De Vlaamsche Gids. Jaargang 10
(1914-1920)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 136]
| |
Het Natuurgevoel bij Keats.Er is een feit, dat een ieder treft, die aandachtig de ongemeen snelle ontwikkeling volgt van dezen jongsten der Engelsche romantische dichters: dat is zijn zucht naar oorspronkelijkheid en zijn onverschilligheid voor den toenmaligen politieken toestand van zijn land. Vele van zijn brieven getuigen van die zucht naar persoonlijkheid. Hij heeft zijn gedachten over dichtkunst; hij zondert zich af van Shelley ‘that [he] might have [his] own unfettered scope’Ga naar voetnoot(1); hij geeft - tot óns groot leed - zijn Hyperion op omdat hij er te veel Miltonismen in ontdektGa naar voetnoot(2); vroeger, reeds, had hij Hunt's verderflijken invloed afgeschud. De onafhankelijkheid van zijn geest openbaart zich in honderd kleine feiten. Geen enkele van zijn groote tijdgenooten, - Wordsworth, Coleridge, Byron, Shelley, - ontsnapte aan de ziekte van de eeuw; hun verzen zijn gezwollen met den weedom van den tijd. Het zuiver artistiek gevoel van Keats deinsde terug voor zooveel geweld. Wel vinden we, in zijn werk, eenige zeldzame zinspelingen op de toenmalige gebeurtenissen; maar deze waren het niet, die zijn aandacht op zich trokken. Hij richtte zich tot de Natuur en ried er de Schoonheid, die het Begin en het Einde, - die Waarheid was. Ook zijn tijdgenooten waren van de natuur uitgegaan; | |
[pagina 137]
| |
maar Wordsworth had zijn schoonheidsgevoel verloren in God; Coleridge had er de overtuiging uit gehaald van het bestaan eener metafyzieke wereld, die hij laat vermoeden door hetgeen hij niet zegt; Shelley het geestdriftig geloof in een schooner werkelijkheid. Byron, door zijn haat en zijn spot, kwam de schoonheid het minst nabij. Keats had het vizioen van de Schoonheid. Hoe nu, door de communie van 's dichters ziel met de Natuur, die Schoonheid werd tot een diep-menschelijke, zal het doel zijn dezer studie.
* * *
‘Keats had almost from the outset been a close and eager watcher of nature’Ga naar voetnoot(1). Hij had de Natuur lief. Zij was voor hem de uitverkoren bron van alle inspiratie. Vóor hij Endymion aanvatte, verliet hij zijn talrijke vrienden en vestigde zich op het eiland Wight, om dichter te zijn bij zijn groote Geliefde. Vroeger reeds had hij ons gezegd: what has made the sage or poet write
But the fair paradise of Nature's light...Ga naar voetnoot(2)
en het was een groote vreugde voor hem (to) watch intently Nature's gentle doingsGa naar voetnoot(3).
Nog op het einde van zijn dichterlijke loopbaan hooren we hem uitroepen: A theme! a theme! great nature! give a theme!Ga naar voetnoot(4)
Zijn vrienden, overigens, getuigen van die geest- | |
[pagina 138]
| |
driftige liefde. ‘Je ne puis, rapporte Browne, oublier la joie et le ravissement de mon ami, quand tout à coup et pour la première fois, il éprouva le plein effet d'un paysage de montagnes’Ga naar voetnoot(1). Van Severn weten we: ‘Nothing seemed to escape him, the song of a bird and the undernote of response from covert or hedge, the rustle of some animal, the changing of the green and brown lights and furtive shadows, the motions of the wind - just how it took certain tall flowers and plants - the wayfaring of the clouds.... Certain things affected him extremely, particularly when a wave was billowing through a tree as he described the uplifting surge of air among swaying masses of chestnut or oak foliage, or when, afar off, he heard the wind coming across woodlands. The tide! the tide! he would cry delightedly, and spring on to some stile or upon the low bough of a wayside tree, and watch the passage of the wind upon the meadow-grasses or young corn, not stirring till the flow of air was all around him, while an expression of rapture made his eyes gleam and his face glow till he would look like a wild fawn waiting for some cry from the forest depths, or like a young eagle staring with proud joy, before taking flight’Ga naar voetnoot(2). Haydon vertelt ons: ‘He was in his glory in the fields. The humming of a bee, the sight of a flower, the glitter of the sun, seemed to make his nature tremble; then his eyes flashed, his cheek glowed, his mouth quivered’Ga naar voetnoot(3). Met open oog en oor stond hij vóor de Natuur en keek toe en luisterde. Haar duizendvoudige verscheidenheid vatte hij met ál zijn zinnen. There was wide wand'ring for the greediest eye
To peer about upon variety...Ga naar voetnoot(4)
riep hij uit, toen hij stond ‘tip-toe upon a little hili’. | |
[pagina 139]
| |
Maar in die verscheidenheid wist hij nog geen eenheid te brengen. Dat er een verborgen kracht was, onafhankelijk van al wat hij daar zag en hoorde en waaraan álles gehoorzaamde, een verborgen kracht die Wordsworth, God noemde en die Hij, later, Schoonheid zou doopen, daarvan was hij nog niet bewust. En toch moet hij, reeds van het begin af, iets van de waarheid vermoed hebben. there crept
A little noiseless noise among the leaves
Born of the very sigh that silence heavesGa naar voetnoot(1).
