| |
| |
| |
Onze Franschmans. (Slot.)
7) Welken invloed ondergaat onze Vlaming in Frankrijk zelf?
Oudegem: De een ondergaat in Frankrijk een slechten, en de andere geen invloed. |
Idegem: Geen invloed. |
Nieuwerkerken: Onze Vlamingen ondergaan geen slechten invloed in Frankrijk. De Franschmans zijn in 't algemeen vlijtige, ijvervolle en spaarzame werklieden en deze hoedanigheden worden meestendeels door hun huisgezin gedeeld. De werklieden, die in Frankrijk werken, zijn in alle opzichten beter dan degenen die dagelijks naar Brussel gaan werken. |
Wieze: Onbekend. |
Ophasselt: ? |
Bambrugge: ? |
Erembodegem: Onbekend. |
Denderhautem: Onze Franschmans behouden in 't algemeen onze zeden, inzonder den godsdienst. |
Meldert: Geenen, daar zij er gewoonlijk afgezonderd leven. |
Ottergem: Onbekend. |
Meire: Dat is persoonlijk. |
Sint-Lievens-Houtem: Meer ontvoogding en minder dweperij. |
Erondegem: Onbekend. |
Zonnegem: Meer onafhankelijkheid. |
Herdersem: Daar hij geen nauwe betrekkingen heeft, omdat hij de Fransche taal niet verstaat, heeft het weinig invloed. |
| |
| |
Iddergem: De Vlaming in Frankrijk verslijt zeer, verzuimt kristene plichten, en verkort zijn leven. |
Handzame: Slecht in zedelijk opzicht. |
Zedelgem en Veldegem:? |
Bovekerke: Het meeste getal blijft godsdienstig, alhoewel er andere daarvoor onverschillig worden. |
Ingelmunster: handwerklieden: geen slechten invloed; steenbakkersgasten: minder wel, doch niet slecht. |
Werken: Door die afwezigheid houden ze meer van hun huisgezin. |
Vladsloo: Geene merkelijke verandering is te bespeuren, alleenlijk stellen wij vast dat het wildstroopen en de vechtpartijen verminderd zijn. Het drankmisbruik is niet verminderd. |
Lichtervelde: In 't algemeen eerder nadeelig. De voorbeelden van zedeloosheid en ongodsdienstigheid zijn echter meest noodlottig voor dezen beneden de 30 jaren. |
Eernegem: Keert terug zooals hij gaat. |
Koekelare: Blijde van naar huis te komen. |
Thorhout: Hij verslecht doorgaans; maar sedert eenige jaren voelen wij beternis. |
* * *
8) Welken graad van onderwijs bezitten de Franschmans en hun huisgezin?
Oudegem: 25 0/0 zijn ongeleerd of omtrent; de overige kunnen lezen en schrijven, hebben de beginselen van het lager onderwijs ontvangen; de kinderen ontvangen een lager onderwijs, en er zijn er ook, maar die maken de uitzondering uit, die geen onderwijs ontvangen. |
Idegem: Wat het onderwijs dier werklieden aangaat, dit is natuurlijk van geenen hoogeren graad en bepaalt zich bij lezen en schrijven. |
Nieuwerkerken: Weinig, lezen en schrijven voor 't meestendeel. |
| |
| |
Wieze: Eenigen zijn geleerd, anderen niet. |
Ophasselt: Lager onderwijs. |
Bambrugge: Meest lezen en schrijven. |
Erembodegem: Lager onderwijs. |
Denderhautem: Geenen; sommigen kunnen met moeite lezen; weinigen bezitten eenig onderwijs. |
Meldert: Sommigen lager, sommigen geen. |
Ottergem: Geleerden en ongeleerden. |
Meire: Het grootste getal kan lezen, schrijven en cijferen, zooals onze werklieden in het algemeen. |
Sint-Lievens-Houtem: Lageren graad. |
Erondegem: Geleerden en ongeleerden. |
Zonnegem: Lageren graad. |
Herdersem: In opzicht van onderwijs staan ze op de laagste sport. |
Iddergem: 't Onderwijs der volwassenen naar Frankrijk trekkende, laat te wenschen over, dat der kinderen is nog al tamelijk goed. |
Handzame: In 't algemeen zeer gering of geen. |
Zedelgem en Veldegem: Kunnen meest al lezen en schrijven. |
Bovekerke: Allen kunnen om zeggen lezen en schrijven. |
Ingelmunster: Dezen van meest alle werkmansgezinnen. |
Werken: Zij kunnen gebrekkig lezen en schrijven. |
Vladsloo: Zeer onvolledig lager onderwijs. |
Lichtervelde: Gewoonlijk een middelmatig lager onderwijs. Dezen die optreden als ploegbaas of wel één of twee mannen van den ploeg, kunnen goed rekenen, lezen en schrijven en zich tamelijk verhelpen in 't Fransch spreken. |
Eernegem: Lezen en schrijven; sommigen ook rekenen. |
Koekelare: Meerendeels kunnen lezen en schrijven. |
Thorhout: Twintig punten op honderd. |
* * *
Uit mijn persoonlijk onderzoek (bezoek aan en ondervraging van veel Franschmans), blijkt dat het de miserie is,
| |
| |
gedeeltelijk verwekt door de overbevolking, gedeeltelijk door de onwetendheid, het gemis aan nijverheid in de gemeenten en onze huidige landbouwinrichting, die de oorzaak is van de jaarlijksche uitwijking.
Er zijn uitwijkelingen die vijf-, zeshonderd frank naar huis brengen, maar de meesten minder dan vijfhonderd; zelfs zijn er, die maar driehonderd frank en nog minder meebrengen. De eersten hebben natuurlijk twee campagnes meegemaakt in één jaar.
Hun arbeid in Frankrijk is afmattend.
‘Iemand die daar niet gewerkt heeft, meneer, kan zich dat niet voorstellen,’ zei me een der Franschmans, die nochtans ieder jaar met nieuwen moed vertrekt. ‘Ge verbrandt daar letterlijk en uw armen en beenen kunt ge op 't einde niet meer bewegen; ge gaat 's avonds laat verlamd slapen en ge staat 's morgens gebroken op. En toch houden we 't uit. De Vlamingen zijn kloeke kerels, meneer, en ze hebben veel couragie.’
Ze moeten ‘couragie’ hebben, die mannen, om in dat vuur van de zonne onverpoosd te arbeiden.
