| |
| |
| |
Fransche Letteren.
Het verschijnen eener nieuwe oplage van Happe-Chair en L'Hallali (Edit. Louis Michaud, Paris, fr. 3.50) van Camille Lemonnier maakte het aandenken aan den onlangs overleden kunstenaar (hij stierf den 13n Juni 1913) weer levendig im mij wakker.
De Fransch-Belgische letteren konden geen grooter verlies ondergaan, - niet alleen omdat hij een harer beste en heerlijkste schrijvers was, maar ook en vooral omdat hij de Wekker was van het jonge geslacht. Werken als Un Mâle, Le Mort, L'Hallali, Le Vent dans les Moulins, Au beau Pays de Flandre en zooveel andere behooren tot de wereldliteratuur en maken het land groot waar zij geschreven werden. Als schrijver is hij onsterfelijk, - ook als mensch zal hij onvergetelijk blijven. Hij ontving zijn jongeren, las ernstig hun werken, kritikeerde met kieschheid en prees hartelijk; ook had hij een bij de schrijvers zoo zeldzame grootmoedigheid, die hem toeliet geestdriftig toe te juichen als zijn gelijken of zijn jongeren hem tijdelijk voorsprongen. Hij kende geen nijd: hij was een groot en goed man. Wij Vlamingen zullen eeuwig moeten betreuren, dat wij een man als Camille Lemonnier niet voor onze zaak konden winnen, doch dat zal ons nooit mogen beletten het aandenken van den grooten schrijver eerbiedig te bewaren.
Wat zal ik nog zeggen, wat men niet reeds weet over die alombekende romans Happe-Clair, dien men vaak Lemonnier's Germinal genoemd heeft, en L'Hallali, zoo somber en stevig en indrukwekkend?... Niets meer dan een woord van aanbeveling bij de jongeren, die deze boeken nog niet kennen. Zij mogen verzekerd zijn, dat deze romans nog immer vèr boven het gemakkelijk geschrijvel van veel nieuwbakken beroemdheden staan.
En mag ik ook een woord wijden aan de nagedachtenis van mijn goeden vriend Léon Tricot, die - pas negen en
| |
| |
dertig jaar oud - met heldenmoed op 't ziekbed gestorven is? ... De lezers van Le Matin (Antwerpen), La Chronique (Brussel) en La Belgique artistique et littéraire weten, dat deze bladen in hem hun pittigsten, hun knapsten medewerker verloren hebben. In Belgische bladen werd geen Fransch geschreven zoo zuiver en zoo rijk als het zijne. En slechts zelden werden de Vlamingen en de Vlaamsche Beweging door een Waal zoo goed begrepen en zoo eerlijk verdedigd als door Léon Tricot.
Wij mogen dit wel gedenken, en dankbaar. Tricot was ook een dramaturg van talent; zijn Peau de Lion en L'Echéance zijn werken, die met bijval opgevoerd werden en nog lang, vooral het laatste, de planken zullen houden. Ook hij zal niet vergeten worden...
* * *
Le Crime du Bouif van J. de la Fouchardière (Librairie des Lettres, Paris, fr. 3.50) is een politieroman, waaraan ik veel plezier beleefd heb. De vreeselijkste dingen worden er op zoo'n luchtigen, prettigen toon verteld, dat men ze geen oogenblik akelig kan vinden.
L'Enfant chargé de Chaînes door François Mauriac (Bern. Grasset, Paris, fr. 3.50) is de geschiedenis van een jongeling, wiens ziel opgepropt is van mysticisme en literatuur. Hij gaat meehelpen om het godsdienstig gevoel in de jongelingschap herop te wekken, doch wordt al spoedig gewaar, dat hij niet meer is dan een dilettant; daarom werpt hij zich in het Parijzer nachtleven, waarvan hij trouwens spoedig walgt. Nog tijdig wordt hij gewaar, dat hij een nichtje bemint, die hem ook liefheeft, wat den schrijver een zeer gelukkig einde bezorgt. Een vreemd, maar van talent getuigend werk.
Meer aandacht verdient een alleszins merkwaardige roman van Reynès-Monlaur, Le Songe d'Attis (B. Grasset, fr. 3.50). Met een volledige meesterschap, die zich van de eenvoudigste middelen bedient, laat de schrijver ons de bekeering beleven van een Grieksche vrouw en haar man tot de leer van den wonderbaren Chrestos, die toen pas een twintigtal jaren gestorven was. Een Grieksche tegenhanger van Quo Vadis? zal men vragen. Eenigszins; doch Le Songe d'Attis is het werk van een philosoof en een dichter, van een zuiver kunste- | |
| |
naar, - hoedanigheden waarop het zoo populaire werk van Sienkiewiez niet zoozeer kan bogen.
