| |
| |
| |
Duitse Letterkunde.
Een der belangrijkste en der mooiste fieguren uit de Duitse schrijverswereld is zeker wel Clara Viebig en haar loopbaan een goed voorbeeld van een harmoniese, volledige ontwikkeling. Ik had reeds de gelegenheid haar werk op bondige wijze te schetsen, er op te wijzen hoe zij, van haar optreden af, dat meer dan een belofte was, vooruit is gegaan in haar kunst en hoe zij met elk boek een nieuw en telkens duideliker bewijs heeft geleverd van haar bewonderenswaardig talent. Haar laatste roman Das Eisen im Feuer (Fleischel, Berlijn; ing. 5 M., geb. 6 M.) is het schoon volgroeide werk van een kunstenaar van eerste gehalte.
Evenals met haar voorlaatste roman ‘Die vor den Toren’. dat hier ook werd besproken, heeft zij een greep gedaan uit het Berlijnse leven der vorige eeuw. Met de omwenteling van 1848 vangt het aan: eerst de ‘Kartoffelkrieg’, de opstootjes met de uitgehongerde arbeidersbevolking, die markten en winkels plundert, daarna de strijd op de barriekaden.
Een volledige beschrijving van de omwenteling wordt niet gegeven, de oorzaken en het verloop er van worden niet aangetoond; men ziet alleen het beeld dat de massa, het volk zich van de omwenteling vormt, de indrukken van de jonge smid Henze, van het gezin van de winkelier-herbergier Schulze en van een paar personen van het tweede plan. En toch, hoe levendig zijn deze bladzijden, hoe goed ziet men er in op welke meesterlike wijze Clara Viebig de massa weet uit te beelden! Een episode uit de barriekadenstrijd, met de dood van de jonge Luise, en de optccht van de arbeiders, die hunne doden aan de koning gaan tonen, behoren tot de mooiste brokken van het boek en laten een onuitwisbare indruk na.
Maar de kalmte volgt op de strijd en van uit de massa, die de werkelike heldin van het boek scheen te zijn, treedt
| |
| |
één fieguur op het voorplan, die van de smid Henze, en hij wordt de hoofdpersoon.
Hij is een krachtig-gebouwd jonge man, zinnelik, uiterlik ruw, maar toch goedaardig. Buiten de jonge Minne Schulze, die hij liefheeft, maar niet weet te winnen, heeft hij slechts één ideaal: als werkman aangenomen te worden in de ‘Hofschmiede’, op de Belle-Allianceplaats. Deze wens wordt hem vervuld; hij wordt de rechterhand van zijn ziekelike patroon en meer nog, hij weet de gunst te winnen van zijn mooie, trotse vrouw, tot wie hij in nauwe betrekking treedt. Na de dood van zijn meester, huwt hij deze vrouw en bekomt aldus de smis, wat voor hem wel de hoofdzaak is. Maar het huwelik is niet gelukkig; hij past niet goed samen met zijn fijn opgevoede echtgenote, het verleden kwelt hen, hij zoekt troost en vermaak in de herbergen en bij andere vrouwen, zij leeft eenzaam met haar dochter. De jaren vergaan en brengen berusting voor de vrouw, stillen het wilde bloed van de man en brengen beide weder samen.
Op het einde verbreedt zich weer het verhaal. Men schrijft 1866; na de lange reeks jaren vrede en rust schijnt weer gisting te komen in de massa; men voelt een groter tijdperk dat komen gaat, de lucht is zwanger van vrijheidsgeest, de oorlog dreigt.
En dit is de verklaring van de tietel ‘Das Eisen in Feuer’. Want scheen het eerst dat hij alleen betrekking had op de hoofdpersoon, de smid, thans merkt men dat in algemener zin ook het volk bedoeld wordt: hoe de natie gesmeed, hoe het Duitse rijk gevormd wordt.
Clara Viebig heeft in dit werk haar meesterschap bereikt. In de samenstelling van het verhaal, in de uitbeelding der massa zoekt zij haar gelijke; niet genoeg kan ook de plasticiteit en de levensechtheid bewonderd worden, waarmede zij elke persoon weet voor te stellen; zonder psychologiese uitrafeling wordt elk karakter weergegeven en elke fieguur staat levend voor ons, met kloppend bloed en met eigen uitzicht. Onvergeetbaar zijn de meeste dier fieguren; buiten de hoofdpersoon zijn daar de kostelike winkelier-herbergier Schulze met zijn vele, mooie dochters, de tragiekomiese huisknecht Gottlieb, de schone, strenge fieguur van de moeder van de smid, de oude vroedvrouw Witten en vele andere.