Streuvels schrijft in Zonnetij, bl. 56: ‘'s Nachts en kregen zij zelfs de deugddoende koelte niet meer; geen druppel dauw viel er nog uit de verpulverde lucht. Het was als een tijd zonder dagen: één lange eind gloeiende zonneschijn zonder avond- of morgentroost. De donkerte en de sterren, die voortijds zoo goed het hittevuur kwamen blusschen, waren nu versulferd en de hemel sloeg open en toe, gescheurd door benauwelijke bliksemschichten. Voor dag en klaarte kwam de nieuwe hitte weer op zonder ievers trek of gat te vinden om uit te waaien en ze kwam altijd opeenstapelen lijk in een gestookten oven. Wanneer komt er verlossing of koelte? of zullen we hier allemaal verbranden, mijn God? En nievers geen einde of uitkomen; zij bleven altijd ingesloten door die wreede omheining van koorn, 't werd of groeide het effenaan weer uit den grond naarmate zij het hier voor hun voeten neerkapten.
| |
| |
‘Geen pikker die nog sprak of vertelde op het werk, zij vreesden dien machtigen vijand daarboven en wrochten stommelings voort in de bange verwachting dat een van die stralen hun de dood zou komen aandoen.’
En op bl. 60: ‘En de zon stak geweldig, maar de pikkers en vielen niet slak. Zij voelden het nijpen door hun lichte, losse kleeren en bijten op hun hoofd, en toch hielden zij stand: ze bogen den kop en de pikke bliksemglimde bij 't op- en neergaan, slag op slag. Met 't groeien van de hitte ging er een razernij door hunne armen en ze hielden sterk de leden. Nog dieper bogen zij naar de eerde, sloten de tanden en lieten het zweet vrij van zich afleken. Een enkelen keer waagde Rik het hoofd te heffen, maar hij schrikte voor 't geen zijn oogen zagen. De zon was de bijtend ronde gloeibol niet meer in een zeker punt van den hemel, maar heel de groote luchtkoepel stond in laaie vlam, al hemel en vuur! 't Regende geen hitte, 't waren net geteekende lekvlammen die woelden hooge en kwamen spelen tusschen 't koorn, om en nevens hem en over heel het afgeschoren land.’
Zoo gaat het er waarlijk; zoo schreef immers pastor Denijs ook, en àl de Franschmans met wie ik gesproken heb noemden de zon een ‘vuurbol’ en vertelden van ‘kuipen zweet’ en ‘zonneslagen’.
Over 't algemeen zijn die miserie-mannen nochtans stoere kerels; ze moeten het zijn, anders zouden ze dien doodenden arbeid niet kunnen verrichten. Streuvels - die de Franschmans goed kent - noemt ze de ‘dappersten’ onder de ‘landenaars’ en hun uitwijking een ‘heldhaftig besluit’.
Al degenen, die ik ken, zijn Vlaming gebleven; ze zwetsen wel meer dan hun gebuur, vertellen met fierheid over hun werk en soms ook over wonderlijke dingen die ze gezien hebben; dat alles belet niet dat ze liever in hun eigen streek zouden blijven arbeiden... als die streek hen maar wilde voeden. Ik heb ook wel opgemerkt dat hun geloof wat ontred derd is en dat ze de gedweeë volgelingen niet meer zijn van de fanatieke katholieke dorpsheeren; er zijn er natuurlijk ook
| |
| |
anderen. Uit de officiëele antwoordenlijst kunnen we opmerken hoe verschillend de meening is omtrent den invloed, dien 't verblijf in het Zuiden op onze Franschmans zelf maakt, en dien de afwezigheid van den vader op zijn huisgezin uitoefent.
In taalopzicht, weinig of geen verandering; haast geen enkele gaat verloren voor onze taal, tenzij hij in Frankrijk blijft wonen, met een Française trouwt en zijn kinders door de moeder alleen opgevoed worden, wat nog al soms het geval is. Er zijn er nog wel enkelen, die hun taal verbasteren, met ze te doorspekken met zeer slecht uitgesproken Fransche woorden. (Men kan in Neerlandia (nummers Januari, Februari, Maart 1913) een belangrijk artikel lezen over den toestand en de toekomst van het Vlaamsch in Frankrijk). Verder vind ik ze ook handiger, vrijer in hun denken, minder lomp dan degenen die nooit hun omgeving verlaten hebben.
Ziehier wat Stijn Streuvels over hen zegt in het hoofdstuk ‘Veld en Dorp’ van het merkwaardig werk Vlaanderen door de Eeuwen heen: ‘Die Franschmans blijven de Vlamingen van den ouden stempel, zij hebben wat meer gehoord en gezien dan de thuisblijvers, zij spreken wat luider, liegen wat harder, zijn wat losser en ongedwongener in hunne handelwijze en in hun omgang, maar ze blijven de landenaars van voorheen. Het werk ginder was het werk gelijk hier, de bezigheid heeft hen niet ontaard en hun makkers zelf, vinden dat ze meer “mensch” geworden zijn.’
Als Streuvels zegt dat het werk ‘ginder’ is ‘gelijk hier’, beteekent dit natuurlijk dat de aard van het werk dezelfde is: oogst, beeten, steenovens; dat werk wordt immers bij ons ook verricht, maar ‘hier’ brandt die zonne zoo niet, ‘hier’ zijn de arbeidsdagen zoo lang niet: het midden, waarin het werk verricht wordt, verschilt dus.
Dat de afwezigheid van den vader op het achterblijvende huisgezin nadeelig kan werken, valt niet te betwijfelen. Dat moet echter niet overdreven worden. Ik ken familiën, met een naarstige moeder, waar het gezin opperbest bestuurd wordt gedurende de campagnes; andere, integen- | |
| |
deel, met een zwakke vrouw aan 't hoofd, missen alle gezag, hetgeen tot gevolg heeft een zeer bedenkelijke en soms ook een zeer slechte opvoeding van de kinders; alsdan ontvangen dezen weinig of geen onderwijs en blijven zoo ongeletterd als de vader zelf, ‘die op de laagste sport van 't onderwijs staat.’ Wat gewordt er van zoo'n kinderen? Ik ken er: miseriemannen en vrouwen of vagebonden. Er zijn ook gevallen - en ze komen nog al menigvuldig voor - waarin de moeder, gedurende 't verblijf van haar echtgenoot in Frankrijk, veel grooter uitgaven doet dan de campagne-winst toelaat, en zoo gebeurt het wel eens, dat, reeds bij de thuiskomst van den ‘Franschman’ de helft, ja soms de drie vierden van het zuurgewonnen geld aan 't betalen van schulden uitgegeven worden. Ook worden er vrouwen aangetroffen, die van de afwezigheid van haar man gebruik maken om een ‘lief’ te nemen en zelfs door dezen laatste een kind laten verwekken; die ontucht is echter zeer raar, maar toch bestaat ze, 'tzij in 't openbaar, 'tzij in 't geheim. We kennen een vrouw, die moeder geworden is van een basterdkind, en bij wie de bedrogen echtgenoot - niettegenstaande de tusschenkomst van invloedhebbende personen - nooit meer is willen terugkeeren. Hij heeft haar die fout niet kunnen vergeven en is in Frankrijk blijven wonen. Welke is de toekomst van zoo'n gebroken gezin?
Echt jammer is het dat zulke degelijke werkkrachten uit Vlaanderen gedreven worden; konden die krachten hier gebruikt worden, ze zouden niet anders dan groot voordeel kunnen opleveren voor ons land.