Boven deze twee werken verkies ik echter een bij denzelfden uitgever verschenen roman van Eugène Montfort, die vooral met zijn Maîtresse Américaine en met het door hem alleen opgestelde tijdschrift Les Marges te recht vermaardheid verwierf. Thans ligt voor mij Les Noces folles. Het eerste deel van dit boek is het romantische verhaal eener passievolle liefde tusschen een jong te Napels verblijvend Franschman en een Napelsche schoone van adel, die samen in den echt treden. Eenmaal getrouwd, gaan zij naar Parijs wonen en daar wordt de roman bijna zoo banaal, - den stijl en den trant niet te na gesproken - als de meeste Parijzer romans. Zij vervelen zich; mijnheer heeft weldra een minnares; de passievolle, maar deugdzame Italiaansche, die zich niet te Parijs kan thuis voelen, komt dit te weten, wreekt zich in denzelfden zin en keert terug naar Napels. Het eerste deel van dezen roman is in alle opzichten een heerlijk kunststuk en zou zeer wel een afzonderlijk verhaal uitmaken. Verder mist het werk het aantrekkelijke van de Napelsche atmosfeer en men blijft niet meevoelen met de helden van het boek, die zoo heerlijk hun liefde wisten te veroveren en niet in staat zijn ze te bewaren. En toch is dit een zeer mooi boek, dat mij een diepen indruk heeft gegeven.
Weet gij, lezer, wie Joe Trimborn is? Dat is een Amerikaansch miljardair, koning der naaimachienen, maag- en zenuwlijder. Hij kan noch eten noch drinken, en gaat in behandeling bij een Parijzer geneesheer, die hem aanraadt, zich van al zijn schatten voorloopig te ontdoen, en zijn genezing te zoeken langs Gods wegen. Dat doet hij, - en met een orgeltje op den rug trekt hij van dorp tot dorp door Frankrijk en Vlaanderen... En hij geneest inderdaad, maar niemand wil hem gelooven als hij over zijn land en zijn miljoenen spreekt, zelfs Stijn Streuvels en Hugo Verriest en Cyriel Buysse niet... Wat onze Vlaamsche schrijvers in die geschiedenis komen doen? ... Ja, lezer, dat moet ge zelf eens trachten te weten, evenals het einde van dit verhaal: hoe Joe Trimborn met een Vlaamsche herbergierster trouwt en baas wordt in den Anker te... Ingoygem... Dit en nog andere novellen, even typisch, aangenaam en humoristisch verteld, maar met een philosophischen zin onderlegd, zult ge vinden in Joe Trimborn, Nouvelles par Grégoire Le Roy (E. Figuière
| |
| |
& Co, Paris, Bruxelles - 1913; fr. 3.50). Met dit boek heeft de schoone dichter van La Chanson du Pauvre en La Couronne des Soirs zich doen kennen als een prozaschrijver van eerste gehalte.
Dit is wat nieuws: een jong ingenieur, die den romanvorm gekozen heeft om zijn uitvindingen, - in zijn verbeelding of in zijn laboratorium gedaan, - om 't even, - op onderhoudende wijze aan 't publiek mede te deelen. La Lumière, ou La Prodigieuse Histoire de Trois Inventeurs van Jean-Marie Defrance (E. Figuière & Co, Paris-Bruxelles, 1913; fr. 3.50) is dan ook een geschikt roman voor jongens van 14 à 18 jaar. Als debuut is dat den jongen schrijver meegevallen. Dat sommige bladzijden wel naïef zijn en andere doen glimlachen is begrijpelijk. Maar dit neemt niet weg, dat de lezing van dit boek een gemakkelijk en aangenaam tijdverdrijf is. Den inhoud hoef ik u niet te vertellen, niet waar, lezer? ...
