| |
| |
| |
Onze Franschmans.
Le XXe Siècle van 6 Augustus 1912 kondigt een hoofdartikel af: ‘Le paysan flamand est calomnié par les sectaires’ (De Vlaamsche boer wordt door de sectarissen belasterd), geteekend L. de P.
Zeggen we eerst en vooral dat het ons oprecht genoegen doet in dit eerder Fransch- dan Vlaamschgezind katholiek blad een ophemeling aan te treffen van het Vlaamsche volk, benevens een vingerwijzing aan de Franskiljons omtrent hun onrechtvaardig oordeel over onze boeren en onze taal: les classes dirigeantes de ces contrées (les Flandres) et les populations wallonnes limitrophes ont longtemps considéré et considèrent encore l'ignorance du français comme une espèce de tare intellectuelle. Les paysans qui ne parlent que leur langue maternelle passent pour des êtres bornés, dignes de pitié, voire de mépris. On dirait que le peuple flamand a fini par prendre conscience de cette injustice; de là l'explosion de flamingantisme à laquelle nous assistons et qui, comme tous les mouvements de réaction, risque de dépasser les bornes; d.i.t.z.: de leidende standen van deze streken (Vlaanderen) en de aangrenzende Waalsche bevolking hebben langen tijd de onkunde van het Fransch als een soort van intellectueel gebrek beschouwd en beschouwen het nog aldus. De boeren, die slechts hun moedertaal spreken, gaan door als bekrompen wezens, die medelijden, ja zelfs minachting waard zijn. Men zou zeggen dat het Vlaamsche volk eindelijk bewust geworden is van deze onrechtvaardigheid; vandaar de uitbarsting van flamingantisme die we bijwonen en die, evenals alle reactiebewegingen, gevaar loopt de palen te buiten te gaan.
Ik cursiveer hier, omdat ik niet begrijp, dat iemand, die het goed schijnt te meenen met de Vlamingen en hun taal, durft spreken van een flamingantisme, dat té ver zou gaan, wanneer wij allen weten dat we nog zoo oneindig veel rechten te veroveren hebben, eer we op gelijken voet met de Walen zullen staan. En als we die rechten
| |
| |
zullen gewonnen hebben, worden ze dan nog wel in toepassing gebracht?
Maar, wat erger is, de auteur van het artikel tracht te besluiten dat alleen die onkunde van het Fransch de boeren doet aanzien als onwetend te zijn. Zoo is zeker het oordeel van alle Wallonisanten over de gansche Vlaamsche bevolking. Maar, als nu eens inderdaad de Vlaamsche boeren onwetend zijn of ten minste het onderwijs niet bezitten, dat ze zouden moeten hebben, zijn wij dan ook Franskiljons en sectarissen, als we dien toestand aanklagen? Daartoe zijn we alleen gedreven uit liefde tot ons eigen volk, en hoegenaamd niet uit kortzichtigen haat tegen den godsdienst, die met de landbouwontwikkeling niets te maken heeft.
Wij beweren volstrekt niet dat de boer niet geschikt is om onderwezen te worden, dat hij geen aanleg heeft om uit Vlaamschen bodem meer rijkdom te halen, dat hij van nature onwetend is. Integendeel, vermits we voor hem vragen den leerplicht, en een degelijk wetenschappelijk ingericht lager, middelbaar en hooger Vlaamsch land- en tuinbouwonderwijs. Omdat ik van heel mijn Vlaamsch volk zooveel houd, durf ik het zeggen dat het niet het onderwijs geniet waarop het recht heeft, en bizonderlijk de plattelandbevolking; dat deze de noodige vakkennis niet bezit om het hoogste voordeel uit den arbeid te trekken; meer nog, ik zeg dat er in het arrondissement Aalst dozijnen jonge boeren zijn, die niet eens lezen of schrijven kunnen, zelfs hun eigen naam niet kunnen zetten. Is dat geen schande? En wie draagt de schuld van die wraakroepende onwetendheid? Het katholiek Staatsbestuur, dat stelselmatig geweigerd heeft de Belgen te onderrichten. De vrijzinnige provinciën en steden hebben daar zelf voor gezorgd. Het Franskiljonisme is de tweede factor, daar de geleerden, de begoeden, die hun invloed zouden willen doen gelden, niet bij machte zijn dit te doen, vermits de Vlamingen en hun ontwikkelde mannen gescheiden zijn door de taal. Oprecht, een ellendige toestand voor ons Vlaanderen! Neen, we verwijten niet aan onze boeren dat ze onwetend zijn; we stellen slechts vast - en mét ons veel katholieken - dat de verachterde toestand van onzen landbouw niet te loochenen valt.