Het is moeilijk om na te gaan hoeveel Vlamingen jaarlijks hun streek verlaten; zelfs de officiëele berichten, die ik ontvangen heb, laten me niet toe het cijfer te bepalen. Uit het onderzoek, door de Christen Democratische partij in 1904 ingesteld, blijkt het dat er op 29 gemeenten 3550 Franschmans waren, op 6 andere gemeenten 1054, zij op 35 gemeenten 4604 Franschmans, of gemiddeld per gemeente: 132.
| |
| |
Uit mijn onderzoek (1912 - volgens officiëele inlichtingen) weten we dat er uit 25 gemeenten 3496 arbeiders naar Frankrijk getrokken zijn, of gemiddeld per gemeente: 140.
Deze gemiddelde berekening is natuurlijk, streng genomen, niet juist, vermits er dorpen zijn met slechts 10, 20, 30 Franschmans, maar er zijn er ook met 487 (Zedelgem), 450 (Eernegem), 400 (Koekelare), 370 (Thorhout), 350 (Sint-Lievens-Houtem), 325 (Meire).
De eene gemeente levert dus veel meer uitwijkelingen dan de andere, zelfs rekening houdende met de bevolking dier gemeente.
Maar eigenaardig is het, dat, volgens hooger berekening, het gemiddelde aantal Franschmans per gemeente om zoo te zeggen hetzelfde is volgens het onderzoek der Daens-partij en volgens mijn onderzoek.
Wanneer we met de hier aangegeven cijfers onze berekening voor heel Vlaanderen willen maken, dan mogen we gerust het totaal der Franschmans uit onze Vlaamsche streken schatten op veertig duizend.
Allen maken geen twee campagnes mee, maar, daar de eenen ten minste 80 à 100 dagen arbeiden in Frankrijk, de anderen 130 tot 150 dagen, zullen we niet overdrijven als we het aantal arbeidsdagen ginder per uitwijkeling op 110 beramen, met een gemiddelden duur van 13 uur, zij in 't geheel per werkman 1430 uur en voor onze 40 duizend Franschmans zeven en vijftig millioen tweehonderd duizend uur. Vanwege Vlaamsche werkkrachten gaan er jaarlijks dus voor ons Vlaanderen meer dan 57 millioen uren arbeid verloren.
Volgens de cijfers, die me uit de verschillende gemeenten gezonden werden, en volgens de gesprekken, die ik met veel Franschmans gehouden heb, bereken ik dat de uitwijkeling, die 110 dagen in Frankrijk arbeidt, gemiddeld met 475 frank naar huis keert, want dan heeft hij geld uitgegeven voor eigen onderhoud en verteer. Men zal me dus opwerpen dat, in vergoeding voor de 57 millioen uren arbeid, die verlo- | |
| |
ren gaan voor onze streek, Vlaanderen jaarlijks een kapitaal van negentien millioen ziet binnenstroomen.
Le Soir schrijft in zijn hoofdartikel van 10 September 1913, ‘Les ouvriers flamands en France’:
‘L'évaluation la plus modérée estime à 500 francs par tête ou 20 millions par an pour 40.000 ouvriers le total des salaires que ces émigrants temporaires rapportent chaque année en Belgique.’
Ik cursiveer omdat - alhoewel de berekening van Silas uit Le Soir eenigszins de mijne nabijkomt - de woorden la plus modérée me niet gemodereerd voorkomen. Zelfs het cijfer 475, dat ik opgeef, zou wat te hoog kunnen zijn.
Maar welk kapitaal zou hier niet gewonnen worden, indien die veertig duizend Vlamingen in hun eigen land een heel jaar konden arbeiden, en welk een groot voordeel zou daaruit niet alleen ieder individu trekken, maar ook de heele maatschappij? Want die negentien millioen zijn gauw weggesmolten, zonder veel intrest voor ons land zelf.
Het aantal Franschmans is verminderd; men moet daaruit echter niet gaan afleiden dat de toestand in Vlaanderen in dat opzicht verbeterd is. Er zijn thans duizenden Vlamingen, die de voorkeur aan Amerika geven. Ik ken verschillende gewezen Franschmans, die uitgeweken zijn naar Canada. Dat schrijven me immers ook de burgemeester van Iddergem en de burgemeester van Lichtervelde.
Er blijft armoede in Vlaanderen door de hongerloonen, voornamelijk op het platte land. Ik ken huisgezinnen met vijf, zes kinderen, zegt me priester Fonteyne (volksvertegenwoordiger der Christen Democratie), waar de vader per dag 72 centiemen wint in een hoeve van het bisdom Brugge. Ik vroeg aan een moeder, vertelde verder de volkspriester, of ze op 't einde der week met die zesmaal 72 centiemen al het noodige voor haar gezin kon betalen. De huur, meneer Fonteyne, antwoordde ze, en wat brood en pataten. - En vragen uw kinderen nooit naar meer eten, krijschen ze niet van den honger? Toen rechtte de moeder zich en met tranen in de
| |
| |
oogen: Dan zeg ik aan min kinders: ‘gi zit boïze, 'k zal 't aan voadere zegge!’ Boos zijn, omdat men huilt van honger!
Als reeds voor de terugkomst van de Franschmans, de helft en soms de drie vierden van het nog binnen te brengen loon uitgegeven worden, hoe is het dan mogelijk dat er van dat geld nog iets bespaard wordt om een huisje of land te koopen? Toch zijn er enkelen, die het kunnen, zooals ook mijn officiëele inlichtingen vermelden; eigenaardig nochtans, dat de Franschmans, aan wie ik vroeg of ze eigenaar waren, me droef-spottend antwoordden: Hoe zoudt ge willen, dat we eigenaar zijn? We kunnen geen cent besparen, en zelfs nog niet altijd het noodige koopen. - De eigenaars-Franschmans zijn zeer raar, en 't is slechts wanneer ze geen lastig huisgezin hebben, wanneer hun vrouw ook iets kan verdienen, en wanneer zijzelf dan nog werk vinden gedurende den heelen winter, dat sommigen er in slagen een huisje te koopen; dan nog zijn er, aan wie dat huis slechts gedeeltelijk behoort. Wat me ten zeerste verwondert, is, dat, volgens de gemeente-gegevens zelf, het aantal eigenaars (altijd rekening houdende met het aantal Franschmans) zoo zeer verschilt van dorp tot dorp. Zoo b.v.b. Eernegem met zijn 450 uitwijkelingen per jaar telt ongeveer 25 eigenaars, Lichtervelde met 200 Franschmans telt er slechts 3, Koekelare met 400 dergelijke arbeiders telt er een twintigtal: die drie West-Vlaamsche dorpen tellen dus 5 en 1 ½ eigenaars per honderd uitwijkelingen, natuurlijk na een groot aantal campagnes. Integendeel, Sint-Lievens-Houtem met 350 Franschmans zou ongeveer 100 eigenaars tellen; Meire, ook met 350 uitwijkelingen, insgelijks een honderdtal eigenaars; die twee Oost-Vlaamsche dorpen, die in de buurt van elkander liggen, zouden 28 ½ eigenaars tellen per honderd Franschmans. En het West-Vlaamsche Thorhout zou 22.2 eigenaars per honderd uitwijkelingen bezitten! Dien toestand begrijp ik niet, en 'k moet eerlijk verklaren dat op 10 Franschmans, die ik onderhoord heb, er ten
minste 8 waren die ôf in armoede (soms diepe armoede) verkeerden, ôf slechts de noodigste uitgaven konden betalen.
