In Memoriam.
Dr Julius Sabbe.
Wij dwaalden op een grauwen dag in Brugge.
...Ik spon ‘haar’ in de sagen en legenden,
Die trouw met wintergroen en wilden wingerd
Om brokkelsteen en roestig ijzer ranken.
Ik deed de schimmen der gevierde helden
Uit de eeuwenoude perkamenten treden
En droomend door de droeve lanen wandlen.
Bijwijlen schermde ik met een kleurig versje,
Waarin mijn grijze leeraar de innigheden,
De milde pracht der sprookjeslieve wijken
Met beeld en melodie had vastgetooverd.
Mijn leeraar! ... De oude dichter, de oude strijder...
Wat ben ik, hemel! hem al niet verschuldigd! ...
Mijn hand ontgleed de hare... Ei, ik wilde...
- Hoor, 'k ga den grafsteen van den man bezoeken.
- Ik vergezel, dat spreekt. Met enkle bloemen.
En in een naasten winkel kocht zij rozen.
Langs hier... Wij spreidden ze op den milden boezem,
Die zóoveel blijde liedren had gejubeld,
Die zóoveel strenge woorden had gedonderd,
- Nog heden moeten zij de stad door huivren, -
En die de harten van zijn jonge vrienden
Zóo machtig met zijn geestdrift kon doorlaaien, -
Vooral, o God! in onze donkre scholen!
| |
Ben ik een strijder voor mijn Dietsch geworden,
Hij is het, die mij driftig recht deed springen.
Noem ik de kunst een zegen in het leven,
Zijn voorbeeld leerde mij de handen vouwen.
Die uren van de reinste zielewijding,
Die ik in feesthal, boekzaal en museum
En in de Vlaamsche prachtnatuur mocht smaken,
Zij hadden zonder hem, dat lijdt geen twijfel,
Zoo rein geen hemels helpen openblauwen,
Zoo zoet geen honigbeken leeren vloeien.
De liefde voor het lied, het Vlaamsche volkslied,
Die 't doelwit worden zou van heel mijn leven,
Heeft hij ze mij niet in de borst gezongen?
De liefde voor ons pasgewekte Psyche,
Die met haar vlam ook ùwen droom doortrilde,
Ook ù deed smelten in de zoetste weelde, -
o Liefste, kus de rozen, streel de blaren,
Die uit uw blanke handen nedervlokken:
Hij is het, die ons wegen heeft doen kruisen,
Hij, die de gouden snaren onzer zielen
Een levensblijden tweezang heeft doen juichen,
Ons liefdevlammen leerde samenlaaien!
Hij is het, die, vóór 't beeld der goede Muze,
Ons handen door elkander heeft gestrengeld,
En in ons woon, rond beelden en rond boeken
En rond ons trouwen, zwartgewiekten Pleyel,
De rijkste zieleweelde heeft doen bloeien!
Dat zalig vlindren door het liefste sprookje,
Dat met zijn torens en zijn tooverwouden
Ooit voor een menschenpaar kon openlanen;
Dat onbekommerd zweven boven kolken
Van bange zorgen en van bange kwalen;
Dat duizlig klimmen in de reinste extaze,
| |
Omzwermd, omwolkt door blijde leeuweriken,
Dat alles, o dat alles heeft zijn liefde,
Zijn heerlijk milde goedheid ons geschonken! ...
Kniel dankbaar neder, kind, ...en laat ons bidden...
Lambrecht Lambrechts.
|
|