Ingenieur Lodewijk de Raet, verslaggever van de Vlaamsche
| |
| |
Hoogeschool-commissie, waarin alle politieke partijen vertegenwoordigd zijn, zegt in zijn merkwaardig rapport over de Vervlaamsching der Hoogeschool van Gent op bl. 110 en 111: ‘De ambtelijke cijfers over de werkzaamheid der coöperatieve genootschappen laten ons toe te zien, dat Vlaanderen, niet in verhouding met zijnen landbouw, den weg van den vooruitgang opgegaan is. Ziehier het handelscijfer der verbruikgenootschappen (boerenbonden) voor een Vlaamsche en een Waalsche provincie:
Aankoopen in 1906, voor: |
Oost-Vlaanderen |
Luik |
Handelsmest |
197,551 fr. |
3,866,500 fr. |
Veevoeder |
490,584 fr. |
4,650,070 fr. |
Zaaigoed |
2,750 fr. |
80,420 fr. |
Werktuigen |
17,474 fr. |
41,350 fr.’ |
En de provincie Luik telde slechts 85,185 personen in den landbouw werkzaam, terwijl Oost-Vlaanderen er 251,408 telde.
Als Le XXe Siècle schrijft dat men - om zich te overtuigen dat de boeren niet verstompt en ontoegankelijk zijn voor den vooruitgang, wat wij ook niet beweren - slechts op dat oogenblik (Augustus) het Vlaamsche platteland moet doorloopen, getooid met den welriekenden oogst, dan bewijst hij ons hoegenaamd niet ‘dat de boer uit deze streken verwonderlijk voordeel heeft kunnen halen uit de hedendaagsche agronomische wetenschap. ‘We stellen daar tegenover deze regels van den bevoegden professor Dr Julius Mac Leod, die op bl. 28 van zijn verslag over de Vervlaamsching der hoogeschool van Gent, zei:’ Men staat verstomd, als men ziet, welke onbeduidende geschriften, die soms wemelen van onnauwkeurigheden en verouderde begrippen, door hen verslag over de Vervlaamsching der Hoogeschool van Gent, zei: ‘Men is ook diep bedroefd als men ziet, welke onbekwame leeraars in menig geval voor de landbouwers het woord voeren!’
In de tweede paragraaf van het artikel ‘Le paysan flamand est calomnié par les sectaires’, schrijft Le XXe Siècle dat het niet uit armoede is dat onze Vlaamsche boeren jaarlijks naar Frankrijk trekken om er te arbeiden: ‘L'exode annuel, vers la France, de bon nombre de petits fermiers et de tâcherons flamands n'est pas commandé par la
| |
| |
misère, mais par le désir d'amasser un pécule qui leur permette de devenir propriétaires ou d'agrandir leurs biens.’ Ik spreek bijna dagelijks met oud-Franschmannen, en met anderen bij hun terugkomst, ken de huisgezinnen van verschillende dier menschen, en bijna onveranderlijk antwoorden ze u op de vraag waarom ze elders gaan werken: ‘We kunnen hier niet genoeg verdienen, om onze familie te onderhouden. Zie eens, meneer, we hebben 8 kinderen (of 10 tot 14, zelfs 16 kinderen) te voeden en te kleeden, onze huishuur te betalen, en we winnen hier bijna niets.’
L. de P. spreekt van een bon nombre, ja... een bon nombre, dat soms vijftig duizend bereikt, en die vijftig duizend zouden ieder jaar, en jaren achtereen, soms dertig, veertig jaren vervolgens, vrouw en kinderen verlaten, indien het niet uit armoede was! Er zijn uitzonderingen, mans met een zeer klein huisgezin, die er in slagen met hun zuur gewonnen spaarpot een huisje en wat land te koopen. Maar, laat ons Vlaanderen doorwandelen, en we zullen weinig oud-Franschmans aantreffen, die eigenaar zijn, of zelfs nog eenige spaarpenningen overgehouden hebben. Ik ben geboren en verblijf veel in de streek, die het meest ontvolkt wordt gedurende een groot gedeelte van het jaar, door den trek onzer boerenarbeiders, en houd me met de kwestie bezig. Ik vroeg ook eenige inlichtingen aan ingenieur De Raet, een zeer bevoegd man, en in zijn antwoord staat letterlijk: Wat de menschen van hun dorp drijft is de miserie (het woord is onderstreept), - en hij voegt er bij dat de ‘overbevolking in onze Vlaamsche gewesten de groote reden is.’