| |
| |
En de graad van onderwijs van die menschen? Er zijn er wel, die een lager onderwijs genoten hebben, of ten minste enkele klassen in de gemeenteschool gevolgd hebben; anderen kunnen noch lezen noch schrijven en slechts eenige kleine optellingen maken op de vingers; zeer dikwijls volgen hun kinderen denzelfden weg van ongeletterdheid. Om een staaltje te geven van hun schrijfkunst, heb ik hiervoor den tekst van een kaartje aan den heer Petrus Daens meegedeeld; ziehier nu, volgens Streuvels in den Werkman, verschenen in het September-nummer 1912 van Groot-Nederland, later als boekdeel uitgeven, welke de schrijfkunst is van de Franschmans.
Ivo Balcaen, die ‘in 't Fransch’ werkt, en zelf niet schrijven kan, laat door een makker zijn terugkomst melden aan zijn vrouw Manse; deze, die even ongeletterd is als haar man, moet den brief door een kennis, Natlie, laten lezen, die - na de lezing - ‘een zucht van ontlasting liet, want 't was een heele toer geweest voor Natlie om uit dat schrift wijs te worden.’
Ziehier die brief - men kan hem vergelijken bij het kaartje aan den volksvertegenwoordiger der Christen Democraten:
Live vrou manse.
Wi heppen getaan met pikken wi sin op weg nar hus vaterlant vanden afont ob ten trin en open sontag met ten trin ante kommen an te stazie en open ulder altemalle manse en al te jongens gesont wer te siene toet te komplemenden te ferfakes en te rilants van van sef en van aloewies adju tot siens foor ivo balkaan uwe man tis sarel Zeinafe die skrift omdat gi zout weden tat wi kommen, zalu.
Sarel Zeinafe.
Ik laat hier nog eens Streuvels aan het woord, omdat dit ook komt bevestigen, wat ik zoo even schreef over de armoede der Franschmans:
| |
| |
‘Voor Manse zelf was die terugkeer van veel grooter beteekenis; t was de verlossing uit de armoede vooreerst, - al 't geen ze drie maanden lang voor den huishoud vandoen had, moest op den plak gehaald worden en met 't hoognoodige (ik cursiveer) was de schuld al zoo verschrikkelijk opgeloopen dat ze zelf naar den winkel niet meer gaan durfde en de kinders zond die de vanbuiten geleerde spreuk opzegden in hun eenvoudigheid:
- Moeder zal komen betalen als vader weerkeert van Frankrijk.’
Als Ivo thuiskomt, gaan man en vrouw samen de schulden betalen bij bakker en winkelier.
‘Manse miek er gebruik van om nieuwen voorraad op te doen.
- 'k Zitte glad zonder iets in huis (ik cursiveer) en we spaarden zoolang tot de geldwinner thuis kwam, verklaarde zij.
- Is 't nu al betaald? Zijn er geene schulden meer?
- d' Hofstede nog, - we hebben al wat aardappels moeten koopen; in den lochting zijn ze mislukt - bijkans al vort - en wat smout en een zak terwe en toen nog 't geld voor de huishuur (ik cursiveer)... dàn is 't àl!
't Was als de zonden in de biecht gelijk Manse dat opzegde - alsof 't hare schuld was, dat er zooveel vandoen was en dat 't zoo zeer opliep als er geen andere geldwinning of hulp kwam in 't onderhoud (ik cursiveer). Ivo nam het op zonder goed- of afkeuren.
Van zijne groeiende ontgoocheling liet hij niets merken, maar het sloeg hem telkens, met nieuwe mismoedigheid en hij dacht hoe hij hier op een paar uren tijds, meer geld had uitgegeven dan dat hij ginder met hard werken op een maand kon verdienen (ik cursiveer).’
* * *
| |
| |
Uit al het voorgaande blijkt duidelijk, meen ik, dat het wenschelijk ware die duizenden Franschmans op eigen Vlaamschen bodem te zien werken.
Maar, hier rijst opnieuw de vraag:
‘Door welke middelen kan die trek doeltreffend tegengewerkt worden?’
Het eenvoudigste antwoord luidt:
‘Door de oorzaken van dien trek te niet te doen.’
Dat is nu echter een sociaal vraagstuk, dat, ik zal niet zeggen onmogelijk, maar niettemin zeer moeilijk op te lossen is.
Want, dan zouden - volgens de oorzaken, die we reeds opgegeven hebben - moeten opgelost worden de problema's omtrent de overbevolking, de onwetendheid, het gemis aan nijverheid in de gemeenten en onze huidige landbouwinrichting, oorzaken van de miserie in ons Vlaanderen.
De overbevolking is een zeer delicate kwestie. Daar, waar in andere landen letterlijk gesmeekt wordt om ‘meer bevolking’, zouden wij mogen klagen over ‘te veel populatie’?
En toch is het onbetwistbaar dat een huisgezin, bestaande uit vader en moeder en tien à twaalf kinders, meer armoede zal hebben dan een familie van vier of vijf leden.
En dat het degelijk onderwijs weinig verspreid is in onze Vlaamsche gewesten, hoeft wel niet meer bewezen te worden; en hoe weinig verstandelijk onze buitenmenschen ‘gewapend’ zijn, om tegen de argumenten en redeneeringen van de oppositiepartijen gedurende de verkiezingsperiode in te gaan, bewijst dat ze zich ‘wapenen’ met stokken, en alzoo, helaas! den naam van stokslagers gekregen hebben.
Er zijn wel uitzonderingen, dank zij den on vermoeiden ijver van enkele liberale en socialistische propagandisten.
Hier ligt nog zoo'n ruim veld van werkzaamheden open voor de liberale partij. De Vlaamsche boeren mogen den naam van stokslagers niet blijven dragen. Ze moeten onderwezen worden, en veel en goede lectuur onder oogen
| |
| |
krijgen, ze moeten vereenigd worden in vrijzinnige boerenbonden, in onze mutualiteiten en pensioenbonden.
En hier moet een bizondere hulde gebracht worden aan die liberale kringen en personen, die reeds sedert eenigen tijd in dien zin arbeiden. Voornamelijk moet aangestipt worden het edele werk van het Willems-Fonds, dat met zijn rondreizende bibliotheken den slapenden geest op het platteland in Vlaanderen tracht wakker te schudden. Dat werk van onderricht en ontvoogding diende gesteund te worden door alle bezittende liberalen. Ieder dorpje zou moeten kunnen wijzen op een wel bezochte boekerij.