Is dat niet het raden van een door de zinnen niet te vatten wereld, die de geleidelijke en toch onafhankelijke voortzetting is van de waarneembare en ligt er niet in het fijne alliteratie-spel, dat zich losmaakt van de zacht gerhyth-meerde klank-muziek, de nog onbewuste overtuiging van een geloof in het alléen-bestaan van de eerste dezer beide werelden? Dat waren de nog zeldzame oogenblikken, toen zijn ziel communieerde met de Natuur en zich vereenzelvigde met haar, de groote oogenblikken, dat de Natuur en een Mensch-ziel in éen-klank waren en die hem de verzen deden schrijven waarvan we de echo hooren tot laat in de 19de eeuw. Denken we niet, onwillekeurig, als Gorter deze verzen schrijft: maar eenmaal leek haar doel
Een effen duinvijver, een vogelpoel,
Die 'n zomerdag niets doet dan spiegelen
Het kleine vee dat de lucht afweidt en
Zich samen naar den stal beweegt waar ver
Al zware rund'ren liggen...Ga naar voetnoot(2),
denken we dan niet aan deze van Keats: The clouds were pure and white as flocks new shorn
And fresh from the clear brook; sweetly they slept
On the blue fields of heaven...Ga naar voetnoot(3)
| |
[pagina 140]
| |
Ook nog de volgende van Gorter: schroomend deed ze een stap
En zag haar eigen blozen, voor een lap
Weerspiegelend blauw...Ga naar voetnoot(1)
herinneren aan Keats: A meek and forlorn flower, with naught of pride,
Drooping its beauty o'er the watery clearness,
To woo its own sad image into nearnessGa naar voetnoot(2).
There she stood
About a young bird's flutter from a wood,
Fair on a sloping green of mossy tread,
By a clear pool, wherein she passioned
To see herself escap'd from so sore ilis...Ga naar voetnoot(3)
Emants, dien Verwey den voorlooper der tachtigers noemt, heeft een beeld dat we ook bij Keats vinden: En als hij......
Aan Eva's blanken boezem nederzijgt,
Valt op hun hoofden, uit demonen-hand,
Een regen neer van donk're violierenGa naar voetnoot(4).
Bij Keats: another flew
In through the woven roof, and fluttering-wise
Rain'd violets upon his sleeping eyesGa naar voetnoot(5).
Het zou een genot zijn in de ontwikkeling van Engeland's literatuur, langs éen lijn naar Swinburne en een andere over W. Morris naar D.G. Rosetti, den invloed na te gaan van dezen jong-gestorven dichter en op elk harer schoonste bladzijden ‘the breath and touch of Keats’ te voelen ‘like an incantation’Ga naar voetnoot(6). * * * | |
[pagina 141]
| |
There crept
A little noiseless noise among the leaves
Born of the very sigh that silence heaves...
