man voor goed vernield, verbeurt alle sympathieën, en wil dan weer troost zoeken bij Rose Pierson: maar die is intussen met zijn sekretaris, Roger Henniker, verloofd. Ook daar heeft hij dus schipbreuk geleden. Hij heeft zijn menigvuldige gaven, zijn geluk, zijn leven verdroomd.
De wereld om hem heen wordt met dezelfde vaste hand geschilderd. Maar het portret van Thomas Moore bevalt ons niet. Die beminnelike dichtergestalte wordt verkleind tot die van een vrij lichtzinnige babbelaar en het schijnt ons dat Hewlett hem onrecht aandoet, door hem in een belachelik daglicht te plaatsen.
De stijl van Maurice Hewlett is schitterend van kernachtigheid; soms wil het ons zelfs schijnen dat hij te aanhoudend epigrammaties is. Eentonigheid in de ironie is ook eentonigheid.
| |
Robert Hichens. The Way of Ambition. (Methuen. - 6 sh.)
Gegeven een geniale kunstenaar zonder ambitie en een niet-geniale vrouw met grote ambitie, die het huwelik
| |
| |
verenigt: wat zal er van de man en vooral van zijn kunst geworden? Dit is het vraagstuk, door Hichens met grote scherpzinnigheid behandeld.
Claude Heath, de toondichter, leeft alleen voor zijn kunst, en eerst door een bloot toeval verneemt de buitenwereld dat hij over een begaafdheid van eerste rang beschikt: zo wars is hij, niet alleen van alle vertoon, maar zelfs van alle vreemde inmenging in zijn geheim kunstleven. De rijke Mevrouw Shiffney, wier bescherming door vele kunstenaars gezocht wordt, zou hem gaarne in de wereld brengen. Haar uitnodigingen op diners en soupers slaat hij af; en als zij hem komt opzoeken om hem, zo mogelik, één zijner werken te horen spelen, wordt zij beleefd, maar argwanig koel ontvangen... in een andere kamer dan waar de piano staat.
De vrouwelike Maecenas is natuurlik woedend, en zal hem nooit vergeven wat zij beschouwt als minachting, terwijl het toch hoofdzakelik angstvallige ingetogenheid is. Mevrouw Mansfield, die fijngevoeliger is, begrijpt hem beter, en wint zijn vertrouwen daardoor; voor haar speelt hij meer dan eens wat hij gecomponeerd heeft, en stelt hare mening op hoge prijs. Zij heeft echter een mooie dochter, Charmian, die gestadig met haar moeder in het gezelschap van allerlei beroemdheden verkeert, en het op de duur niet meer kan verdragen, dat zij slechts een beminnelike ‘nobody’ is. Zij wil ‘iemand’ worden, gelijk de Franse Madame Sennier, wier echtgenoot een suksesvolle opera heeft geschreven. Trapsgewijze ondergaat Claude haar invloed meer en meer; zij doet hem begrijpen dat zijn kunst nooit van enig nut zal zijn, indien hij ze voor zich houdt. Hij denkt dat haar vurige belangstelling in zijn kunst liefde is; vooralsnog is het slechts persoonlike ambitie. Het kapittel XIII, waarin hij, van de triomfantelike vertoning van Sennier's opera in zijn eenzame, geliefde werkkamer teruggekomen, aarzelt tussen zijn vroeger stille leven en het nieuwe, roemrijke, dat Charmian heeft voorgespiegeld, om eindelik, in één koorts, die beslissende huweliksaanvraag te schrijven en nog dezelfde nacht in de postbus te gaan werpen, is een der pakkendste van de roman.