Mifanwy, par Allan Raine, adapté de l'Anglais par E. Philippi (Pon-Nourrit & Co, Paris, fr. 3.50) is een tamelijk bewogen idylle uit het land van Wales. Een herderinnetje, dat zingt ‘à voix de sirène’, zooals Villon zegt, over de vlakken van Wales, komt er toe, dank haar wilskracht en de minzame medeplichtigheid van eenige brave zielen, den man van haar hart te trouwen. De waarheid der beschrijvingen, de sprekende oprechtheid der personen, die de helden dezer idylle omlijsten, geven den indruk van een treffende evocatie en het innig gevoel, waarvan het werk doordrongen is, doet soms denken aan de zuiverste en beste bladzijden van George Sand's landelijke werken. - De vertaling is in een vloeiende, sierlijke taal geschreven. Voor niet-Engelsch lezenden een aanbevelenswaardige uitgave.
Zeer sympathiek is een roman van Jules Roux: Léon Chatry, Instituteur (E. Figuière & Co, 1913; fr. 3.50). Het leven van dien gemeenteonderwijzer van nederige afkomst wordt hier treffend en boeiend verteld en ik stel me voor, dat onderwijzers, vooral zij, die in kleinere gemeenten werkzaam zijn, dit werk gretig zullen lezen en er een goeden indruk van bewaren. Het zij hun dan ook warm aanbevolen.
Enkel vermelden kan ik een lijvigen roman van J. Séré: Monsieur Ferdinand (E. Figuière & Co, fr. 3.50), die, zooals de hel, geplaveid is met goede inzichten en ook met
| |
| |
goede beloften. Intusschen is Monsieur Ferdinand niet kwaad en kan gelezen worden.
* * *
De reeds rijke en degelijke verzameling La Vie anecdotique et pittoresque des grands écrivains (Editions Louis Michaud, Paris, fr. 2.25) is weer met twee werken vergroot: het een over Villiers de l'Isle-Adam door Fernand Cerget, en het andere over Lamartine door Gabriel Clouzet en Charles Fegdal. Vooral het levensverhaal van dien vreemden, genialen Villiers, dien Franschen Edgar Poe (hij meer dan Beaudelaire) heeft me geboeid en doet me verlangend uitzien naar de volledige uitgaaf zijner werken, die de Mercure de France gaat ondernemen. Thans liggen die werken hier en daar verspreid; van sommige bestaan slechts enkele exemplaren, en, wij moeten het erkennen, weinigen der huidige generatie kennen L'Eve future, Le Nouveau Monde, Axel. - Het boek over Lamartine lezen was mij eerder een uitspanning, een verkwikking. Deze eenmaal zoo gevierde dichter schijnt wat in de schaduw van het verleden teruggedrongen te zijn. Zeker is het, dat nog weinig van hem gelezen wordt, en men veel van hem zal vergeten. Maar zijn leven en zijn karakter zullen steeds voorbeelden zijn, eerbied en ontzag, ja, vereering en liefde afdwingen.
Voor vele bewonderaars van Paul Claudel en voor de talloozen, die dezen modernen dichter tot nog toe slechts bij naam en faam kennen, zal de geestdriftige studie van Georges Duhamel: Paul Claudel: Le Philosophe. - Le Poète. - L'Ecrivain. - Le Dramaturge (Mercure de France, 1913; fr. 2.50) een welkome gast zijn. Het is niet mogelijk hier in een paar regels de kunst van dien nieuwen dichter te kenschetsen. Hij is te veelzijdig en voor den on voorbereiden lezer te vreemd om zoo maar in eens verklaard te worden. Ik verwijs naar het uitstekend boekje van M. Duhamel en raad zelfs aan dezes aanwijzingen, betreffende de orde waarin Claudel's boeken best gelezen worden, te volgen.
De philosoof Jules de Gaultier zond een nieuwe studie in 't licht, onder den titel Le Génie de Flaubert (Mercure de France, 1913; fr. 3.50), waarin hij zijn vroeger werk over het Bovarysme gedeeltelijk herneemt en uitbreidt. Ondanks den zuiveren, helderen stijl van M. de Gaultier behoort dit werk
| |
| |
eerder tot de wijsbegeerte dan tot de letterkunde en slechts zij, die van Flaubert een bizondere studie maken en hem reeds door en door kennen, kunnen dit nieuwe boek ten volle genieten.