Ik kan die verzen nog niet loslaten. Zij dragen een dubbele wereld in zich, éen die de dichter ziet, een andere die hij nóg niet weet, maar wier bestaan hij óns, onbewust, opdringt door de kracht van de melodie. Die tweede wereld, in verband met de eerste, kan zich ieder van ons nu voorstellen; wij gelooven er aan en we zien ze schooner dan de eerste. Toen Keats die verzen schreef, hoorde hij van de natuur iets meer dan haar gewoon geluid; hij hoorde het transcendente geluid, de melodische stilte die de voortzetting is van alle geluid, stilte die geluid is, iets schooners dat zich losmaakt van iets schoons en, over dit laatste zegevierend, alleen bestaat. In de hooger-opgegeven verzen ligt de kiem van het ontwikkelings-proces van Keats' geest. Hij gaat experimenteel te werk: eerst op de natuur, dan op de met haar in innig verband levende menschheid en houdt deze laatste een levensbeschouwing voor, die de zijne is. Ten bewijze daarvan haal ik dezen zin aan uit een brief aan B. Bailey: ‘Scenery is fine - but human nature is finer’Ga naar voetnoot(1) en ik voeg er ter toelichting bij dat die brief geschreven werd den 13en Maart 1818, dus toen Endymion ter pers was en hij ‘fit for verses fit to live’Ga naar voetnoot(2). De eerste stanza's van Isabella waren reeds geschreven. Van het begin af had hij geraden dat de Natuur en de Menschheid éen waren en hij sprak van de éene in woorden, ontleend aan de andere. Met vorschende aandacht de betrekkingen nagaande tusschen de levenlooze wezens, stelde hij vast dat ze dezelfde waren als die tusschen de levende: A.
The ripples seem right glad to reach those cresses,
And cool themselves among the em'rald tresses;
The while they cool themselves, they freshness give
| |
[pagina 142]
| |
And moisture, that the bowery green may live:
So keeping up an in ter change of favours,
Like good men in the truth of their behavioursGa naar voetnoot(1).
Het innig verband tusschen natuur en menschheid dat zich doordrijft tot een volkomen versmelting geeft hij weer in de volgende verzen: B.
In the cairn grandeur of a sober line,
We see the waving of the mountain pine;
And when a tale is beautifully staid,
We feel the safety of a hawthorn glade...Ga naar voetnoot(2).
Immers, we hebben in de verzenreeks B twee vergelijkingen, waarvan telkens het eerste lid experimenteel aan de Menschheid is ontleend en het tweede, door de verbeelding van het gevoel, aan de Natuur. In de verzenreeks A grijpt het tegenovergestelde plaats. Het eerste lid is weer experimenteel ontleend, maar ditmaal aan de Natuur en het andere door de verbeelding van het gevoel aan de Menschheid. De proef is dus volledig en telkens komt de dichter tot denzelfden uitslag: waar stof is komt zich geest voegen; stof en geest zijn in innig verband en manifestaties van éen zelfde kracht. Hoe een welgeordend verstand als dat van Keats die kracht zal noemen, is nu licht te raden. Hij ziet de Natuur en ziet ze schoon; zoo ook de Menschheid. Die éene eigenschap die hij in beide ziet zal hij abstraheeren, haar een eigen-bestaan inblazen, dat van den geest is en die nieuwe wereld zal hij Schoonheid noemen. Maar die Schoonheid, van den geest zijnde, zal ook van de stof zijn en een plastisch bestaan hebben. De dichter ziet de Schoonheid. Hij heeft het visioen van de Schoonheid. Schrijvende over Wordsworth zegt J. Darmesteter: ‘le monde flotte double devant ses yeux comme le cygne dans le lac tranquille de St-Mary: The swan on still St-Mary's Lake
Float double; swan and shadow!Ga naar voetnoot(3)
| |
[pagina 143]
| |
Hetzelfde kan men van Keats zeggen; maar de schaduw van de wereld werd voor hem een nieuwe wereld, even klaar als de eerste. Tusschen die twee werelden in staat de dichter. Hij ziet de eerste en op hetzelfde oogenblik voelt hij als wezenlijk-bestaande, de andere - en zingt van deze. So while the poet stood in this sweet spot
Some fainter gleamings o'er his fancy shot;
Nor was it long ere he had told the tale
Of young Narcissus, and sad Echo's baleGa naar voetnoot(1).
Zoo zijn de dichters de stichters van den godsdienst. Daar is dus een innig verband tusschen het zien, het voelen en het zeggen wat Shelley noemt ‘the relation subsisting first between existence and perception and secondly between perception and expression’. De grootste dichter is dus hij, die, tegelijkertijd, het scherpst ziet, het fijnst voelt en het best zegt. Dat verband noemt Shelley ‘the true and beautiful, in a word the good’ en ‘to be a poet is to apprehend the good which exists in [that] relationGa naar voetnoot(2)’. En als we nu in Vol. IV, pp. 28, 29 van H.B. Forman's uitgave (Aldine edition, 1901) van Shelley's werken lezen: ‘I have employed my poetical compositions simply as the instruments of that sympathy between myself and others, which the ardent and unbounded love I cherished for my kind incited to acquire’, dan zal het ‘good’ in den mond van Shelley wel beteekenen: ‘the good for mankind’; - een dichter moet dus in hoofdzaak een goed mensch zijnGa naar voetnoot(3). Dat acht ik het beste commen- | |
[pagina 144]
| |
taar op de verzen 211-243 die het eerste gedicht uit Keats' 1817-bundel sluiten. Maar bij Keats zal de goedheid, schoonheid worden. Het eng verband tusschen goedheid en schoonheid ligt reeds in den aanhef van Endymion: A thing of beauty is a joy for ever;
Its loveliness increases; it will never
Pass into nothingness; but still will keep
A bower quiet for us, and a sleep
Full of sweet dreams, and health and quiet breathing.