Le XXe Siècle spreekt natuurlijk die onwetendheid tegen:
‘Il est temps que cette légende disparaisse! L'instruction est aussi répandue dans la partie flamande du pays que dans la Wallonie. Voyez l'exemple de la Campine. Sauf dans les quelques centres industriels, on n'y trouve pas d'illettrés (!!); le paupérisme y est inconnu (!!!)...
‘Dans les Flandres proprement dites, que nos adversaires se plaisent à stigmatiser comme le pays des ténèbres, l'instruction est beaucoup plus répandue que d'aucuns ne le prétendent...
Non, le paysan flamand, cet admirable cultivateur qui a su transformer les sables du sol natal en un superbe jardin, où les céréales et tous les fruits de la terre semblent pousser à l'envi (ikzelf cursiveer), n'est pas l'être ignorant et arriéré que les meneurs socialistes et libéraux se plaisent à dépeindre (?)’
Is 't niet wraakroepend dat die bewonderenswaardige landbouwer, die van Vlaanderen een prachtigen tuin gemaakt heeft, door de miserie jaarlijks naar Frankrijk gedreven wordt?
En tegenover de hierboven aangehaalde ‘algemeenmaking’ van voortreffelijk onderricht bij de Vlamingen, stel ik de bevestiging van katholieke burgemeesters, die zeggen
| |
| |
dat de uitwijkende Vlamingen ‘op de laagste sport van het onderwijs’ staan.
L. de P. schrijft echter wel de waarheid over ‘bijgeloovige Walen’:
‘Aux soi-disant paysans flamands ignares, fanatisés par les curés, nous opposons les houilleurs superstitieux...
‘Ils ont abandonné les pratiques habituelles de la religion, mais ils font des pélerinages de plusieurs lieues pour invoquer et toucher la statue d'un saint, alors qu'ils nient la toute-puissance divine et se gaussent de l'Au-delà.’
Aan den toon zou men wel vermoeden dat L. de P. den draak steekt met bedevaarten, net als die superstitieuse Walen ‘se gaussent de l'Au-delà’. Het is wel de bloote waarheid, maar 't komt in ieder geval zonderling voor, dergelijke phrase te lezen in een ultra-Roomsch blad.
De auteur van het artikel wil nochtans méér en méér onderwijs; hij vraagt hoogere volkslandbouwscholen zooals in Denemarken en de verdubbeling van de landbouwbegrooting, om den intellectueelen en economischen toestand van de Belgische landbevolking te verhoogen:
‘Et pourquoi le ministère des Sciences et des Arts et celui de l'Agriculture ne s'entendraient-ils pas pour organiser de hautes écoles populaires agricoles, à l'instar de celles qui existent au Danemark et qui ont augmenté dans des proportions inouïes et la culture et la productivité de ce petit pays?
‘Notre budget de l'agriculture proprement dit est de cinq millions à peine, alors que l'industrie agricole est sans conteste celle qui rapporte le plus à la nation. Que l'on double le budget et que l'on consacre les crédits nouveaux au relèvement intellectuel et économique du peuple agricole belge.’
Deze bovenstaande regels zullen wel alle Belgen onderteekenen, zonder onderscheid van partij, - en hoog tijd wordt het dat men aan hoogerhand zich meer bekommere om de landbouwbelangen.
L. de P. zou van België het geleerdste land der wereld
| |
| |
willen maken. Jammer genoeg, voor dien arbeid roept hij alleen de katholieken op, wanneer hij nochtans weet dat liberalen en socialisten sedert zoo langen tijd, maar vergeefs, den leerplicht verdedigen:
‘Le gouvernement catholique et tous ses amis devraient s'unir dans un commun effort, soutenu et méthodique, pour faire de la Belgique la nation la plus instruite de la terre. Nous disposons de tous les éléments pour réussir; il suffit que nous en ayons la ferme volonté.’
Klinkt dat niet gek, wanneer men bedenkt dat alle katholieke gouvernementen in België stelselmatig den leerplicht bestreden hebben, die van ons landje - we zullen niet zeggen ‘de geleerdste’ - een geleerde natie natie had kunnen maken?
Tenzij dat L. de P. alleen klerikaal werk bedoelt en aldus ons Vlaanderen het klerikaalste, het oninneembaarste land ter wereld zou willen vormen, want hij vervolgt onmiddellijk:
Qu'en attendant, nos amis des campagnes se mettent à l'oeuvre (ik cursiveer); qu'ils créent des groupements de paysans et des cercles de fermières; qu'ils transforment les écoles d'adultes en écoles d'agriculture pratique et annexent des écoles ménagères aux écoles de filles; qu'ils fondent des bibliothèques et des cercles d'agrément avec sections dramatiques; qu'ils multiplient les conférences instructives, et ils transformeront radicalement nos centres ruraux.’
Ik heb opzettelijk gecursiveerd: se mettent à l'oeuvre, want wij, die meenen ons Vlaanderen toch eenigszins te kennen, en met onze eigen oogen de ‘katholieke werken’ op het platte land gezien te hebben, vragen ons af wat L. de P. nog kan bedoelen met ‘se mettre à l'oeuvre.’
Dr G. Barnich, in zijn nooit te hoog geprezen boek Le Régime clérical en Belgique, wijdt honderd en achttien bladzijden aan de ‘OEuvres pour l'Agriculture’. Wat zijn de katholieken dan nog wel van zins?
| |
| |
Ze willen voorzeker onze buitenbevolking door en door klerikaliseeren, er alle vrije gedachte en vrijzinnige instelling uitroeien, want anders begrijp ik niet ‘ils transformeront radicalement nos centres ruraux’, vermits eenige regels te voren gezeid wordt dat de boeren zeer goed onderwezen zijn, en dat ‘le paysan de ces régions (Vlaanderen) a su admirablement tirer parti des enseignements de la science agronomique moderne.’
En nochtans zal volgens L. de P. dat werk zoo'n verbazend resultaat opleveren, dat zelfs de uitwijking zal afgenomen hebben (l'exode rural aura perdu de son intensité).
Als die trek der Franschmans ‘n'est pas commandé par la misère, mais par le désir d'amasser un pécule qui leur permette de devenir propriétaires ou d'agrandir leurs biens,’ weet ik niet waarom zou moeten gewenscht worden die uitwijking te zien afnemen.
De auteur van het artikel ‘Le paysan flamand est calomnié par les sectaires’ schijnt me in het tweede gedeelte tegenstrijdig te schrijven met het eerste.
Ik geloof dat hij wel overtuigd is dat miserie de oorzaak is van de uitwijking, en dat dit problema dient opgelost te worden.
Hij zoekt de oplossing van die zeer belangrijke kwestie in de verspreiding van het onderwijs en de grenzelooze uitbreiding van de katholieke sociale werken. We kunnen het eerste punt onderschrijven, niet het tweede - dit laatste echter niet omdat we op een ander politiek standpunt staan, maar omdat we meenen dat de thans bestaande sociale werken niet bij machte zijn om de uitwijking tegen te houden, alhoewel ik graag wil bekennen dat ze, in menig opzicht, stoffelijke verbetering aanbrengen bij de boeren.