Uit het gehele werk stijgt de atmosfeer van de tijd,
| |
| |
die het voorstelt. Het beduidt werkelik een der hoogste punten van de Duitse romanliteratuur.
Als tegenhangster voor Clara Viebig wordt door het katholieke Duitsland graag Enrica von Handel-Mazzetti genoemd. Zij bezit een eigenaardig talent en ik bewonder bijvoorbeeld zeer haar mooie roman ‘Die arme Margaret’ (cf. Vlaamsche Gids, 1910, n. 6.).
Thans verscheen haar eerste werk, dat nooit uitgegeven en nu omgewerkt werd en de tietel draagt Brüderlein und Schwesterlein. Ein Wiener-Roman (Kösel, Kempten; ing. 4 M., geb. 5 M.).
Het is onbetwistbaar dat in dit werk de sporen van een groot talent aanwezig zijn, doch spijtig genoeg zijn het alleen sporen gebleven; als eersteling is het zeer goed, maar nu wij van deze schrijfster reeds andere werken kennen, die oneindig veel hoger staan, is het betreurenswaardig dat dit boek thans nog verscheen.
Een roman uit het hedendaagse Wenen, zegt de tietel, maar deze woorden beloven te veel; want alleen een klein gedeelte van het Weense leven leert men kennen: de financiewereld en dan nog schijnt het me toe alsof dit een zeer biezondere groep van deze wereld moet zijn, want ik zou mij nooit alle financielui uit Wenen op deze wijze durven voorstellen.
De hoofdpersoon van het boek is Rita, de enige dochter van de Kürschners. Haar hovardige, domme moeder wil haar met Armin von Forenzen, een verdorven aristocraat, doen huwen, maar de dochter wil liever naar het klooster; een smerige erfenisgeschiedenis komt daarbij en het leven in het ouderlik huis wordt een hel voor het meisje, tot een ongeval haar redding brengt: de dood. Verwonderlik naïef is dit werk: Rita is een engel, die onberoerd door al het vuil, dat rondom haar is, door het leven gaat en droomt en dweept met het kloosterleven; en de andere personen: haar ouders, verloofde, grootvader, alle zijn duivels. Bij de lezing heb ik dikwels aan onze August Snieders gedacht; wel is het werk nog naïever, maar het bezit overigens dezelfde hoedanigheden: levendige stijl, vlotte verhaaltrant, handige samenstelling.
Ik zei het reeds, het grote talent dat Enrica von Handel-Mazzetti onbetwistbaar bezit, verlochent zich niet geheel; hopen we dat een volgend werk, zo goed of beter als haar vorige, de enigszins slechte indruk zal uitwissen, door dit boek nagelaten.
| |
| |
Ook de zo snel beroemd geworden Oostenrijker Rudolf Hans Bartsch liet een omgewerkte herdruk van zijn eersteling verschijnen: Der letzte Student (Ullstein, Berlijn; geb. 1 M.). Toen dit werk in 1905 verscheen, zonder de naam van de schrijver, onder de tietel ‘Als Oesterreich zerfiel... 1848’, bleef het volkomen onbekend; naar aanleiding van deze omwerking werd de auteur in sommige bladen zelfs hevig aangevallen, omdat hij te veel aan het werk veranderd had, en niet altijd in goede zin. Ik ken de vroegere uitgaaf niet en heb me dus alleen te bekommeren om de vorm, waarin de roman thans geboden wordt. En deze vorm is niet slecht.
De handeling grijpt plaats te Wenen, in 1848, en de hoofdpersoon is een jong student, die een werkzaam aandeel aan de omwenteling van dat jaar neemt en er in ten onder gaat. De goede samenstelling van het verhaal, de knappe typering der personen en de vlotte schrijstrant maken de lezing zeer aangenaam.