Keats' heele leven, overigens, illustreert op prachtige wijze wat daareven gezegd werd.
* * *
Het heele werk van Keats is éen zekere opstijging van 's Dichters ziel naar de eeuwige Schoonheid. De lijn volgens dewelke die opstijging gebeurt is duidelijk zichtbaar. Hij liep door het leven met een groote gedachte vóor zich, waarin hij zijn vrijheid vond en het doel van de poëzieGa naar voetnoot(1). Slechts tien jaar vroeg hij, om die gedachte werkelijkheid te doen worden. O for ten years that I may overwhelm
Myself in poesy; so I may do the deed
That my own soul has to itself decreedGa naar voetnoot(2).
Daar bleven er hem maar vier meer over. En gedurende die vier jaar ontwikkelde hij zich tot volkomen meesterschap. Er is inderdaad in hem, duidelijk zichtbaar en gemak- | |
[pagina 145]
| |
kelijk te volgen, een snelle ontwikkeling. Elisabeth Browning noemt hem wel the man who never stepped
In gradual progress like another man,
But, turning grandly on its central self
Ensphered himself in twenty perfect years
And died...Ga naar voetnoot(1);
maar als we de waarde van zijn laatste gedichten met die van de eerste vergelijken, dan aarzelen we niet ons aan de zijde te stellen van L. Wolff, die zijn studie ‘on Keats's treatment of the Heroic Rhythm and Blank verse’, met deze woorden besluit: ‘The ripening of Keats's power as an artist in prosody shows the same steady, sure, conscious and rapid progress as that of his mental and moral faculties, and accords with it’. Om die snelle ontwikkeling te kunnen volgen mogen we het nauw verband niet vergeten dat bestaat tusschen Natuur en Menschheid. En hier is nu de plaats om, door 's Dichters persoonlijke visie van dit verband, zijn natuurlijke voorliefde uit te leggen voor de Grieksche legenden. Hoe ging de Griek te werk? Hij nam de Natuur als het voorwerp van zijn bespiegeling. Achter de reëele wereld voelde hij de werking van wezen-lijk bestaande, geheimzinnige machten, waaraan de natuurlijke dingen gehoorzaamden, die hij begon te vreezen, te eerbiedigen, te aanbidden, die een eigen, nieuwe wereld uitmaakten: de vergoddelijking, als veelheid, van de eerste. Die wezen-lijk bestaande machten, die hij voelde werken achter de natuur, gaf hij, daar zijn menschelijk intellect beperkt was - het wezen van menschen. Wat, nu, doet Keats? Hij ook nam de natuur als het voorwerp van zijn bespiegeling. | |
[pagina 146]
| |
Hij ook geloofde in het bestaan van een ‘invisible world’Ga naar voetnoot(1) en wat hem daarin óok trof was het geheimzinnige, het wonderlijke. Dat woord ‘wonder, wonderment’ ligt hem gedurig op de lippen. Alles wat hier op aarde gebeurde scheen hem wonderlijk toe. Wat zich losmaakt van de aarde gaat naar ‘wonderlijke koninkrijken’Ga naar voetnoot(2). Van zijn liefde zegt hij dat zij is ‘as much a wonder to [him] as a delightGa naar voetnoot(3)’. Hij leefde overigens op een tijdstip dat Watts kenschetste met den naam: ‘The Renascence of Wonder’. Hij stond vóor de natuur met het gevoel van een heidene. ‘I will imagine you Venus to-night’, schrijft hij aan Fanny Brawne, ‘and pray, pray, pray your star like a Heathen’Ga naar voetnoot(4). ‘L'ensemble de ses vers, joint au témoignage de sa vie’, zegt Texte in zijn studie over Keats et le Néo- Hellénisme, ‘prouve qu'il a été le plus païen des poètes de ce