Hij trouwt, en wordt nu met vaste hand door zijn vrouw geleid op de ‘weg der ambitie’. Hij was vroeger alleen met zijn onafhankelike kunstdromen; hij werkte voor zich. Nu moet hij voor het publiek werken, en zijn vrouw wil
| |
| |
meewerken. Zij duidt hem de woorden aan, waarop hij een mooi lied maakt. Het lied wordt overal gezongen: eerste zegepraal. Hij laat zich doen; rustig zijn persoonlike ingeving laten spreken en gewijde muziek schrijven kan hij toch niet meer. Hij zal dus, tegen al zijn natuurlike aanleg in, een opera maken. De pijnlike geboorte van die opera; het veroveren van een impresario die ze wel wil opvoeren, niet zonder ze naar zijn zin omgewerkt te hebben; de koortsachtige repetities in New-York, na het koortsachtig komponeren in Algerië - om de lokale kleur! -: dit alles vormt een lange lijdensgeschiedenis, die de lezer machtig meesleept, omdat de spanning gestadig toeneemt. Eerst in het voorlaatste kapittel komt er aan dat flink uitgewerkte climax een einde. De opera wordt opgevoerd en... mislukt.
Maar nu is Claude zedelik gered: hij en zijn vrouw hebben beiden door ondervinding de les geleerd, die Mevrouw Mansfield hun van den beginne af had gespeld, en die een eerlike toneelcriticus, na de vertoning, herhaalt: hij moet zich zelf zijn; zij moet hem zich zelf laten zijn; dan is er voor hem zuivere en machtige roem weggelegd.
En dat zal wel gebeuren. Want nu ontdekken beide echtgenoten dat zij toch niet te vergeefs samen geleefd en gewerkt hebben: zij gaan ten slotte elkaar beminnen. De nacht der nederlaag is de laatste van onbezonnen jacht op sukses en de eerste van een duurzame liefde. Was hij vroeger te angstvallig in zich gekeerd, te vol minachting voor de wereld, zij was te uitsluitend om die wereld bekommerd. Aldus hebben ze elk van elkander geleerd wat nodig was om nu gezamenlik een nieuw en ditmaal vruchtbaar kunstleven te beginnen.
Deze roman is dus hoofdzakelik een psychologiese studie; daarom bestaat hij in het begin grotendeels uit gesprekken tussen, en bespiegelingen over de personages. Soms vermoeit dit wat. Daar de schrijver blijkbaar een volledige ontleding bedoelde, en dus in talloze, steeds zeer fijn en juist geziene bizonderheden treedt, liep hij gevaar langdradig te worden.
Maar zodra de ‘strijd om de opera’ begint, wordt de handeling veel levendiger, en die boeiende levendigheid neemt toe tot het einde. Dit, en de verbazende macht, waarmee Hichens de lezer in de meest verschillende middens verplaatst, en toch telkens de atmosfeer voelbaar maakt, zijn de hoofdverdiensten van die uitstekende roman.
* * *
| |
| |
Zonder in nadere bespreking te kunnen treden moeten wij nog vermelden: The Flying Inn (Methuen), waarin G.K. Chesterton met de bekende virtuositeit lucht geeft aan zijn neiging tot het paradoxe; The Custom of the Country (Macmillan) door Edith Wharton, een gunstig onthaalde studie van de Amerikaanse vrouw; The Joy of Youth (Chapman and Hall), een goede roman van Eden Phillpots; A Dinner of Herbs (White), dat aan de wel gevestigde roem van Gissing niet veel zal bijdragen; en A Changed Man, the Waiting Supper and other Tales (Macmillan), een bundel van Thomas Hardy's vroeger hier en daar verschenen novellen, die het lezen overwaard zijn.
Op het gebied der poëzie hebben wij de volgende werken in ogenschouw te nemen.
| |
Alfred Noyes. Tales of the Mermaid Tavern. (Blackwood. - 6 sh.)
Op een mistige avond wandelt de dichter door de straten van de City; zo weinig bepaalds ziet hij van de werkelikheid om hem heen, dat zijn fantazie weldra allerlei beelden van Londens vroeger leven uit de dikke mist doet oprijzen en hij verdwaalt in Droomland.
Droomland is ditmaal een smal, ouderwets straatje waarin hij een ridder uit de zestiende eeuw ontmoet, op het ogenblik dat die de hand op de klink van een oude herberg legt. Hij herkent Raleigh en volgt hem binnen. Aan een tafel bij de haard zitten de stamgasten Malvezij en Sek te drinken en uit lange stenen pijpen te roken. Ze zijn niet de eersten de besten: Raleigh reikt de hand aan William Shakespeare, Ben-Jonson, Marlowe, Lyly, Peele, Lodge, Drayton, Francis Bacon en andere bekende figuren uit de tijd van Elisabeth. De dichter is aangeland in de even bekende ‘Mermaid Tavern’ en zal daar nu een tijdje blijven, eerst als dienstknaap, dan als waard, maar vooral als getuige.