Daarentegen liggen de Etudes et Recherches van Albert de Berseaucourt (Mercure de France, 1913; fr. 3.50) open voor ieder ernstig lezer. Zij zijn het werk van een zoeker, een overvloedig lezer, een scherpzinnig kritieker, die alle documenten uitpluist en vergelijkt en toetst aan het reeds bekende, en zijn bevindingen en commentariën meedeelt op een eenvoudige, boeiende wijze. Zoo spreekt hij over Balzac en diens ‘Revue parisienne’, vergelijkt hij Samain en Maeterlinck, maakt hij ons bekend met de ‘Bibliothèque d'un homme de goût du XVIIIe siècle’ en met bijna ongeweten, of tot hiertoe verkeerd meegedeelde feiten uit het leven van Voltaire, Villiers, Lamartine, Hugo. Niets in dit boek moet ongelezen blijven.
In geheel anderen trant, maar even belangwekkend, is het boek van Ernest Dupuy: Poètes et Critiques (Hachette & Co, Paris, 1913; fr. 3.50), dat o.m. artikels bevat over Jean Richepin, Maurice Boucher, Hégésippe Moreau, A. Bellessort, Victor Giraud. De belangrijkste studie in dit werk is nochtans L'Evolution poétique de Paul Verlaine, - studie, die de schrijver steunt op een schrijfboek met handschriften van Verlaine. De daarin geschreven gedichten werden bijna alle in verschillende dichtbundels verspreid, zoodat het werkelijk slechts door middel van dit schrijfboek was, dat men zijn dichterlijke evolutie gedurende zijn ‘gevangenissen’ in België kan bestudeeren. De Heer Dupuy geeft de nauwkeurige beschrijving van dit cahier en voegt daaraan eenige zeer verklarende bedenkingen bij over de vorming van dien wonderbaren kunstenaar Paul Verlaine, over de duistere genesis en de heldere veropenbaring van zijn intieme oorspronkelijkheid. Deze studie is allermerkwaardigst.
Vermoeid van het drukke lezen, ging ik eenigszins met weerzin de Figures d'Evocateurs van Victor-Emile Michelet (E. Figuière & Co, Paris, 1913; fr. 3.50) bekijken. Doch weldra bleek het mij, dat ik een buitengewoon werk ter hand had, het werk van een dichter over dichters en, ik beken het gaarne, lezer, ik ben geheel opgegaan in de heerlijke bladzijden die de Heer Michelet geschreven heeft over Baudelaire als ‘Le divinateur douloureux’, Alfred de Vigny
| |
| |
als ‘Le désespérant’, Barbey d'Aurevilly als ‘Le croyant’ en eindelijk over Villiers-de l'Isle-Adam als ‘L'initié’. Wie deze figuren, - wel de moeilijkste der Fransche letterkunde, - zóó weet uit te beelden, dat ze in de volle klaarte hunner onzegbare schoonheid vóór u staan, is zelf een ‘évocateur’ van ongemeen talent. Deze vier studies bestaan, en dadelijk blijken ze onmisbaar te zijn voor de grondige kennis der dichters die ze behandelen. Dat is ongetwijfeld de grootste lof, dien men over een boek kan uitspreken, maar hij is niet overdreven. De studie over Baudelaire, om slechts de eerste te noemen, behoort tot het schoonste, het diepste, wat ik over den dichter van les Fleurs du Mal ooit gelezen heb, - en dat is niet weinig. Figures d'Evocateurs hoort thuis in alle boekenverzamelingen waar aan Fransche literatuur een plaats wordt ingeruimd.
Nog een mooi boek, maar van geheel anderen aard, is dat van Mev. Jacques Trève: Du rôle de la femme dans la vie des héros (E. Figuière & Co, Paris, 1913, fr. 3.50). Dit boek is voor de vrouwen een spiegel, waarvan de weerschijn in de harten der mannen zal dringen. Het lijdt geen twijfel, dat de vrouw een zoo sterken als geheimzinnigen invloed op de handeling der helden uitoefent:
Ce qui fut en nous confusion vague, rêverie désordonnée, en un esprit mâle, issu de nous, prendra forme vivante. Toute réalisation personnelle nous paraît interdite. C'est à nos fils, à nos époux, d'agir notre pensée. Mais c'est à nous d'élever cette pensée si haut que toute action puisse leur sembler inférieure à nos rêves.
Door deze hooge inzichten geleid, gaat de schrijfster de rol van eenige beroemde vrouwen tegenover mannen na: Omphale en Dejanire; Andromache; Penelope en Sita; Cornelia; Beatrix; de Keizerin Joséphine. Dit echt-vrouwelijk boek is vol leven, gloed en passie en trilt van de innige emotie der schoonheid. Mev. Jacques Trève doet dikwijls aan Carlyle denken.