siècle’Ga naar voetnoot(5). Shelley zegde het duidelijker: ‘He was a Greek’. Voor de schoonheid der dingen voelde hij, inderdaad, den heiligen eerbied en de stille vreugde van een Griek. De hooger opgegeven lijnen, die hij schrijft aan Fanny Brawne, zijn in geenen deele de rhetoriek van een minnaar. Zij zijn de kreet van een heidensch priester, die het voorwerp van zijn aanbidding - de Schoonheid - wil bestendigen in de natuur en haar de eeuwige hulde wil brengen van zijn vrome ziel. De lezing van Keats' prachtige brievenGa naar voetnoot(6) aan zijn verloofde, waarin het woord schoonheid bijna op elke bladzijde voorkomt, brengt ons spoedig tot die overtuiging. Het verband tusschen Natuur en menschheid ziet hij | |
[pagina 147]
| |
altijd op dezelfde manier: als schoonheid. Waar hij schoonheid vindt onder de menschen, daarvan gaan zijn gedachten geleidelijk over die schoonheid naar de Natuur en de schoonheid der menschen wordt er vereeuwigd. Maar ook de tegenovergestelde werking grijpt plaats. In de Natuur wordt hij aangetrokken alleen door die dingen, welke den stempel der schoonheid dragen. Daarachter voelt hij de geheimzinnige werking van ongeziene machten, die zich uit in de schoonheid van die dingen en waarvan hij zijn in druk ontvangt. Over die schoonheid gaat hij naar de menschen en incarneert zijn indruk in henGa naar voetnoot(1). Het gevoel dat hij had van de ‘invisible world’ wou hij verzinnelijken. Dat had eeuwen vóor hem de Griek gedaan. En als we daar nu zijn geestdrift bijvoegen voor de antieke beschaving, ontstoken door de lezing van de dichters uit het bloeiendste tijdstip van Engeland's letterkunde, geestdrift die nog aangewakkerd werd toen Haydon hem de schoonheid der ‘Elgin marbles’ deed begrijpen, is het dan om ons te verwonderen dat hij, als best geschikte middelen tot het incarneeren van zijn gevoelens, de Grieksche goden en half-goden koos en met volle handen putte - van het begin af - uit den rijken schat der Mythologie, zooals ze tot hem gekomen was door den geest der Engelsche schrijvers?
* * *
De eerste gedichten van Keats zijn vol van de Natuur. Genoeg werd reeds gezeid over de gebreken van die onder Hunt's invloed geschreven verzen, dan dat we hier nog eens zouden herhalen wat o.a. omstandig werd behandeld door L. Wolff in zijn hooger genoemde studie over ‘Keats's treatment of the Heroic Rhythm and Blank Verse’ en door E. de Selincourt in zijn prachtige uitgave van Keats' gedichten. | |
[pagina 148]
| |
Waar Keats echter het eerst zijn gevoel-van-het-oogenblik het best verduidelijkt is in den eersten regel van Endymion: A thing of beauty is a joy for ever.
Het beschouwen van de Schoonheid-Natuur was hem een vreugde, en de poëzie geluk. Maar dat was nog het zelfzuchtige geluk van den eenzamen genieter, die zijn leven verdroomt; dat was het geluk zonder baat voor ánderen. Wel voelde hij, van het begin af, dat poëzie niet uitsluitend geluk was voor zich zelf, dat haar wezenlijk zijn rust op het verband tusschen Natuur en Menschheid; want reeds in Sleep and Poetry zegt hij: Yes, I must pass them for a nobler life,
Where I may find the agonies, the strife
Of human heartsGa naar voetnoot(1).
En reeds had hij als doel van de poëzie opgegeven, that it should be a Friend
To sooth the cares and lift the thoughts of man.