‘Door de stelselmatige toepassing van de middelen, die de wetenschap hem ten dienste stelt, kan de landbouw in Vlaanderen een veel winstgevender bedrijf worden dan het thans is, kan de jaarlijksche opbrengst van de akkers met millioenen franken worden verhoogd, kan ten slotte meer
| |
| |
welstand aan de veelal armoedige plattelandsbevolking worden verstrekt. Een eerste vereischte daartoe is de vorming van de leerkrachten, die de vakkennis onder de belanghebbenden te verspreiden hebben. En dit zal alleen mogelijk zijn, als aan den Vlaamschen landbouwer zal geschonken worden een volledig Vlaamsch en degelijk onderwijs.’ (Dr De Bruycker: Land- en Tuinbouwonderwijs in Vlaamsch-België).
En het onderwijs alléén, hoe verspreid het ook zij, hoe doelmatig het ook ingericht weze, hoe krachtig het ook werke, zal ook de macht niet bezitten om de ‘trekkende’ Vlamingen thuis te houden.
Het zal helpen voorzeker tot den vooruitgang van de arme Vlamingen, het zal hen steunen in hun pijnlijken economischen strijd, maar het is niet het middel, doch slechts één der middelen tot heropbeuring van de uitwijkelingen. Wat een degelijk wetenschappelijk onderwijs in en voor ons Vlaanderen op economisch en sociaal gebied vermag, heeft de heer L. de Raet zeer goed aangetoond in zijn Verslag over de Vervlaamsching der Gentsche Hoogeschool, en de heer Dr De Bruycker, preparator aan de Universiteit te Gent, in zijn zeer merkwaardige studie: Het Land- en Tuinbouwonderwijs in Vlaamsch-België.
Zeker zouden onze boeren, technisch opgevoed, een grooter productie van den grond verkrijgen.
Maar, eerst en vooral zou die grond in hun bezit moeten zijn.
We weten, door een statistiek van 1895, dat de twee provinciën die het minst eigen land en het meest verpacht land bezitten, juist Oost- en West-Vlaanderen zijn: op 100 hectaren, telde men in Oost-Vlaanderen 22 hectaren in eigendom en 78 verhuurd, in West-Vlaanderen 12 in eigendom en 88 verhuurd. Er is zelfs een arrondissement, n.l. Ieperen, waarvan op honderd hectaren aan den landbouw besteed, er 90 à 95 hectaren door verpacht land ingenomen worden.
Naarmate onze vruchtbare bodem in waarde stijgt, vermindert het aantal bezitters. Maar zelfs met het pacht- | |
| |
systeem hoeft men reeds over een zekere som geld te beschikken, wat ongelukkig niet altijd het geval is in onze streken.
Het bouwland behoort dus geenszins aan hen, die het bewerken, - en zelfs zij, die boerenarbeid zouden willen verrichten, zijn niet altijd in de gelegenheid dit te doen, door de moeilijkheid, die ze ontmoeten om land in pacht te krijgen: zoo zijn er duizenden in Vlaanderen.
Deze moeilijkheid is toe te schrijven aan de hooge huurwaarde van het bouw- en weideland, die de bezitter zelfs verhoogt naarmate de boer, die den grond bewerkt, dezen in waarde doet toenemen, - aan gemis van kapitaal, noodig tot het uitoefenen van het pachtbedrijf.
Die huurwaarde, die tot 1866 gestegen was, om daarna te dalen, is van 1896 af opnieuw onafgebroken enorm geklommen, zoodat die thans opnieuw zoo hoog staat als in die jaren van grooten voorspoed.
Aldus blijft er in Vlaanderen, bij hen, die de groote huurwaarde kunnen betalen, na hun arbeid niet veel meer over om behoorlijk te leven.
‘C'est le jardin de la Belgique’, zeggen Emile Vandervelde en Jules Destrée op bl. 321 van hun boek Le Socialisme en Belgique; ‘suivant un vieux proverbe local, la bêche du paysan y a découvert des mines d'or... La terre donne des fruits magnifiques, mais ceux qui les produisent n'en ont que la plus maigre part.’
Niet alleen is de huurwaarde hoog, is er geen kapitaal voorhanden, maar er schijnt zelfs ‘gemis aan land hier in de streek’ te zijn: aldus schrijft me immers ook de katholieke volksvertegenwoordiger, de heer R. Moyersoen.
Dat is dus de kwestie van overbevolking alweer: te veel volk voor te weinig grond.
Bloeide op het platte land de huisnijverheid nog als vroeger, dan kwam die kwestie natuurlijk niet in aanmerking: dan zou er misschien wel volk te weinig zijn om 't land te bebouwen.
Zoo was toch de toestand op 't platteland in Vlaanderen op 't einde der 14e en in 't begin der 15e eeuw.
| |
| |
Prof. H. Pirenne zegt in het tweede deel van zijn Histoire de Belgique op bl. 389: En 1425, tandis que les tisserands d'Ypres arrêtent leurs métiers, une foule de villages des environs, Warneton, Cassel, Bailleul, Neuve-Eglise, Poperinghe, Comines, Tourcoing, se livrent avec une telle activité à la fabrication ‘qu'il faut appeler des étrangers pour cultiver les terres, chaque laboureur s'étant fait drapier.’
L. de Raet zegt hetzelfde in zijn studie ‘Vlaanderen's Nijverheid en Landbouw’, verschenen in het tweede deel van Vlaanderen door de Eeuwen heen (bl. 172).
En de huidige huisindustrie in Vlaanderen wordt thans zoo ellendig uitgebuit, dat ieder bezoeker van de zoo wel gedocumenteerde tentoonstelling van de huisnijverheid, ingericht op initiatief van Dr Kamiel Huysmans en Pater Rutten, in de Wereldexpositie te Brussel (1910), volmondig verklaarde dat aan dergelijke exploitatie een einde moet gesteld worden. De socialistische volksvertegenwoordiger de heer Huysmans, samen met katholieken en liberalen, heeft dan ook in de Kamer een wetsvoorstel neergelegd tot regeling en bescherming van die industrie. Dat wetsontwerp, tot wet gemaakt, zal reeds een groote, voordeelige wijziging brengen in den economischen en den socialen toestand van talrijke familiën.
We zeiden daar zoo even dat er in Vlaanderen gemis aan land schijnt te zijn, en dat het beschikbare land zeer hoog verhuurd wordt en in huurprijs stijgt naarmate de grond door de bebouwing verbetert.
Aan dien laatsten toestand zou dienen een einde gesteld te worden.
Ligt er geen grond onbebouwd? Is er niet te veel grond, die niet omgezet wordt in productieve waarde of geen belang aanbiedt, in artistiek opzicht, voor de collectiviteit, en zelfs niet bij draagt tot de verfraaiing van een bizondere woning?