Le XXe Siècle spreekt ook over het groot aantal kinderen onzer dorpelingen en zegt van deze laatsten: ‘Leur morale est pure et ils ont beaucoup d'enfants, ce qui les condamne à un labeur incessant, mais accepté avec joie - hun zeden zijn zuiver en ze hebben veel kinders, wat hen tot een zwaren aanhoudenden arbeid veroordeelt, maar met blijdschap aanvaard.’ Over de zeden van menigen dorpeling zou veel kunnen verteld worden, tenzij men als maatstaf nam het kinderen-koopen.... en dan nog, hierover kunnen geschiedenisjes bij dozijnen aangehaald worden. En is het niet immoreel veel kinders in 't leven te roepen, als men op voorhand verzekerd is die meisjes en jongetjes niet te kunnen opkweeken, zooals het behoort? We willen
| |
| |
over die zaak niet verder aandringen, want wellicht zou men ons ook als ‘sectaris’ en ‘vijand van den Vlaamschen boer’ Kunnen uitschelden. Laat er me echter nog bijvoegen dat de heer Emile Vandervelde in zijn sterk gedocumenteerde studie over ‘L'exode rural et le retour aux champs’, waarvan een tweede heel heromgewerkte uitgaaf op 324 blz. bij Alcan te Parijs verscheen in 1910, op bl. 49 ook zegt ‘que la surpopulation relative des campagnes, l'impossibilité de trouver, sur place, des moyens d'existence, contraignent les ruraux à chercher de quoi vivre en d'autres lieux - dat de betrekkelijke overbevolking van het platteland, de onmogelijkheid ter plaats zelf de bestaanmiddelen te vinden, de landlieden noodzaken elders het noodige te zoeken om te leven.’ En op bl. 179 en 180 zegt de socialistische Volksvertegenwoordiger nogmaals, dat onze boeren-werklieden er jaarlijks uittrekken door den drang der noodzakelijkheid, dewijl ze te hunnent geen geregelde bezigheid vinden gedurende het slechte seizoen en ook geen voldoende loon gedurende het goede (sous la pression de la nécessité, faute de trouver, chez eux, une occupation régulière durant la mauvaise saison et des salaires suffisamment rémunérateurs pendant la bonne).
Weet L. de P. met hoeveel geld de afgesloofde Franschmannen naar huis komen, want afgesloofd zijn ze: hebben ze geen dagen achter hun rug van 14, 15, 16, soms meer uren arbeid in de brandende zon? Hij spreekt van zwaargevulde zakken met blinkende goudstukjes (leurs poches sont lourdes de luisants louis d'or), en die worden gedeeltelijk besteed voor den aankoop van vee, gedeeltelijk op de spaarkas geplaatst, om - met latere sommen - hen in de gelegenheid te stellen een stuk veld of weiland of een kleine hoeve aan te koopen. ‘Aussi le paysan flamand ne connaît-il pas la misère, parce qu'il est travailleur et prévoyant - ook kent de Vlaamsche boer de armoede niet, omdat hij werkzaam en vooruitziend is.’ Deze twee hoedanigheden zijn zeker den Vlaming eigen, maar.... niettegenstaande die hoedanigheden, heerscht er miserie op het platteland. Die zwaargevulde zakken houden ten hoogste - en slechts na een lang seizoen - vijf-, zeshonderd frank in of soms iets meer, maar de meeste Franschmannen komen naar huis met driehonderd frank. Driehonderd frank na een leven van ontberingen en een doodenden arbeid,
| |
| |
door Stijn Streuvels zoo flink geschilderd in zijn ‘Oogst’! 's Winters vinden die menschen haast geen werk in hun dorp; eenigen gaan zich verhuren in de stad, wat hun niet altijd lukt, anderen gaan in de schuren graan dorschen of vlas zwingelen, nog anderen trekken naar 't Walenland of houden zich met konijnenkweek bezig en de rest is totaal werkeloos. De spaarpenningen, gedurende den Zomer vergaard met hard te arbeiden, worden gedurende den Winter weer uitgegeven, daar er alsdan - dat dood seizoen - bijna niets gewonnen wordt. Er kan hoegenaamd geen sprake van zijn - op eenige uitzonderingen na - eigenaar te worden. En 't is een ellendig leven, dat die menschen slijten.
O, 'k weet het wel, 't is een gewoonte bij hen geworden, maar die gewoonte neemt er toch de ellende niet van weg. Nog onlangs sprak ik met een brave huismoeder uit mijn streek, die haar echtgenoot slechts eenige maanden in 't jaar bij zich heeft, en vijf kinders (dus niet te veel) moet opkweeken, terwijl haar man hard zwoegt in de Fransche velden en fabrieken. Ze is een zeer zuinige vrouw, en, eenigen tijd geleden, was ze zelfs niet in staat de noodige zorg te verschaffen aan haar zieken zoon. Dat heeten wij ‘miserie’! Vandervelde zegt het zoo goed in zijn boek op bl. 181: ‘Inactivité presque complète durant quatre ou cinq mois, surmenage le reste de l'année, telles sont les conditions de travail des ouvriers nomades de la Flandre. C'est, en somme, une triste vie que celle de ces pauvres gens éloignés, la plupart du temps, de leur foyer familial - Bijna volledige onwerkzaamheid gedurende vier of vijf maand, bovenmatige inspanning de rest van 't jaar, dat zijn de arbeidstoestanden van de zwervende werklieden uit Vlaanderen. In één woord, 't is een droevig leven dat die arme lieden slijten, den meesten tijd van hun haardstee verwijderd.’