Maar toch beschouwde hij den dichter als een buiten de menschheid van alle schoonheid genietend wezen. ‘O for a life of Sensations rather than of Thoughts’Ga naar voetnoot(3). Is dat niet de kreet van éen, die de reëele wereld niet kennen wil en slechts begeert te leven door de verbeelding? Langzamerhand, echter, zullen we hem zien komen tot de verbeelding van het reëele leven en tot de overtuiging dat twee wezens nooit verder van elkander stonden dan een Dichter en een DroomerGa naar voetnoot(4), wat Shelley in zijn geestdrift uitriep met deze woorden: Poets are the trumpets, which sing to battle; poets are the unaknowledged
legislators of the worldGa naar voetnoot(5).Ga naar voetnoot(2) | |
[pagina 149]
| |
Het latere werk van Keats zal inderdaad van beteekenis zijn voor de wereld. Hij was niet van de dichters, die het volk ten strijde zongen, maar een wetgever was hij; niet een, die zijn wetten oplegt als een verplichting, maar die ze schenkt, met milde hand, ten troost aan de lijdende Menschheid. Dan zal voor hem het wezen van de poëzie veranderen; hij zal ze beschouwen als een noodzakelijkheidGa naar voetnoot(1), als iets dat het lijdende Menschdom derft en waar ze haar eigen smart terugvindt, veredeld in de Schoonheid der dingen. Ook de Natuur zal een ander aanzien krijgen. Zij, die vroeger de groote onwetende wasGa naar voetnoot(2), zal het beeld worden der opperste wijsheid en in haar rhythme zal hij de bewegingen ontdekken van zijn diepst-menschelijke zielsaandoeningen. En tusschen de Natuur en de Menschheid zal Hij staan, de Dichter, met zijn groot geloof aan de almacht van de Schoonheid, die het Begin was en nu het Einde is, en zal met droeve oogen de stijging volgen, de állerlaatste stijging van zijn schoone ziel naar het allerlaatste schoon, - den Dood.
* * *
Tusschen die twee uitersten ligt het moderne symposion, dat het werk van Keats is. De eerste stijging van zijn ziel gebeurde naar de Vreugde in de Schoonheid-Natuur en dàt door de rechtstreeksche communie met de werkelijke wereld. Maar 's dichters ziel is in hoofdzaak een brok menschheid. Hoe grooter brok menschheid ze wordt, hoe breeder de band, die haar hecht aan de Natuur en hoe harmonischer die beide krachten samen werken tot de snellere opstijging van de ziel naar het doel. Van zijn eerste natuurgenieten moest het leven hem weldra aftrekken ‘et elle devait se charger de le ramener | |
[pagina 150]
| |
vers un sentiment plus clair et plus net de la réalité’Ga naar voetnoot(1). Daar kwam droefheid voor hem lijk voor de anderen: eerst het ziekworden van zijn broeder Tom; dan het vertrek van zijn broer George naar Amerika; de lange, pijnlijke nachten aan het bed van Tom en eindelijk diens droeve dood; dat alles gaf hem ruimschoots stof tot nadenken over den loop der dingen hier op aarde. Daar kwam een ernst in zijn geest, waarvan de meeste zijner brieven uit dit tijdstip getuigen en die op sommige oogenblikken oversloeg tot een superstitieuze vrees van de bovennatuurlijke wereldGa naar voetnoot(2). Hij voelde zwaar op zich, den grooten last van het MysterieGa naar voetnoot(3). Toen kwam de zucht naar kennis in hem op. Weldra voelde hij het verschil tusschen ‘high Sensations with and without knowledge’Ga naar voetnoot(4). En zich altijd hechtende aan de Schoonheid der dingen, vond hij er in de plaats van de Vreugde, de Waarheid. Dat was de tweede stijging van zijn ziel: de stijging naar waarheid in schoonheid. Schoonheid is dus waarheid. Door zijn verbeelding van de werkelijke wereld had hij een nieuwe geschapen, die op haar beurt de werkelijke werd. Daarin begint hij nu te leven en van dat oogenblik voelt hij den last van het Mysterie verlicht. In die nieuwe wereld vindt hij dezelfde verscheidenheid terug als in de oude. Alle dingen leven er hun eigen leven en ondergaan er noodzakelijke veranderingen. Maar in die verscheidenheid brengt de dichter eenheid door die veranderingen te doen geschieden volgens éenzelfde wet, die eeuwig isGa naar voetnoot(5). Nu was de nieuwe wereld georganiseerd en - waarheid. Zooals vroeger op de Natuur gaat hij nu experimenteel te werk op de waarheid. | |
[pagina 151]
| |
En, rijk-glanzend, met eeuwigen luister, straalt hem, uit de Waarheid, de Schoonheid tegen, waarheen zijn verrukte ziel, blij-wiekend vloog, hooger en hooger. Dat was de derde stijging: de stijging naar Schoonheid in WaarheidGa naar voetnoot(1). Voortaan herkent de dichter de almacht van de Schoonheid en hij incarneert ze in een Vrouw, wie hij zijn liefde wijdt en, zingend, stijgt weer zijn ziel naar Schoonheid-en-Liefde, ......sweet home of all its fears
And hopes, and joys, and panting miseriesGa naar voetnoot(2).