Van een ander Oostenrijker, Karl Hans Strobl, verscheen een zeer mooi werkje: Das Wirtshaus zum König Przemysl (Staackmann, Leipzig; ing. 2,50 M., geb. 3,50 M.). Het brengt ons in de strijd, die voor enige jaren in Praag gevoerd werd tussen Duitsers en Tsjechen, strijd die zeer hevig was en waarin biezonder de studenten een grote rol speelden. Tussen een Tsjechies meisje, Ludmilla, de dochter uit de herberg ‘Zum König Przemysl, en een jong Duits student, de verteller zelf, ontstaat een liefde-idylle, die een treurig einde neemt. Met wonderbare innigheid en verrassende soberheid wordt deze idylle verteld; de bladzijden bijvoorbeeld waarin Ludmilla de haar nog vijandige student voor de woede der Tsjechen redt en hem in haar kamer verbergt, behoren tot de aangrijpendste die ik ken. Het is een boekje om er de schrijver, die overigens reeds een goede faam verwierf, zeer dankbaar voor te zijn.
Dit is insgelijks het geval met de laatste roman van Hermann Stegemann: Ewig still (Fleischel, Berlijn; ing. 4 M., geb. 5,50 M.). Ik had reeds de gelegenheid met biezondere lof te spreken over twee van zijn vorige werken, ‘Theresle’ en ‘Thomas Ringwald’, waarmede hij een aanzienlike plaats tussen de Duitse romanschrijvers heeft veroverd. Dit zijn laatste boek stelt de verwachtingen, die op hem gebouwd werden, geenszins te leur.
| |
| |
De tietel is het begin van een vers van Schiller, dat wel als motto op het boek mocht staan: ‘Kwig still steht die Vergangenheit’. De hoofdpersonen van deze roman lijden alle aan hun verleden en er behoeft een lange strijd voor hen eer zij leren inzien dat geen berouw helpt, dat het gebeurde niet ongebeurd kan gemaakt worden, eer zij sterker geworden zijn als hun verleden. Uit deze strijd treden zij als gerijpte persoonlikheden en zo vinden zij het nodige evenwicht weer en het geluk. Maar niet alle zijn overwinnaar, een vrouw gaat ten onder en zoekt redding in de dood.
De handeling grijpt afwisselend plaats in een kleine stad, waar de hoofdpersoon leeft en een afgelegen dorp in het gebergte, waar hij zijn jeugd heeft doorgebracht, waar zijn ouders begraven liggen en waar ook de vrouw woont, die in zijn jongelingsjaren zijn geliefde was. Zijn aldus stad en dorp innig verbonden, ook tussen de personen, die er wonen, loopt menige band. Deze afwisseling en deze samenhang geven de schrijver gelegenheid tot meesterlike natuurbeschrijvingen; ook zijne verschillende karakters worden met zijn gewoon talent voorgesteld en de boeiende, frisse verhaaltrant maakt de lezing van dit boek ten zeerste aantrekkelik.
Onze biezondere aandacht verdient het werk van Rudolf Heubner: Juliane Rockox. Ein Roman aus der Niederländischen Renaissance (Staackmann, Leipzig; ing. 4,50 M., geb. 6 M.).
Het geeft ons de liefderoman en het huweliksleven van Juliane Rockox, dochter van een Antwerps patricieërsgeslacht en Cornelius Valckenisse, een der voornaams e bevelhebbers van Keizer Karel. Deze heeft zelf een werkzaam aandeel aan de handeling, evenals de personen zijner omgeving en de historiese gebeurtenissen grijpen dikwels in in het levenslot van beide helden. De achtergrond is een kleurrijke schildering van onze provincieën in deze tijden en hoofdzakelik van Antwerpen, dat met liefde en verering beschreven wordt. Alhoewel het verhaal niet vrij is van zekere langdradigheden en alhoewel het ook een beetje ouderwets is van stijl en opvatting, zal iedereen het toch met belangstelling lezen.
Minder is dit het geval met de roman Onkel und Tante Vantee van Georg Hirschfeld (Paetel, Berlijn; ing. 4 M., geb. 5 M.). Het is een zeer vreemd werk. Elfriede von Grosch- | |
| |
kas, enige dochter van een verarmd adelsgeslacht, leert op rijpe leeftijd, als zij alleen in het leven staat, Gerson Vantee kennen, die in zijn jeugd as anarchisties redenaar in verschillende anden, doch biezonder in Rusland, een rol had gespeeld, maar nu, na de dood van zijn vader, stil en eenzaam in Potsdam leeft. Dit zonderlinge paar krijgt elkaar lief; doch daar zij weten dat hun beste jaren voorbij zijn en Elfriede overigens reeds de eerste tekens voelt van een ziekte, die haar nog slechts enkele jaren zal gunnen, besluiten zij de fortuin, die Gerson bezit, op tien jaar te verdelen, volop het leven te genieten en zich daarna te zelfmoorden. Hetgeen zij doen.