Onze boerenwerklieden trekken niet alleen naar Frankrijk; er zijn er ook, die in Duitschland en in Holland (omstreek van Haarlem) gaan arbeiden. De meesten echter verlaten hun land voor het Zuiden: we onderscheiden:
a) de steenbakkers, in het Noorden en het departement van Pas-de-Calais;
b) de aardwerkers, ook meestendeels in 't Noorden, maar zelfs te en voorbij Parijs;
| |
| |
c) de landarbeiders, verreweg de aanzienlijkste kategorie, in de departementen Pas-de-Calais, Aisne, Eure et Loire, Loiret, Seine, Seine et Oise, Seine et Marne, Oise.
Het gebeurt wel meer dat dezelfde persoon tot de drie kategorieën behoort, en ik heb met verschillende landarbeiders gesproken, die gedurende de maand, welke hun twee campagnes afscheidt - campagne, zoo heet men dien veldarbeid; zoo spreken onze Vlamingen van één of twee campagnes te doen per jaar - ‘terrassier’ worden.
We zeggen dat er twee campagnes bestaan: degenen, die de eerste campagne meemaken, vertrekken in April-Mei en keeren terug in Augustus; de anderen vertrekken in September en komen weer in December. Het aantal campagnes wordt fier door onze werklieden opgeteld, en 't is niet zonder hoogmoed, maar tevens ook met zekere droefheid over de lange reeks jaren van harden arbeid dat ze u vertellen hoe ze dertig, veertig, vijftig campagnes meegemaakt hebben; dat broodnoodig gebruik wordt voortgezet van vader tot zoon. Ze vertrekken met ploegen van 10 tot 15 man en hebben een hoofdman, den ploegbaas, die door den Franschen boer jaarlijks verwittigd wordt. Dikwijls ziet men vader en jongens van 15 à 16 jaar samen gaan. Als de hoeve te ver afgelegen is van 't station waar de Franschmans aankomen, zoo wacht de boer ze met zijn wagen op; en zoo ook vervoert deze zijn werklieden iederen morgen naar zijn land, als dit te ver verwijderd is. Er zijn er, die in den kost zijn: dit is gewoonlijk het geval voorbij Parijs; dat zijn de ‘rijke’ Franschmans; anderen, die in 't Noorden werken, vertrekken, geladen als muilezels met hun kleeren, pikhaak, hesp en varkensvleesch: dat zijn de ‘arme’ Franschmans.
Maar, arm zijn ze allebei!
Gedurende de eerste campagne worden de beeten geplant, gezuiverd en wordt er in het aardappelveld gewerkt; daarna begint men den oogst. Daar de oogst in 't Zuiden eerder rijp is dan in 't Noorden, zijn er velen die in 't Zuiden arbeiden en bij hun afreis een tweeden oogst gaan afpikken in de Noorderdepartementen. Er zijn ook streken waar de oogst gemaaid wordt, hetgeen het werk snel doet vooruitgaan, maar zeer lastig is.
De tweede campagne is voor den oogst van de beeten.
| |
| |
Dan zijn er nog, die daarna in de fabrieken (suikerindustrie) blijven arbeiden.