En Happy in beauty, life and love and everythingGa naar voetnoot(3),
stijgend zong ze en zingend steeg ze tot boven 't geluk, het geluk te gemoet, het transcendente geluk dat droefheid isGa naar voetnoot(4). Toen hoorde ze, boven zich, de zoete muziek der ongehoorde melodieënGa naar voetnoot(5) en, zingend, volvoerde ze haar laatste stijging - naar den DoodGa naar voetnoot(6).
* * *
Wat is nu voor Keats het ware wezen van de poëzie; waardoor krijgt zij recht tot bestaan en wordt zij een noodzakelijkheid? Reeds in zijn eersten bundel zegt hij het ons duidelijk. De poëzie should be a Friend
To sooth the cares and lift the thoughts of man.
Poëzie is dus niet uitsluitend woordkunst. Klanken | |
[pagina 152]
| |
en rhythmen en beelden vormen niet uitsluitend het wezen van de dichtkunst, want dan zou ze haar doel in zichzelf vinden en dat doet ze niet, volgens Keats. Zij heeft een doel buiten zich, en daardoor - en slechts daardoor - krijgt zij beteekenis voor de menschheid. Poëzie die haar doel in zich draagt is dood voor de wereld. Inderdaad, indien poëzie een menschelijkheid is in haar voortreffelijkste uiting en haar doel in zich opsluit, dan zal ook die menschelijkheid, 't is te zeggen de dichter, zijn doel in zich zelf gaan zoeken en worden, volgens Keats' woord, ‘a self-worshipper’Ga naar voetnoot(1), wat in zijn mond niet alleen beteekent een slecht, maar ook een gevaarlijk mensch, die moet verwijderd wordenGa naar voetnoot(2). De verzen van die ‘self-worshippers’ noemt hij onomwonden ‘proud bad verse’Ga naar voetnoot(3). Slechts diegenen kunnen ware dichters worden, Who seek no wonder but the human face,
No music but a happy-noted voiceGa naar voetnoot(4),
die hun medemenschen beminnen tot den doodGa naar voetnoot(5) en Who feel the giant agony of the worldGa naar voetnoot(6).
Wat Hij zelf worden wou was: ‘a miserable and mighty Poet to the human heartGa naar voetnoot(7).’ Een dichter moet dus mee-lijden met het lijdende menschdom en zijn gedichten moeten de weerspiegeling zijn, in Schoonheid, ván dat lijden, zoodanig dat de mensch vreugde, geluk vindt in het aanschouwen van zijn eigen leed. Dan alleen beantwoordt de dichter aan zijn roeping en bereikt de poëzie haar doel. De natuur heeft den kunstenaar mild begaafd, maar terzelfdertijd een groote verantwoordelijkheid | |
[pagina 153]
| |
op hem gelegd: hij moet zijn gaven weten te gebruiken ten goede voor het menschdom. Doet hij het niet, dan neemt de natuur haar wederwraak en verloochent hem; doet hij het wel, dan zal de dankbare menschheid, die weet dat hij het leed geleden heeft van allen, als vergelding voor zijn zelfopoffering, zijn wezen in haar geheugen bewaren - voor altijd. Dat was wat Keats bedoelde toen hij sprak van de dingen der natuur ‘keeping up an interchange of favours’Ga naar voetnoot(1). De taal, 't is te zeggen: de klanken, de beelden, is het middel dat de Natuur den dichter ter beschikking stelt tot de weerspiegeling van het menschelijk lijden. De klanken en beelden verduidelijken het gevoel dat de dichter heeft van de menschheid en zullen rechtstreeks afhangen van dat gevoel. De waarde van een gedicht hangt dus niet af van de klanken en de beelden, vermits deze op zichzelf niet bestaan en slechts de vertolkers zijn van een gevoel. Is het gevoel nieuw, dat de dichter heeft van de menschheid, dan zullen de beelden ook nieuw zijn; de klanken-muziek zal des te rijker en dieper worden naarmate het gevoel van den dichter intenser wordt. De ongemeen snelle en gelijktijdige vooruitgang van Keats' metriek en menschelijk gevoel en hun volkomen versmelting tot een artistiek geheel is er het klaarste bewijs van. Het hart van Keats sloeg in éen-klank met dat van de menschheid; het lijden van zijn eigen hart wist hij te brengen tot op de hoogte van het algemeen menschelijke wee. Maar den socialen rhythmus vond hij terug in den rhythmus der Natuur en door de communie van zijn ziel met haar had hij maar te luisteren naar den rhythmus van zijn ziel, om er de diep-menschelijke lijdens-schoonheid in te vinden, die hij ons te bewonderen geeft in zijn laatste gedichten. * * * | |
