Boomgaard in Lentebloei.
Zomerzoelte huist in het grillig windeken. Dwarrelend dans-joelt op het gras een wemelzwerm van neergezegen roos-witte fruitboom-bloesems. Door de met teertonige blaartjes bekleede twijgen piep-gluren zon en lucht: wit-geel geblekker in fijn azuur. Mals-mollige, zilver-blanke wolken schuiven lui-traag elkaar voorbij of schijnen even te blijven hangen in de hoogste bomenkruinen. Duizende rij-dansjes van licht, vol prisma-tonen, flikker-dansen over het grassmaragd, waaruit legioenen boterbloemen en madelieven, zo pas ontloken, hun frisse kopjes opwaarts steken.
Roestig-rood de slootjes-bodem vol vorsengebroed. Dichte benden heel-kleine visjes zwenke-zwemmen vinnig-ras door het helder water. Met zij-zachte vederen streelvlerken laagstrijkende zwaluwen langs het in Lente-herlevend bontgetooid groen.
Lijn-recht door de boomgaard snijdt een padje, met mozaïek belegd van blaadjes rood en blank, waarop een troepje eenden schudde-waggelend voortbeweegt, op gang naar de kleine vijver, die ginds door sombere bomen-stammen blauw en helder blinke-blikkert.
Een stramme, knoestige wilg wiegt in zachte kadans zijn laagste takken over het watervlak, aaiend het nat met trillende blâren.
Tegen zijn hobbelig-ruwe stam leunt een aardig blond kind met blozend-volle wangen. Olike tinteloogskens beloeren lustig het dartel gedoe van twee kleine geitjes, die rond haar wippen en springen op de koddigste wijze, en het gulzig