Ik heb me tot verschillende personen gewend om te weten wanneer die jaarlijksche trek voor het eerst begonnen is. Wel gingen van in vroeger eeuwen reeds Vlamingen in Frankrijk werken, maar dat getal was gering. Onze Vlamingen hielden te veel van hun geboortegrond, hun haard, dan dat ze, met duizenden, hun land zouden verlaten, om elders te gaan arbeiden, indien niet bijna onmogelijk te bestrijden oorzaken ze er toe gedwongen hadden. Die oorzaak is te zoeken in de heele omwenteling, die de nieuwe mechanische weeftoestellen teweegbrachten in ons Vlaanderen. Tot dan toe was de vlasnijverheid op het platteland een huisnijverheid, die een betrekkelijk goede winst opleverde. Maar, van 't oogenblik af dat de oude werkwijzen, om lijnwaad te vervaardigen, vervangen werden door nieuwere, was 't aan onze plattelandsbevolking totaal onmogelijk die concurrentie te doorstaan. Die enorme crisis ging gepaard met een landbouwcrisis: slechten oogst, aardappelziekte. Het bedrijf van duizenden dorpelingen was dood. En dan ziet men de Vlamingen bij onze Zuiderburen gaan werk zoeken, waar de beetbouw zeer toegenomen was. Voornamelijk na 1871, zegt graaf Ch. de Grünne in zijn studie ‘Les ouvriers agricoles belges en France’, wordt die beweging zeer belangrijk. De oorlog had immers velen weggemaaid, die vervangen dienden te worden. De suikerfabricatie van het Noorden had het eerst de Vlamingen aangelokt, en naarmate die een uitbreiding nam, dank zij de dalende markt der kolen, en gezien den afkeer van de inlandsche bevolking voor dien harden arbeid, stellen we het toenemen van het aantal uitgeweken Vlamingen vast, die afzakken tot in de departementen van de Aisne en de Somme, zelfs tot in de omstreek van Parijs en tot in Beauce en Brie. Ze boden zich ook aan voor het afsnijden van het graan. Eénmaal dat de Fransche pachtheeren hun arbeid naar waarde geschat hadden, wilden ze geen andere werklieden meer. (Zie Ch. Grünne).
De heer Volksvertegenwoordiger Petrus Daens zegt me dat men ook beproefd heeft Italiaansche werklieden naar Frankrijk te lokken; weinigen beantwoordden aan de vraag; de arbeid van de anderen was onvoldoende.
Een inwoner van Frankrijk zelf, die het vak kent, bevestigde
| |
| |
me dat daar niemand in den oogst en de beeten kan werken zooals de Vlamingen.
Naar mijn zegsman, den heer Daens, en verschillende andere personen, verzette de geestelijkheid zich in 't begin geweldig tegen die uitwijking; een uitzondering maakte de eerwaarde heer Duvillers, pastoor van Woubrechtegem, die er op wees dat het een noodzakelijk gevolg was van de inwendige crisis, die ons Vlaanderen teisterde.
Die geestelijkheid, welke de uitwijking uit een godsdienstig en politiek oogpunt beschouwde, ziende dat haar tegenkanting door den drang der omstandigheden vernietigd werd, oordeelde het geraden, liever dan zich langer nutteloos te verzetten, de uitwijkelingen onder haar bescherming te nemen.
Aldus ontstonden het ‘Berek tot Bescherming van de West-Vlaamsche Tijdelijke Uitwijkelingen naar Frankrijk’ en het ‘Beschermingscomiteit der werkliedenuitwijkelingen van Oost-Vlaanderen.’
De heer Volksvertegenwoordiger advokaat Romaan Moyersoen, lid van het Oost-Vlaamsch comité, schrijft me: ‘Het werk der tijdelijke uitwijkelingen, ingericht door de Bisschoppen van Gent en Brugge, heeft voor doel den stoffelijken, geestes- en zedelijken toestand der uitwijkelingen te verbeteren. De uitwijkelingen worden regelmatig door Vlaamsche priesters bezocht; - maatschappijen van onderlingen bijstand werden te hunnen voordeele ingericht, die onderstand bij ziekte of sterfgeval verschaffen; - advokaten en pleitbezorgers worden hun kosteloos verleend om hunne rechten te doen gelden in geval van betwisting.’
Het West-Vlaamsche Berek staat onder de hooge bescherming van Mgr. Waffelaert, Bisschop van Brugge - die geregeld de vergaderingen bijwoont -, onder het eerevoorzitterschap van den eerwaarden heer kanunnik H. Van den Berghe, vicaarheer, en onder het voorzitterschap van het kamerlid, Vrijheer Karel Gillès de Pélichy. Ridder Stanislas van Outryve d'Ydewalle, van St-Andries langs Lophem, in welke kleine gemeente een twintigtal Franschmans wonen - naar die heer zelf me meldt - is algemeen boekhouder; en de E.H. Edmond Denys is de ‘geestelijke bestierder van de uitwijkende werklieden.’ Deze was zoo vriendelijk me een uitgebreid verslag over het tiende jaar (1910-1911) van hun werkzaamheden, alsook de laatste nummers
| |
| |
van De Stem uit het Vaderland, katholiek weekblad, Tolk van 't Westvlaamsch Gouwverbond van Onderlingen Bijstand voor uitwijkende werklieden, te sturen.
Het Oost-Vlaamsch comité heeft Mgr. Stillemans, Bisschop van Gent, en den heer Senator de Kerckhove d'Ousselghem tot eerevoorzitters, - den heer Volksvertegenwoordiger Maenhout tot president. De E.H.A. Bert is directeur van het werk der Vlamingen te Parijs. Ik ontving ook een ‘Aperçu sommaire des Travaux du comité de protection des Ouvriers-Emigrants de la Flandre Orientale’ over de jaren 1908, 1910 en 1911. Dat ‘aperçu sommaire’ is echter zeer uitgebreid.