[pagina 154]
| |
Er blijft ons nu nog over te onderzoeken welke krachten buiten, maar bizonder in Keats werkzaam waren om zijn gedachten geleid te hebben naar de Natuur. Als kracht buiten hem willen we slechts even herinneren dat hij de jongste dichter is uit de romantische school, die Rousseau's invloed onderging en met wie de Natuur-poëzie, na langen dood, herleefde. Vóor hem waren Wordsworth, Coleridge, Byron en Shelley reeds naar de natuur gegaan. Door zijn liefde tot haar was hij van zijn tijd en zijn land. Tot die liefde, overigens, zal de lezing van Chaucer, Spenser en Shakespeare niet het minste hebben bijgedragen. De vijf groote Engelsche dichters vonden in de Natuur een immanente kracht; maar Keats, die ver-uit het zuiverst artistiek gevoel had, staat gansch alleen met zijn wereldbeschouwing. De reden daarvan moeten we zoeken in zijn eigen gevoeligheid. Er is misschien geen dichter die meer het woordje ‘health’ heeft gebruikt dan hij. Bij het vluchtig doorbladeren van zijn werk vinden we het in I stood tip-toe, blz. 116; tweemaal in de voorrede van Endymion; in den aanhef van Endymion, vers 5, in vers 100 van The Fall of Hyperion. In vol. V (H.B. Forman-uitgave), op bladzijde 161, schrijft hij aan Fanny Brawne: ‘Health is the expected Heaven’....; wat verder, op bladzijde 166, aan dezelfde: ‘lingering upon the borders of health [I] feel my impatience increase’. Men zou zeggen dat hij gedurig bekommerd was om zijn gezondheid - van het begin af. Die bekommernis zal langzamerhand angstvoller worden naarmate de ziekte toeneemt. Gezondheid was hem iets onmisbaars om voort te brengen. Wanneer zij hem verlaat, wordt zijn werk minderwaardig en wanneer ze weg is, zwijgt hij en leidt wat hij-zelf noemt zijn ‘posthumous life’. Zijn emoties hadden een stevige organische basis noodig; daarop kon zich dan het scheppende, psychologische leven vrij ontwikkelen. | |
[pagina 155]
| |
Geen dichter had in zulke mate als hij het gevoel van zich zelf. Zijn vroegen dood bijv. had hij voorvoeld van het begin zijner dichterlijke loopbaan. Een zin, gekscherend, geschreven aan zijn vriend Hunt, wordt naderhand tragische werkelijkheidGa naar voetnoot(1). Maar tot het dichten had hij een bizonder gevoel van zich zelf noodig: dat was het aangename. Waar, nu, ging hij dit vinden? In de Lente van het jaar 1819 roept hij de Natuur toe: ‘Physician Nature!’Ga naar voetnoot(2). Dat was de kreet van een die ondervonden had dat de Natuur op hem een weldadigen invloed had uitgeoefend. Inderdaad, het aangename gevoel van zich zelf vond hij bij haar telkens weer. The evening weather was so bright, and clear,
That men of health were of unusual cheer;
................
The breezes were ethereal, and pure,
And crept through half-closed lattices to cure
The languid sick; it cool'd their fever'd sleep,
And sooth'd them into slumbers full and deep.
Soon they awoke clear ey'd: nor bumt with thirsting,
Nor with hot fingers, nor with temples bursting:
And springing up, they met the wond'ring sight
Of their dear friends, ..........
................
And so they stood, fill'd with a sweet surprise
Until their tongues were loos'd in poesyGa naar voetnoot(3).
Die verzen geven duidelijk de manier weer waarop Keats' eerste gedichten zijn ontstaan: de Natuur werkt heelend op het organisme van den dichter; hij heeft een aangenaam gevoel van zich zelf en zingt zijn vreugde uit. Keats' instinct dreef hem naar de natuur, waar hij | |
[pagina 156]
| |
de gezondheid vond en door deze de scheppingsvreugde kende. Tot op het laatst zal hij ze blijven zoeken met hetzelfde doel. Maar in de plaats van zijn eigen persoonlijkheid laat hij de heele menschheid genieten van de eeuwig-weldadige werking der Natuur, waar hij spreekt van The moving waters at their priestlike task
Of pure ablution round earth's human shoresGa naar voetnoot(1).
St Gillis-Brussel, December 1913.
Julius Verbruggen. |
|