Alle fieguren uit dit boek blijven abstract; zij zijn de levenloze draagsters van ideeën, die zij verdedigen in langdradige gesprekken en gelukken er daardoor niet in ons te boeien. Het werk is naar mijn mening volkomen mislukt en de bekendheid, die de schrijver bezit, niet waardig.
Een paar novellenbundels liggen voor me, die rijper kunst bieden; het is voornamelik de verzameling van Wilhelm Hegeler: Eros (Fleischel, Berlijn; ing. 3 M., geb. 4 M.). Eros, de god der liefde, beheerst alle novellen, die deze bundel uitmaken; van daar wel de algemene tietel. In alle toont Hegeler een fijne opmerkingsgave; de personen worden goed gekarakteriseerd en een fijne humor verlevendigt de meeste verhalen.
De schoonste dezer novellen is ongetwijfeld de eerste, ‘Eros’, waarin het eerste ontwaken der zinnen in een jong kunstenaarsgemoed wonderlik kuis en fijn wordt beschreven. Het ontstaan der liefde in jeugdige harten is eveneens het motief van ‘Idol’ en van de studentengeschiedenis ‘Frühling’.
Biezonder aantrekkelik zijn de novellen ‘Malchen’ en ‘Die letzte Gefährtin’, waarin de humor tot zijn recht komt in het voorstellen van eenige zonderlingen; ook de realistiese verhalen ‘Der Junge aus dem Walde’, ‘Der Taler’ en ‘Die beiden Vagabunde’ verdienen alle lof.
Een echt kunstenaarstemperament spreekt insgelijks uit de novellen, door Hermann Wagner onder de tietel Aus der Tiefe verenigd (Fleischel, Berlijn; ing. 3 M., geb. 4 M.). Ook hier worden voornamelik erotiese onderwerpen behandeld, doch elk onderwerp wordt zodanig verdiept en met zulke kiesheid aangevat, dat zelfs gewaagde stoffen, als bijvoor- | |
| |
beeld in de zeer mooie ‘Komödie’, er geheel onschuldig en rein uitzien. Buiten de tietelnovelle ‘Aus der Tiefe’ hebben me biezonder bevallen ‘Die Kette’, ‘Ein Frühjahrsausflug’ en ‘Der Verführer’.
Van een gans andere aard zijn de lustige schetsen Zweimal ein Bub van Fritz Müller (Fleischel, Berlijn; ing. 2 M., geb. 3 M.). Eens was de schrijver een kleine jongen, een ‘Bub’ en als hij zelf kinderen had, herleefde hij nog eens met hen zijn jongenstijd. Uit deze dubbele kindsheid zijn de meeste onderwerpen dezer schetsen genomen; het zijn vrolike verhalen van jongensstreken en herinneringen uit de kinderjaren, die zonder gezochtheid, met frisse humor en een groot vertellerstalent zijn neergeschreven. De grote gevaren van dit genre: gemaaktheid en valse sentimentaliteit, werden door de schrijver gelukkig vermeden. Het is een boekje dat men in donkere uren immer graag ter hand zal nemen.
Ook van de toneelschrijver Karl Schönherr, wiens dramatiese werken ‘Glaube und Heimat’ en ‘Erde’ een grote vermaardheid verwierven, verscheen in de goedkope Ullstein-Bücher een deeltje Tiroler Bauernschwänke (geb. 1 M.). Dit zal wel een verpozing geweest zijn voor zijn ernstige arbeid; het zijn anecdoten en kluchten uit het Tiroolse boereleven, die uitmunten door een gezonde, drastiese humor; toch kunnen zij geen aanspraak maken op hogere kunstwaarde.