We staan verwonderd over den verbazenden arbeid van beide beschermingscomités.
Het Berek van West-Vlaanderen belegde in verschillende dorpen 9 vergaderingen gedurende December 1910, 9 gedurende Januari 1911, 10 gedurende Februari, 8 gedurende Maart en 3 gedurende April. De uitwijkelingen kwamen bijeen: van de dekenij van Avelgem, ten getale van 160; van de dek. Brugge-Zuid: 301; van de dek. Diksmuide: 363; van de dek. Gistel: 620; van de dek. Kortrijk: 560; van de dek. Poperinge: 80; van de dek. Roeselare: 650; van de dek. Thielt: 620; van de dek. Thorhout: 2165; van de dek. Ieperen: 550. Samen: 6069. Deze cijfers zijn zeer belangrijk, omdat ze ons naar alle waarschijnlijkheid inlichten, precies niet over het juiste aantal uitwijkelingen per streek, maar, gezien de verhouding van dekenij tot dekenij, omtrent de streek, die het meest aantal Franschmans oplevert. We stellen hier vast dat het de gemeenten van den omtrek van Thorhout moeten zijn. Eigenaardig: Ichtegem belegde een bijeenkomst op twee verschillende plaatsen - één in de kerk, bijgewoond door 98 man en één ‘in den Geuzenbosch’, bijgewoond door 150 man.
In het Fransch Noorden werden drie zomervergaderingen gehouden, en in drie dagen tijds ‘ketste’ de E.H. Denys Fransch-Vlaanderen af en bezocht de ‘maatjes op hun dungezaaide steenovens.’ - ‘Overal, waar ik reed of tort, waren de steenbakkers welgezind. Het weder, dat overjaar gestadig kwakkelde en zeeverde. legde aan om de maatjes te begunstigen met een overheerlijken zomer,’ zegt de pastoor, die. al rijdende, de ‘uitsteekberden’ van
| |
| |
de herbergen leest: A l'estaminet de la Kreule - Au schu (in het schuw) - Au Boerenhol - Au spotterken - Au Peckel - Au Rietveld - Au Paddeveld - Au Klocke-hoeck, - en in zijn geest overloopt hij al de maatjes, die hij sedert negen jaar alhier of aldaar ontmoet had. ‘Allen hebben hem veel troost verschaft, al zijn ze allemaal geene heiligen. Boos en zijn ze niet, neen, maar krank. Het geloof zit nog zoo diep in hunne herten.’
Het Pas-de-Calais kreeg 4 vergaderingen en 't bezoek van denzelfden heer Denys. Wie vertelt het gelijk hij?
‘Ze wrochten zoo neerstig te Douvrin en te Auchylez-Labassée, de steenbakkers, de pressers, de meulemans en de steenzetters. Ze wrochten zonder te verpinken, lijfsgena, altijd werken, geen tijd hebbende schier om den pastor van de Vlamingen een handje te drukken. Maar.... rap met de handen is ook rap met de tanden, en ze speelden ze binnen, de dikke sneden brood en de schellen zwijnsvleesch, als het vier was van den namiddag....
- En gij, meuleman, gaat gij nooit meer terugkeeren naar België?
- Neen ik, heer pastor, neen ik! Waarom terugkeeren naar Beis? Om er te creveeren van den honger? Ik vind mijn brood in France, en ik ben hier goed.
Ik heb altijd een bijzonder oog op de meulemans, ik zou haast zeggen op de “beulemans”, want ze moeten toch zoo beulen al krabbelende in den grond met krabber en met schoepe, en voerende bakwagens aarde hoog opgeschoept met een pinne. Ze steken en ze puggen daaraan godgansche dagen en maanden lang, zoodat ze welhaast geenen mensch meer zouden gelijken, ware 't niet dat ze van ijzer en staal zijn. En zweeten dat ze doen! hun baaiken hangt er van te lutsen en te kletsen tegen hun lijf als een natte schoteldoek. En ik weet er, die dit lezende, zullen zinderen bij de herinnering aan den uitgestanen arbeid.
En de pressers, die den steel van hun machien witwrijven, louter van den onophoudenden arbeid! Al wie onze Vlamingen alzoo ziet werken staat verstomd en verslagen over zooveel taaie neerstigheid.’
| |
| |
Is het niet wraakroepend dat onze Vlamingen, die iedereen verstommen om ‘zooveel taaie neerstigheid’, in ‘France’ hun brood moeten gaan vinden, daar ze in hun eigen land zouden ‘creveeren van den honger’?