Kan die braakliggende grond niet ontgonnen worden?
En tot gemakkelijken aankoop of huur, aan redelijke
| |
| |
prijzen, voor de personen, die bekwaam geacht worden tot den landbouw, zou hier misschien wel een wet kunnen ingevoerd worden met gelijkaardige bepalingen als de ‘Small Holdings Act’ van 1907 in Engeland: wettig ingestelde raden zouden den gevraagden, beschikbaren grond koopen of huren aan een overeengekomen prijs, desnoods vastgesteld door een scheidsrechter, benoemd door het gouvernement, en dien grond verhuren aan een redematigen prijs. Aldus zou de schatkist geen lasten te dragen hebben en zouden de boeren niet uitgebuit worden.
Misschien zou ook wel de Schotsche landwet kunnen onderzocht worden, die, in 1907 voorgesteld, door de Lordskamer verworpen werd, maar later met eenige wijzigingen aanvaard: een landelijk tribunaal wordt ingesteld, dat zelf den huurder en den prijs aanduidt. Hier is geen sprake van aankoop door den Staat.
De landbouwtoestanden in het Britsche Rijk zijn dezelfde niet als in België, maar dat belet niet dat er vergelijkend zou kunnen gewerkt worden.
Het Engelsch gouvernement neemt doeltreffende maatregelen om de crisis te boven te komen en den landbouw te bevorderen. In redevoeringen, door Lloyd George uitgesproken op 't einde van Januari en in October 1913, heeft de liberale minister er nogmaals op gedrukt dat er nog veel te doeu valt op landbouwgebied en dat de oplossing er moet komen, welken tegenstand hij ook ontmoete.
De beschikbare grond zou kunnen verhuurd of verkocht worden aan samenwerkende maatschappijen van boeren. Op de voordeelen van cooperatieve associaties zou meer moeten gewezen worden: melkhandel, boter- en kaasbewerking, aankoop van zaden, gereedschap, zelfs van vee, gezamenlijken arbeid (verdeeling van arbeid).
Aldus zou men, in plaats van individuëele bezitters of huurders, tot collectieve eigenaars en bebouwers komen; die collectiviteit, die gemeenschap zou bij machte zijn gemakkelijker en voordeeliger arbeid te verrichten en handel
| |
| |
te drijven dan ieder individu op zich zelf, en zou aldus aan ieder lid van de collectiviteit meer rijkdom verschaffen op stoffelijk, en ook op geestes- en moreel gebied, dan bij individuëele uitbating.
In de landbouw-industrie (want bij collectieve uitbating zou de landbouwinrichting een echte industrie worden) zou, op groote schaal, het machine-werk ingevoerd worden.
Omdat er hier van collectieve uitbating sprake is, zal men wellicht aan socialisme denken.
Ik weet wel dat Engels, in zijn studie Die Bauernfrage in Frankreich und Deutschland, vooruitzet dat de boer er moet toegebracht worden zijn kleine onderneming bij die van anderen te voegen om zoo gezamenlijk een associatie te vormen, en dat Karl Kautsky, in zijn boek Das Erfurter Programm in seinem grundsätzlichen Theil erläutert, op bl. 152 zegt: ‘Aber nur die Sozialdemokratie ermöglicht es den Bauern und Handwerkern in ihrer Gesammtheit zu Arbeitern des Groszbetriebs zu werden, ohne dasz sie ins Proletariat versinken’, nadat hij op de vorige bladzij geschreven heeft: ‘In einer sozialistischen Gesellschaft wird dagegen der Bauer oder Handwerker, der zur Arbeit in einem genossenschaftlichen Groszbetrieb übergeht, zum Theilhaber an allen Vortheilen des Groszbetriebs.’
Maar, zien we in Engeland niet een liberaal gouvernement de expropriatie ten voordeele van de boeren toepassen?
En worden er geen associaties voor boeren in 't leven geroepen in ons eigen land door katholieke politieke mannen?
Ten andere, associatie, beroepsvereeniging, is aan de orde van den dag, voor alle bedrijven.
Moet er nog gewezen worden op het oneindig verschil van resultaat, in alle opzichten, tusschen mechanischen arbeid en handenarbeid?
In 1898 werd in Amerika een onderzoek ingesteld omtrent de vergelijkende voortbrengst van die twee soorten van arbeid, en 't jaar daarna verscheen te Washington het verslag daarover: Hand and machine labor.
| |
| |
De heer Emile Vandervelde haalt daaruit eenige typische voorbeelden aan op bl. 62 en 63 van zijn boek Le Collectivisme et l'Evolution industrielle, verschenen in de Bibliothèque socialiste, en opgedragen aan ‘zijn vriend Ernest Solvay.’
Ik wil me bepalen tot drie voorbeelden:
1o Fabricatie van vijfhonderd pond boter.
Met de hand: 3 arbeiders, verrichtende 7 verschillende bewerkingen, en werkende in 't geheel 125 uren, betaald 10 dollars 6.
Met de machine: 7 arbeiders, verrichtende 8 verschillende bewerkingen, en werkende in 't geheel 12 uren 30, betaald 1 dollar 78.
2o Fabricatie van duizend pond brood in brooden van één pond.
Met de hand: 1 arbeider; 11 bewerkingen; 28 uren; 5 dollars 80.
Met de machine: 12 arbeiders; 16 bewerkingen; 8 uren 56; 1 dollar 55.
3o Fabricatie van tien ploegen:
Met de hand: 2 arbeiders; 11 bewerkingen; 1180 uren; 54 dollars 46.
Met de machine: 52 arbeiders; 97 bewerkingen; 37 uren 28; 7 dollars 90.
We spraken vroeger over de invoering van nijverheid op het platteland; en hier haal ik nu juist de fabricatie van een landbouwgereedschap aan. Ware het soms niet mogelijk dergelijke industrie bij onze Vlaamsche boerenbevolking in te voeren?
Zou het niet wenschelijk zijn de nieuwe industriegebouwen op te richten op het platteland, liever dan in de meer dan volgepropte steden - wel te verstaan, met behoud van het natuurschoon? Dat schijnt me een zeer belangrijk vraagstuk te zijn, dat, overigens, reeds aan de orde van den dag staat in andere landen, als b.v.b. in Engeland, de ‘Tuinsteden’, waarover het Antwerpsch liberaal gemeenteraadslid,
| |
| |
de heer advocaat Arthur Cornette, interessante zaken meegedeeld heeft, o.a. in de Vlaamsche Gazet.
In Le Peuple van 25 Augustus 1912 schreef de heer Vandervelde een hoofdartikel over ‘Les Cités-Jardins; une visite - Letchworth’ - Letchworth (zeven jaar geleden), un minuscule village perdu dans les pâturages du Herts, entre Londres et Cambridge.