Zo wonen ook wij het gezellig verkeer van dat doorluchtig gezelschap bij, en dat is de lijst van deze ‘Rahmengeschichte’.
Gewoonlik geeft het gesprek aanleiding tot het voordragen van een gedicht of het zingen van een lied, en aldus wordt ons een zeer afgewisseld, zeer levendig tafereel opgehangen van de zestiende eeuw, uit allerlei oogpunten beschouwd.
| |
| |
Volledig is dat tafereel natuurlik niet; maar het is ook niet zeer nauwkeurig, omdat het wat eenzijdig blijft. Er heerst in ‘de Meermin’ een opgewonden stemming, die met de talrijke wijnteugen zeer goed, maar minder met de historiese waarheid overeenkomt. De lezer wordt meegesleept door de uitbundige fantazie van de dichter en ook door zijn verbazende vaardigheid in het hanteren van het rythme, en beleeft een droom. Als hij daaruit ontwaakt, blijft ten slotte de indruk, dat de zestiende eeuw nog wat anders en veel meer was dan wat dat doorluchtig herberggezelschap verteld en gezongen heeft. Maar er wordt uitmuntend verteld en met echt lyriese bekoorlikheid gezongen.
| |
W.B. Yeats. A Selection from the Love Poetry. (Churchtown, Dundrum (Ierland), Cuala Press. - 7 sh. 6 pence).
W.B. Yeats is vooral bekend als de hoofdman dier ‘Ierse beweging’ die op letterkundig gebied zeer vruchtbaar is geweest. Met Synge droeg hij veel bij tot de bloei van de nieuwe Ierse toneelletterkunde. Maar hij heeft ook een aantal liefdegedichten geschreven, waaruit wij hier een korte bloemlezing krijgen; zij werden hier en daar gedrukt tussen 1890 en 1911.
De toon is meestal melankolies, het gevoel uiterst teder, de opvatting altijd zeer eigenaardig. Yeats is een ware Kelt door de welluidendheid van zijn rythme en de uitbundige rijkdom van zijn fantazie. Het best komt deze tot haar recht in korte madrigalen als het volgende:
He wishes for the cloths of heaven.
Had I the heavens' embroidered cloths,
Enwrought with golden and silver light,
The blue and the dim and the dark cloths
Of night and light and the half light,
I would spread the cloths under your feet:
But I, being poor, have only my dreams;
I have spread my dreams under your feet;
Tread softly because you tread on my dreams.
Jammer dat zijn verbeeldingskracht hem - en de lezer - dikwijls te machtig is. Zij voert hem dan op tot in wolken van symbolisme, die voor een ander oog gedeelte- | |
| |
lik of soms geheel ondoordringbaar zijn. Meer dan een gedicht blijft volkomen duister, hoe men ook leze en herleze. De taal is ook niet altijd vrij van een zekere gewrongenheid.
Maar als de dichter eens verkiest duidelik te zijn, wordt men gewaar dat hij die naam ten volle verdient.
De ‘Selection’ neemt een dertigtal bladzijden in van een zeer mooi, zeer smaakvol gedrukt en ingebonden bundeltje, waarvan de Cuala Press, onder leiding van Mejuffer Elisabeth Yeats (een zuster van de dichter) een echt juweeltje heeft gemaakt. De eenvoudige band, het papier, de letter, de lange samenvattende titels boven ieder gedicht, het rode colophon aan het einde, alles streeft er naar om een ouderwets (zestiende eeuws) kleurtje aan het geheel te geven. Het boek werd slechts op 300 exemplaren gedrukt, en de hoge prijs zal er wel voor zorgen, dat het niet in handen komt van het grote publiek, waarvoor het overigens noch bestemd, noch geschikt is.
| |
John Masefield. The Daffodil Fields. (Heinemannn. - 3 sh. 6 pence.)