Dit toont wel aan dat het de miserie is, welke die mannen uit ons Vlaanderen drijft.
In de Somme hadden 8 bijeenkomsten plaats, in de Seine et Oise 4, in de Oise 6, waar Denys de Belgen vond ‘op hun eigen nest, bezig met rogge te pikken. 't Was er heet als in een oven, vernepen als ze daar zaten tusschen de bosschen, waar geen windje waaide. Het zweet liep hun bij beken af en ik had deernis met hun lot, maar ze waren voldaan over hunnen zomer.’
En de pastoor zette zijn tocht voort, hield één vergadering in de Aisne:
‘'t Was toch zoo stikkend heet. Een blauwendige mist, een dunne rook, om zeggens, hong boven de velden en de lucht begon te zanen: des fleurs d'orage, wist de pastor-deken van Vic-sur-Aisne dat te noemen. Geen levende ziel dierf buiten kijken. Iedereen hield zich gesloten in een hoek of kant en roerde niet, want ieder beweging deed het zweet uit de zweetgaten perelen, stroomen. Geen windje waaide, geen trek in de lucht, geen tocht hoe klein, en 't scheen dat de zonne heur laaienden gloed spuwde uit honderdduizend vuurmonden te gelijk. Geen blad, geen vinne trilde of zinderde onder de witte zonne, die ketterde tegen de witsteenen wanden van de dorpshuizen en de torentinnen van 't versterkt kasteel deed gloeien. En dan ging het naar Compiègne en van Compiègne naar Clermont, en daar stonden de velden wit van den zwaargeladen oogst, zegge hagelwit onder de ketterende zonne. Ik zag waarhier waardaar een Belg of twee de gangen maken en de zoomen van de koornstukken afscheren. De pikmachienen, de maaiers, en de binders, met drie peerden bespannen, wiekten met hunne armen als molens door de gulden zee van koorn, en pikten hemelstorme de tarwe af, die elf dagen vroeger gerijpt was dan overjaar. De Belgen stuikten de schooven goudgeel en blond in onafzienbare reken. De menschen zullen brood hebben dees jaar en beterkoop kunnen leven. De Fransche boeren hunne graanzolders zullen proppen en begeven onder den overvloed, maar de Belgen zullen weinig goudvinken te vangen hebben.’
| |
| |
Het is een gekend feit, dat, als de oogst zwaar en recht staat, de Vlamingen minder verdienen, dan als hij plat geregend is; in 't eerste geval worden immers de machines gebruikt.
Reeds in 1902, tijdens een vergadering van het ‘Comité de Protection des Ouvriers-Emigrants’, werd de aandacht gevestigd op den erbarmelijken toestand van de uitwijkelingen, welke, gedurende hun verblijf in Frankrijk, ziek worden. Men besloot over te gaan tot de stichting van mutualiteiten, Franschmansgilden. Einde 1904 bestonden er 24 dergelijke gilden; einde 1906: 66 gilden tellende 3972 leden; einde 1907: 106 gilden met 7042 leden (dat jaar waren er 14 sterf- en 496 ziektegevallen; er werd een vergoeding uitbetaald ten beloope van 8473 fr.). Op 1 Maart 1911 telde de Federatie 147 gilden en 9504 leden; ze betaalde 8679 frank indemniteit voor 24 sterf- en 594 ziektegevallen.
De bijdragen beliepen tot 10.880 frank.
Een herverzekeringskas werd ook ingericht en ontving in 1911, vanwege de aangesloten vereenigingen, 2311 frank en betaalde als aandeel in de vergoedingen aan de gilden de som uit van 1753, 10 fr.
De Federatie van Mutualiteiten en Herverzekeringskas in Oost-Vlaanderen staat onder het voorzitterschap van het katholiek Kamerlid, den heer J. Maenhout.
Ik zei reeds dat onze Franschmans geregeld bezocht worden door afgevaardigden van hun beschermingscomité, over 't algemeen door priesters.
Ziehier wat ik te lezen krijg op bl. 15 van het ‘aperçu sommaire’ (1910):
‘Nos émigrants ont beaucoup souffert l'an dernier de la température inclémente: il y eut de nombreux cas de maladie et un plus grand nombre de décès que les autres années. Lorsqu'un de nos ouvriers tombe malade, il nous en avertit aussitôt par lettre ou par télégramme, et nous nous rendons immédiatement sur les lieux. Nous visitons encore dans bien d'autres circonstances nos émigrants, lorsqu'il s'agit de leur rendre service ou de leur venir en aide. Pour donner à nos lecteurs une idée de l'importance de cette partie de notre travail, il suffira de dire que durant le seul mois de juin, vingt-quatre voyages plus ou moins importants ont été faits dans ce but par nos aumôniers.’
| |
| |
De uitwijkelingen van Oost-Vlaanderen ontvangen het blad Het Volk van Vlaanderen, dat vóór 1911 heette Het Volk der Franschmans.