En nu? Men heeft Letchworth heelemaal hervormd in een stadje, en ‘le plan de la ville a été dressé de telle sorte que les usines, dissimulées par des accidents de terrain, ne gâtent pas le paysage et soient assez éloignées des quartiers de résidence pour ne pas obscurcir et empester l'atmosphère de leurs fumées... Déjà plusieurs firmes industrielles y ont établi des ateliers pour la reliure, l'imprimerie, le tissage de la laine, la fabrication des automobiles et, sur les 8000 habitants, il y a environ 5000 ouvriers industriels.’
Het socialistisch Kamerlid heet die Cité-Jardin het ‘prototype des villes de l'avenir.’
De kwestie over de Franschmans leidt ons dus tot het heele landbouw-vraagstuk in zijn ganschen om vang, de totale hervorming van ons platteland.
En die ‘Cité-Jardin’, dat ‘prototype des villes de l'avenir’, doet me onwillekeurig denken aan het heerlijk gedicht ‘Vers le Futur’ uit ‘Les Villes tentaculaires’ van Emile Verhaeren:
Renaîtront-ils, les champs, un jour, exorcisés
De leurs erreurs, de leurs affres, de leur folie;
Jardins pour les efforts et les labeurs lassés,
Coupe de clarté vierge et de santé remplies?
Referont-ils, avec l'ancien et bon soleil,
Avec le vent, la pluie et les bêtes serviles,
En des heures de sursaut libre et de réveil,
Un monde enfin sauvé de l'emprise des villes?
Renaîtront-ils, les champs?
| |
| |
Er is in onze Kamer een landbouwgroep, die een voorstel neergelegd heeft tot instelling van een bestendige kommissie voor den landbouw, - tot nog toe behandeld in de kommissie voor den landbouw, de nijverheid en den handel.
In de toelichting lezen we dat die kommissie uitstekende diensten bewijzen kan, zoo zij aan haar studiën al de bedrijvigheid bijzet, welke het land gemachtigd is te verwachten van hen, aan wie het heeft opgedragen zijn belang te verdedigen.
Als de kommissie tot stand komt, zal ze, meen ik, dikwijls in overleg moeten handelen met die voor de nijverheid en den handel.
Hopen willen we dat er ernstig, degelijk werk zal verricht worden, - wat tot redding van een groot gedeelte onzer Vlaamsche plattelandsbevolking hoogst noodig is.
Hopen willen we ook dat het niet langer meer waar zal zijn, wat L. de Raet zegt in zijn zeer belangrijke studie ‘Vlaanderens Economische Ontwikkeling’ (verschenen in het zesde deel van Vlaamsch België, studiën en schetsen, bijeengebracht door het Algemeen Bestuur van het Willems-Fonds, bl. 120):
‘In België verhindert het gebrek aan vaste en uitvoerige gegevens over de agrarische vraagstukken een klaar inzicht in den waren toestand onzer landbouwbevolking en werkt daardoor elk ernstig en wetenschappelijk pogen tegen, om dringende hervormingen in te voeren.
‘In ons land schijnen de politieke partijen de opbouwende kracht te missen om de lijnen van een gezonde economische politiek vast te stellen. De staatskunde leeft met den dag mede en gaat mangel aan die diepte van inzicht en ruimte van blik, die alleen een systematisch voortarbeiden in het algemeen belang van het land mogelijk maken... Hier vooral is dit gebrek aan systematischen arbeid voelbaar: de landbouw is nog steeds een der grondvesten van de volkswelvaart, vooral in Vlaamsch-Belgie, en de gewichtigste vraagstukken blijven onopgelost, ja worden niet eens gesteld.’
| |
| |
Ikzelf heb hier gecursiveerd. Bestaat er geen reden toe?
En is de Franschmans-kwestie niet een belangrijk vraagstuk?
Geldt het hier niet die duizenden Vlamingen te redden uit de diepe armoede en ze te houden in hun eigen streek, - een aanwinst dus voor 't land?
Is dat geen vaderlandslievend werk, waaraan alle partijen krachtdadig zouden moeten meearbeiden?
En dat men nu niet meer schrijve dat ‘l'exode annuel, vers la France, de bon nombre de petits fermiers et de tâcherons n'est pas commandé par la misère.’
Men moet de bloote waarheid durven zeggen, zonder te verbloemen, hoe pijnlijk het ook soms zij.
Is het onze groote dichter, René De Clercq, niet, die in ‘Voor het Volk’, van de ‘bende die Frankrijk binnen tiegt om den gouden oogst’ zegt:
Hun dorpje niet, hun Vlaanderen niet,
Maar de armoe zijn ze beu.
Het sloven niet, het slaven niet,
Maar de armoe zijn ze beu.
Hun liefde niet, hun leven niet,
Maar de armoe zijn ze beu.
Een droevig lied is 't laatste lied!
Ach. Brijs-Schouppe.
Geciteerde Werken, Studien, Verslagen, Tijdschriften en Bladen.
|
Ch. de Grünne: Les ouvriers agricoles belges en France. |
Emile Vandervelde: L'exode rural et le Retour aux champs. |
Emile Vandervelde: Le Collectivisme et l'Évolution industrielle. |
Jules Destrée & Emile Vandervelde: Le Socialisme en Belgique. |
Dr G. Barnich: Le Régime clérical en Belgique. |
| |
| |
H. Pirenne: Histoire de Belgique. |
Engels: Die Bauernfrage in Frankreich und Deutschland. |
Karl Kautsky: Das Erfurter Programm in seinem grundsätzlichen Theil erläutert. |
Institut Solvay: La Politique de Réforme sociale en Angleterre. - Conférences données à l'Institut Solvay par ‘l'Eighty Club’. |
Dr C. De Bruyker: Land- en Tuinbouwonderwijs in Vlaamsch België. |
L. De Raet: Over Vlaamsche Volkskracht. |
L. De Raet: Vlaanderens Economische Ontwikkeling. |
L. De Raet: Vlaanderens Nijverheid en Landbouw. |
Max Rooses: Vlaanderen door de Eeuwen heen. |
Stijn Streuvels: Veld en Dorp. |
Willems-Fonds: Vlaamsch België sedert 1830. |
L. De Raet: Verslag over de Vervlaamsching der Hoogeschool van Gent. |
J. Mac Leod: Verslag over de wenschelijkheid van het inrichten eener Nederlandsche Hoogeschool in Vlaamsch België. |
Verslag van het Berek tot Bescherming van de Westvlaamsche Tijdelijke Uitwijkelingen naar Frankrijk. |
Aperçu sommaire des Travaux du Comité de Protection des Ouvriers-Emigrants de la Flandre Orientale. |
Stijn Streuvels: Zonnetij. |
Stijn Streuvels: De Werkman. |
René De Clercq: Gedichten. |
Emile Verhaeren: Les Villes tentaculaires. |
Groot Nederland. |
Neerlandia. |
Le XXe Siècle. |
Le Soir. |
Le Peuple. |
De Vlaamsche Gazet. |
De Stem uit het Vaderland. |
Het Volk van Vlaanderen. |
|
|