Een der voornaamste fieguren uit de jonge dramatiese schrijverswereld is Herbert Eulenberg, die stuk na stuk heeft geleverd en door de een opgehemeld, door de andere heftig werd aangevallen. Als novellist, als dichter en voornamelik als fijne essayist - zijne ‘Schattenbilder’ en ‘Neue Bilder’ zijn echte juweeltjes - geraakte hij insgelijks gunstig bekend. Met zijn laatste stuk Belinde. Ein Liebesstück (Kurt Wolff, Leipzig; ing. 2,50 M., geb. 3.50 M.) behaalde hij de ‘Volksschillerpreis’ en bekwam aldus de eerste algemene erkenning van zijn niet alledaags talent.
Een lange ontleding zou nodig zijn, om te wijzen op de vele schoonheden van dit stuk. Laat mij enkel drukken op de prachtige taal, de meesterlike karaktertekening en de fantastiese humor, die door het gehele werk gaat. Van alle jonge toneelschrijvers in Duitsland is Eulenberg wel degene, die de meeste hoop geeft op een grote toekomst.
‘Belinde’ werd biezonder mooi uitgegeven door de
| |
| |
firma Kurt Wolff, te Leipzig, (voorheen Ernst Rowohlt), die zich door haar prachtige uitgaven een der eerste plaatsen tussen de Duitse uitgevers heeft veroverd. Waar de meeste hunne beste zorgen wijden aan de zogenaamde bibliofielendrukken, die zeer mooi, maar ook zeer duur zijn, ging deze firma van het beginsel uit, dat de grootste schoonheid in de boekkunst niet onafscheidbaar is van een beperkt aantal exemplaren en dat bij hogere oplagen werkelike prachtdrukken konden geleverd worden tegen billike prijzen en aldus in het bereik gebracht ook van de minder bemiddelde. Zo begon de uitgave van de Drugulin-Drucke, aldus genoemd omdat zij door de beroemde firma Drugulin, in Leipzig, gedrukt worden, waarin de meesterwerken der wereldliteratuur in de oorspronkelike taal zullen verschijnen, in een vorm die tot nog toe alleen bij kostbare prachtwerken werd geboden, en die nochtans slechts enkele Mark kosten voor het gebonden exemplaar. Van de verschillende werken, die in deze serie verschenen, wil ik alleen de mooiste opsommen: van Goethe ‘Tasso’ (3,80 M.), ‘Iphigenie (3,80 M.) en ‘Briefgedichte’ (2,80 M.); van Platen de ‘Venezianische Sonette’ en de ‘Sonette an Freunde’ (elk 2 M.); van H. Eulenberg ‘Deutsche Sonette’ (6,50 M.). Om wille der volledigheid wil ik wijzen op de Engelse uitgave van de ‘Sonnets’ van Shakespeare (3,80 M.) en op de biezonder mooie Franse werken: Verlaine ‘Vers’ (12 M.), Baudelaire ‘Fleurs du mal’ (8 M.) en Prévost ‘Manon Lescaut’ (6,50 M.). Liefhebbers van smaakvolle boeken mogen niet nalaten prospectussen over de Drugulin-Drucke aan te vragen; ze zullen dadelik deze heerlike boeken willen aankopen.
Met een enkel woord wil ik nog gewag maken van een paar werken, die niet tot mijn gewone rubriek behoren, maar mij door de vriendelike uitgevers werden toegezonden en misschien voor ons publiek een zeker belang zullen hebben. In de eerste plaats de studie van Emile Verhaeren over Rubens (Insel-Verlag, Leipzig), een tegenhanger voor zijn Rembrandt-boek, dat in dezelfde vorm verscheen. Het is geen techniese studie; een dichter is aan het woord, die de lezers kunstwerken wil naderbrengen, die hij zelf bewonderde, die hun de mens en de kunstenaar Rubens wil leren begrijpen. ‘Het werk van deze meester is een geweldige ode aan de vreugde’, deze inleidende woorden geven de grondgedachte aan van het boek. Het is versierd met 95 voortreffelike afbeeldingen en kost gebonden slechts 3 Mark.
| |
| |
Van het meesterwerk van Georges Rodenbach ‘Brugesla-Morte’ verscheen insgelijks een Duitse vertaling van F. v. Oppeln-Bronikowski, onder de tietel Das tote Brügge, waarvan ik alleen wil zeggen dat ze de schoonheid van het oorspronkelik werk zeer dicht nabij komt en door de firma Kurt Wolff, te Leipzig, zeer mooi werd uitgegeven (prijs geb. 3 M.).
Frans Delvaen.
|
|