Aan Paroles devant la vie van Alexandre Mercereau (Eug. Figuière & Co, fr. 3.50) dank ik mijn eerste kennismaking met dezen dichter-philosoof, die met Paul Fort het tijdschrift Vers et Prose bestuurt. Die kennismaking was een zeer aangename en zal door mij niet zoo gauw vergeten worden. Paroles devant la vie is het werk van een dichter, die het leven ernstig en hoog opneemt, zich voor menschen en
| |
| |
feiten stelt en ze aanspreekt en ondervraagt, doch, als de echte wijze, het antwoord schuldig moet blijven. Het hoofdstuk ‘Paroles devant la fiancée’ is een heerlijk prozagedicht, waarin de dichter zich ook als een superieur karakter voordoet. Een goed mensch en een schoon mensch, - dat zijn niet eens alle dichters...
Henri de Régnier, de voorname dichter van Le Miroir des Heures, en fijne feuilletonist van het Journal des Débats, heeft zijn dagbladartikels bijeengegaard en geschikt, en geeft ze ons thans als Portraits et Souvenirs (Mercure de France, 1913; fr. 3.50) in een lijvig boekdeel. Die vluchtige literatuur is werkelijk vol bekoring en het mededeelen van deze en gene herinnering aan Mallarmé, Goncourt, Leconte de Lisle, Moréas en anderen, heeft de aantrekkelijkheid van een intiem onderhoud met die kunstenaars. In den Zomer heeft Henri de Régnier andere landschappen aanschouwd, tusschen Venetië en Stamboul, tusschen Messina en Damas, en de daaraan gewijde bladzijden lezen, - geschreven ‘Pour les mois d'hiver’ - is die landschappen en steden voor zich zien oprijzen. Weer eens doet Henri de Régnier zich voor als een kunstenaar van fijnen smaak en hooge distinctie. Daarom ook schenkt dit boek den lezer zooveel genot.
* * *
Ik behoud de dichters gewoonlijk voor het einde, - ook bij het lezen. Na de vermoeiende studie-lectuur en het veelal onaangename romans-doorwaden, gevoelt men zich met hen weer eens eindelijk zichzelf. Men wandelt door de welige landouwen hunner verbeelding, waar de bloemen geuren en de vogels zingen, waar de hemel blauw is en de weiden heldergroen, waar een fee, of een vrouw, of zelfs maar een kind het landschap verheerlijkt. Dan rijzen aan de kimmen de eigen gedachten en droomen en beelden, en de eigen vogels kwinkeleeren. En men is den dichter zoo dankbaar voor het doen heropleven in de eigen ziel, als voor de schoonheid, die hij schonk...
Zoo was het mij te moe, toen ik de nieuwe uitgave doorlas van Maurice Gauchez's Jardin d'Adolescent (Collection ‘Junior’, Librairie Moderne, Bruxelles, fr. 0.95). De nog jonge dichter heeft zijn eersten bundel met liefde behandeld: hij deed er de fouten en onschoonheden uit verdwijnen
| |
| |
en voegde er eenige onuitgegeven verzen bij, - dit alles ingeleid door Emile Verhaeren. Zoo vangt de Meester aan:
Mon cher Poète, votre livre de débutant bien doué que vous rééditez aujourd'hui, sarclé de mainte tare et de mainte gaucherie, est plein de fleurs, de parfums et de souvenirs. Vous le nommez à juste titre: Jardin d'Adolescent. Je m'y suis promené quelques fois à l'ombre, le plus souvent dans la clarté. J'ai noté mainte louange bien dite et aux roses et aux femmes. Je recommencerai ma promenade avec joie, car ce ‘jardin’, vraiment, vous révèle bon et vrai poète.
Die waardeering van hooger hand is ten volle verdiend. Slechts een waar en goed dichter kan een vers schrijven als dit:
Les horizons.
J'aime les Horizons emplis de cuivres roux
Où palpitent les pleurs d'une cloche endormante,
Lorsque la lune d'or sur les bois de chez nous
Dépose en frissonnant un doux baiser d'amante.
J'y vois passer soudain les étranges remous
D'un immense océan où règne une tourmente
De nuages sanglants, capricieux et fous,
Pareils, dans les lointains, à la vague écumante.
Mais j'y contemple aussi l'idéale Beauté,
Superbe vision, suprême majesté,
Du soir tumultueux terrassant la Lumière,
Pour la plonger d'un choc dans l'horreur du néant;
Et puis, j'y rêve enfin d'un avenir géant
Illuminé d'un coup dans la nuit coutumière.