Dit is een idylle in zeven hoofdstukken, waarin het bekende grondthema van Tennyson's Enoch Arden opnieuw behandeld wordt. Twee jonge mannen van grondverschillend karakter beminnen hetzelfde meisje; omstandigheden bewerken dat Michael, de uitverkorene, jaren wegblijft. Als hij terugkeert vindt hij zijn verloofde met zijn mededinger getrouwd: hoe zal die toestand een oplossing krijgen?
Tot zover de gelijkenis met Tennyson.
Maar de twee mannen zijn ditmaal boeren, en het toneel is niet aan zee, maar op de buiten, in Staffordshire, in en bij de drie huizen van de hoofdpersonen, die van elkander slechts gescheiden zijn door de omringende weiden vol narcissusplanten, de ‘daffodil fields’ uit de titel.
Lion Occleve gelijkt op Tennyson's Philip door zijn zacht, stil, getrouw, edelmoedig karakter. Michael is wild, driftig en veranderlik van aard, en verschilt dus volkomen van Enoch. Ook is hij niet met Mary getrouwd, als hij naar de Pampas vertrekt om daar fortuin te maken, en wordt ook niet dood gewaand, zoals Enoch. Mary trouwt met Lion wanneer zij bericht krijgt van Michaels ontrouw. Zodra deze echter van het huwelik hoort, ontbrandt zijn oude liefde
| |
| |
opnieuw, en hij haast zich terug naar Engeland. Zijn wanhopig dwalen rond het huis van zijn vroegere verloofde, zijn ongemerkt bespieden van wat daar binnen gebeurt herinnert aan een soortgelijk toneel in Enoch Arden, en is een van de best geslaagde gedeelten van het werk. Het einde is minder bevredigend. Als Mary haar man verlaten heeft om met Michael toch te gaan wonen, komt het ten slotte tot een bloedig gevecht tussen beide mannen. Hoe de edelmoedige Lion, die eerst zijn vrouw zonder een woord van verwijt liet vertrekken, nu bekwaam is om Michael door een zeer onedel berekende, verraderlike slag te doden, is niet goed te begrijpen. Nog minder, dat dit juist gebeurt wanneer Michael hem kwam zeggen dat hij nu Mary vrij ging laten om het echtelik huis weer binnen te treden.
Dit is melodrama van een kwade soort, en maakt slechte indruk, vooral daar men onwillekeurig met het prachtig, volkomen natuurlik slot van Enoch Arden vergelijkt.
Overigens, het geheel gedicht heeft ons verrast, komend van iemand die verleden jaar het Engels publiek stormenderhand innam met zijn Everlasting Mercy. Het is alsof de dichter op voorhand besloten had, eens geheel verschillend met zich zelf te zijn. De gewilde, schilderachtige onregelmatigheid van zijn meesterstuk heeft plaats gemaakt voor afgemeten strofen van zeven verzen elk, zes van vijf, en één van zes iamben. Toen was zijn taal vol treffende beeldspraak, nu schijnt hij die te vermijden, en de toon is bepaald kalm. Heeft hij zich in dat nieuw element minder te huis, minder bezield gevoeld? Wij zijn geneigd het te denken, hoewel het verhaal boeiend genoeg is en vele plaatsen, vooral die van natuurbeschrijvende aard, uitstekend zijn.
| |
W.H. Davies. New Poems. Foliage. (Elkin Methews. - 1 sh. 6 pence ieder.)
Over de Songs of Joy van deze dichter zeiden we in onze vorige kroniek: ‘De meeste stukken uit die bundel zijn wel verzen, maar geen poëzie. Men krijgt de indruk dat Davies ze op zijn gemak en zeer koeltjes bedacht en neergeschreven heeft, zoals men doet met alledaagse reflecties over kleine zaken en gebeurtenissen, die een ogenblik de belangstelling wekken, zonder enige aandoening te veroor- | |
| |
zaken. Meer dan eens ontmoet men zelfs het tegenovergestelde van kunstgevoel: wansmaak.’