Vreesde ik niet, hier te veel plaats te beslaan, ik schreef nu een gedeelte van Sappho af, een goed stuk erotische poëzie, of Le Corbeau, of Ma peine s'est assise, of een ander, misschien beter gedicht, dat ik thans bij een eerste lezing voorbijging... Laat me enkel nog zeggen, dat tusschen dit boek en het laatste van den Heer Gauchez reeds een afstand ligt, zoodat wij van het volgende, dat ons voor weldra beloofd wordt, nog meer goeds mogen verwachten.
| |
| |
Een ander dichter van het zuiverst alooi is Louis Payen, die met zijn nieuwen bundel Le Collier des Heures (Mercure de France, 1913; fr. 3.50) weer op de sympathiekste wijze de aandacht op zich vestigt. De uren, die hem vruchtbaar waren, bracht hij door ‘Au jardin de la vie’, ‘Au jardin d'Amour’, ‘Au jardin de la mémoire’ en vormen thans een sierlijk, oog-streelend snoer, wiens schakels glanzen in 't licht en als men ze aanroert bekoorlijk klinken gelijk een kleine beiaard van zilveren klokjes:
Pour charmer notre attente ou pour la décevoir,
pesantes de désir, de tendresse, d'envie,
une aube après une aube, un soir après un soir,
coulent entre nos mains les heures de la vie...
In een der mooiste gedichten van den bundel, Vitrail, vindt men treffende beelden als dit:
Ecarte le vantail du temple et tu vas croire
que tu glisses, rapide, au calice d'un lys,
tant le silence est frais parmi cette oasis,
tant le vol des encens y met d'ombre illusoire...
Ik ben met dit boek niet verder dan een eerste kennismaking, dat beteekent, ik heb wat gelezen in 't begin, in midden, aan 't eind, weer eens terug en weer eens verder, - en waar ik ook stil bleef, zag ik fijn-gesneden verzen, hoorde ik deinende rhythmen, voelde ik de uiting eener diep-menschelijke ziel... Ik zet voorloopig het mooie boek naast mijn geliefde dichters en stel mij voor het nu en dan door te nemen.
Wie houdt van de geurige, bloemige schoonheid, getemperd door een minzame wijsheid, van de Oostersche dichtkunst, zal een onverdeeld genoegen smaken in den Boomgaard van den grooten Saâdi, dien de Heer Franz Toussaint ons onder den titel Le Jardin des Fruits (Mercure de France, 1913; fr. 3.50) aanbiedt. Wij kenden reeds Le Jardin des Roses, het meesterwerk van den beroemden middeleeuwscken dichter van Sjirâz. In den Boomgaard vindt men al de hoedanigheden van het meesterwerk terug, vooral de pittigheid en bondigheid van den stijl. Ziehier
| |
| |
een van de kortste gedichten, dat een denkbeeld van Saâdi's kunst kan geven:
| |
La danseuse.
Une danseuse, aussi belle qu'une péri, ondulait dans la musique d'un orchestre de virtuoses. La flamme d'une bougie - ou, plutôt, les flammes des coeurs qui se consumaient autour d'elle - embrasèrent son écharpe.
Pour calmer sou effroi et sa fureur, un de ses admirateurs lui dit:
- Calme-toi, mon amie! Ton écharpe, seule, a été endommagée... Considère, je te prie, que je brûle tout entier!
Alvorens deze kroniek te sluiten, moet ik nog een drama in verzen van G. Duhamel vermelden: Le Combat. Hoewel wat lang gerekt, is het stuk goed opgetimmerd. Alleenlijk snap ik niet, waarom de schrijver zijn stuk in verzen zette. Slechts in den tweeden akt is er een tooneel van eenige lyrische vlucht, doch voor het overige zie ik de noodzakelijkheid van verzen, zelfs niet van blanke verzen, in. Op enkele uitzonderingen na, wordt in het stuk steeds gesproken zonder intensiteit en is noch de innerlijke noch de uiterlijke handeling aangrijpend. Overigens geeft de Heer Duhamel hier een dier ‘gedachtendramas’, die nog zeer zeldzaam zijn in de Fransche letterkunde, en waarvan de Duitsche reeds stilaan terugkomt.
Over de zeer schoone Psyche van Gabriel Mourey spreek ik een volgende maal.
September 1913.
Leo van Riel.
|
|