Wat dit laatste betreft, is er in de twee jongste bundeltjes van Davies wel enige vooruitgang te bespeuren. Wel klaagt hij er nog over, in een gedicht over Whiskey, dat die drank buikpijn te weeg brengt; en in een ander (Christmas) belooft hij menselike broederlikheid aan een bedelaar als volgt:
Welcome, poor beggar: I'll not see
That hand of yours dislodge a flea.
Maar zulke vlekken zijn veel minder talrijk dan vroeger. In hoofdzaak echter blijft ons oordeel hetzelfde als voor de Songs of Joy. De gezichteinder van Davies is beperkt; zijn genot van de buiten, zijn medelijden met de arme, zijn belangstelling in kleine voorvallen uit het dageliks leven: daar gaat hij niet buiten. Wij verwijten hem dat niet: hij zou in diepte of in emotie kunnen winnen wat hem aan breedheid ontbreekt. Maar hij blijft koel en gewoon en vele stukjes zijn te banaal om gedrukt te worden. Wolkjes aan de blauwe hemel met een kudde schapen in de weide vergelijken, en vinden dat deze mooier zijn; verklaren dat koningen toch maar ongelukkig zijn terwijl men zich zo vrij gevoelt op de buiten; of dat de kostelike genoegens van de stad het niet halen bij de vreugde aan de natuur, die ‘daarvoor geen penny doet betalen’; die, en andere gulden, doch vooral door ouderdom eerbiedwaardige waarheden mag men nog wel verkonden, maar dan op een fonkelnieuwe, pakkende wijze. Dat is niet het geval.
Soms krijgt men een betere indruk. Zo wanneer hij een meisje prijst:
The birds are pirates of her notes,
The blossoms steal her face's light;
The stars in ambush lie all day,
To take her glances for the night.
Ook zijn er gehele stukken - vooral waar medelijden met de armoede hem bezielt - die met zekere kracht een oprecht gevoel uitdrukken. Bij voorbeeld, the blind Child
| |
| |
uit New Poems en the Starved, uit Foliage, dat wij hier aanhalen:
The starved.
My little Lamb, what is amiss?
If there was milk in mother's kiss,
You would not look as white as this.
The wolf of Hunger, it is he
That takes away the milk from me,
And I have much to do for thee.
If thou couldst live on love, I know
No babe in all the land could show
More rosy cheeks and louder crow.
Thy father's dead, Alas for thee:
I cannot keep this wolf from me,
That takes thy milk so bold and free.
If thy dear father lived, he'd drive
Away this beast with whom I strive,
And thou, my pretty Lamb, wouldst thrive.
Ah, my poor babe, my love's so great,
I'd swallow common rags for meat -
If they could make milk rich and sweet.
My little Lamb, what is amiss?
Come, I must wake thee with a kiss,
For Death would own a sleep like this.
Maar die uitzonderingen zijn niet bij machte om de indruk uit te wissen, die wij van de meeste gedichten ontvangen hebben.
Ziehier een voorbeeld van deze laatste soort:
Seeking joy.
On the pleasures of this world,
In splendid garments clad;
The wine I drank was sweet,
| |
| |
Far from the halls of Mirth,
Back to the soft green earth,
Where people are not many;
I find thee, Joy, in hours
With clouds, and birds, and flowers -
Thou dost not charge one penny.
Nu moeten wij, om de dichter geen onrecht aan te doen, de lezer, als het ware, voor ons eigen oordeel waarschuwen. Het is immers een feit, dat ons bevreemdt, maar een feit, dat al de bundels van Davies door ernstige Engelse tijdschriften op meer en meer lof onthaald zijn. In The Athenaeum wordt Foliage geestdriftig geprezen. Wat wij banaal vinden is daar ‘artful simplicity’, en wij vernemen van Davies dat ‘his reputation is now, indeed, established, and there is little fresh appreciation to be added to the chorus of just praise that has been showered upon him.’
Wij kunnen ons vergissen; de criticus uit The Athenaeum ook. Wij kunnen ons onmogelik met zijn oordeel verenigen, maar delen het mee, omdat wij menen dat de lezer vooral dient ingelicht te worden.
* * *
Van de dichterlike werken van Francis Thomson verscheen bij Burns en Oates een uitgave in 3 delen, die zeer geprezen wordt; hetzelfde mag gezeid worden van de Collected Poems van Newman Howard (Macmillan, 7 sh. 6 pence) en van de Poetical Works van William Blake, door John Sampson voorzien met een inleiding en nota's (‘Oxford Editions of Standard Authors’, Milford. - 1 sh. 6 pence).
Drie toneelstukken zijn in de laatste maanden te Londen opgevoerd, die opgang hebben gemaakt. Eerst Bernard Shaw's Androcles and the Lion, dat, zoals gewoonlik, vol geestige zetten is, maar op meer dan een toeschouwer een pijnlike indruk zal gemaakt hebben: zekere martelaars uit de eerste tijden van het Kristendom worden in een karikaturaal licht geplaatst, terwijl wel is waar van enige een roerend beeld wordt gegeven.
Ofschoon het een reeds veelvuldig, en in meer dan een geval uitstekend, behandeld onderwerp geldt, is het drama
| |
| |
van Martha Kinross, Tristram and Isoult, op een groot en verdiend sukses onthaald.
Eden Phillpotts, die onze lezers als romanschrijver kennen, is even gelukkig geweest met zijn drama The Shadow, dat op het publiek van het ‘Court Theatre’ een overweldigende indruk maakte. De toneelcriticus van The Athenaeum noemt het ‘powerful’.
* * *
Van de grote Cambridge History of English Literature verscheen het tiende deel, dat de tijd van Dr Johnson behandelt.
George Saintsbury leverde, onder de titel The English Novel (Dent), een uitstekende geschiedenis van de ontwikkeling van de roman sedert de Middeleeuwen (ridderroman) tot op onze dagen.
Maurice Bourgeois schreef een standaardwerk over J.M. Synge and The Irish literary theatre (Constable); het is een degelike, volledige, waarlik wetenschappelike studie over de stichter van het Iers toneel, en over dat toneel zelf; vele nieuwe feiten over Synge's kindsheid, en zijn leven te Parijs en in Ierland worden voor het eerst bekend gemaakt en de werken worden goed ontleed en beoordeeld. Het boek is met talrijke illustraties en een volledige bibliografie voorzien.
Niet ieder, die met Piers the Plowman, het vreemd allegories werk van Eangland, kennis wenst te maken, is bekwaam om het in de oorspronkelike tekst uit de XIVe eeuw te lezen. Werken als de vereenvoudigde en gemoderniseerde uitgave van A. Burrell, die we in ons vorig overzicht vermeldden, zijn daarom welkom. Reeds in 1895 had Miss Kate M. Warren een dergelijke poging gedaan om het werk nader tot het groot publiek te brengen. Haar boek verscheen nu in een derde uitgave onder de titel The Vision of Piers the Plowman, translated into modern prose with an introduction (Edward Arnold. - 2 sh. 6 pence). Niet het gehele gedicht van Langland, maar slechts het eerste en aantrekkelikste gedeelte, het zogenaamde Vizioen, met zijn proloog, werd vertaald. Miss Warren koos daartoe de B-tekst, zoals die te vinden is in Skeat's uitgave, en heeft de vertaling nog eens nauwkeurig met de oorspronkelike tekst vergeleken en des- | |
| |
noods verbeterd. Er is een goede inleiding, een korte inhoud van het Vizioen, en verschillende nuttige appendices. Een daarvan bevat voorbeelden van de middeleeuwse tekst en een ander licht de lezer in over het vraagstuk van het auteurschap, door Prof. Manly te berde gebracht. Miss Warren besluit haar overzicht van de discussie met de verklaring, dat men nog nieuwe argumenten en vooral een vollediger studie van de handschriften zal moeten afwachten, eer men met zekerheid kan zeggen of Piers the Plowman door een enkel schrijver, William Langland, dan wel door vijf verschillende mannen werd geschreven, zoals Prof. Manly beweert.
De vertaling van Miss Warren is warm aan te bevelen aan al wie geen vakman is en toch belang stelt in de middeleeuwse letterkunde van Engeland.
M. Basse.
|
|