Er werd ook een syndikaat der uitwijkelingen gesticht, met het doel betere werkvoorwaarden te bekomen en ook de moeilijkheden, die tusschen patroon en arbeider kunnen ontstaan, te vereffenen. 't Is de heer L. Duprez uit Gent, die het Bureau van dat syndikaat presideert.
In het Fransch ‘Rapport des Travaux du Syndicat des Ouvriers-Emigrants de la Flandre orientale’ over 1907, lees ik op blz. 5:
‘Le Comité de Protection, en créant, en 1900, l'OEuvre des Franschmans, s'était proposé de protéger et de défendre nos ouvriers-émigrants tant au point de vue matériel que sous le rapport moral et spirituel.
La défense des intérêts matériels de nos ouvriers est parfois chose bien délicate et exige souvent une connaissance toute spéciale des hommes et des choses. Pour ce motif, il a semblé bon de laisser la défense de ces intérêts aux ouvriers eux-mêmes, sous la direction de chefs prudents et capables.
C'est là l'origine du Syndicat des Ouvriers-Emigrants, dont le but est d'assurer à nos émigrants des conditions d'existence et de travail plus favorables, et aussi d'intervenir en cas de difficultés personnelles entre patron et ouvrier.
Le Syndicat des Ouvriers-Emigrants comptait au 31 décembre 1907, cent et quinze sociétés affiliées.... Le total des membres s'élève à huit mille.
Le bureau est composé des fondateurs du Syndicats et de quelques autres membres.
Le nombre des membres-ouvriers du bureau augmentera naturellement au fur et à mesure du développement du Syndicat.’
Ik vind integendeel van 1907 tot 1910 een vermindering van leden-werklieden van dat Bureau.
Om de uitgave van het syndikaat - bizonderlijk veroorzaakt door de onkosten van rechtspleging - te dekken, stort ieder lid een bijdrage van 25 centiemen 's jaars. Die bijdrage is uiterst gering en toch moet ik bekennen dat het syndikaat doeltreffend gewerkt heeft.
| |
| |
In 't verslag over 1910 tref ik op bl. 39 het volgende aan:
‘Le syndicat s'occupe exclusivement des intérêts matériels de nos ouvriers.
La défense des intérêts matériels de nos ouvriers émigrants est divisée nécessairement en deux catégories: la défense des intérêts collectifs, c'est-à-dire, communs à un groupe plus ou moins important d'ouvriers; et celle des intérêts particuliers, ou les cas de conflit entre tel ouvrier et tel patron déterminés.
Dans l'une et l'autre de ces deux catégories le Syndicat a rendu des services signalés à nos ouvriers.’
Zoo is het grootendeels aan dit syndikaat te danken dat de arbeidskontrakten langs om meer in gebruik komen, dat de werkliedenlogementen verbeterd zijn, dat de belasting op de uitwijkelingen in Frankrijk niet toegepast geworden is.
De uitwijkelingen, die slachtoffer zijn van een werkongeval, met bestendige onbekwaamheid tot arbeid, hebben in Frankrijk, evenals in België, recht op een lijfrente.
Ten andere, de Franschmans genieten, ondanks de chauvinistische en protectionistische pogingen die mislukken, nagenoeg al de voordeelen der Fransche sociale wetgeving, en dat volgens het Franco-Belgisch verdrag van 21 Februari 1906, dus ook de voordeelen van de Fransche Ongevallenwet van 9 April 1908.
Die Fransche Ongevallenwet gelijkt veel aan de onze van 23 December 1903; maar in Frankrijk is de verzekering voor de bazen verplichtend, hier niet.
Om die rente te kunnen ontvangen, zouden de tot arbeid onbekwame uitwijkelingen zich viermaal 's jaars naar Frankrijk moeten begeven.
Om in die moeilijkheid te verhelpen werd er een overeenkomst gesloten tusschen hoogergenoemd syndikaat en de voornaamste Verzekeringsmaatschappijen, waardoor het Bureau zelf te Parijs het bedrag van de rente ontvangt, dat vervolgens aan de belanghebbenden gestuurd wordt. Aldus wordt te Parijs de rente ontvangen van een dertigtal werklieden, ten beloope van 8419 frank.
Van 1900 tot en met 1910, heeft het syndikaat 276,293 frank als vergoeding doen uitbetalen, en van 1907 tot en met 1910, als rente 18,229 frank.
| |
| |
Het valt niet te betwisten dat het Werk der Franschmans veel goed gesticht heeft, en prijzenswaardig is.
We zullen natuurlijk niet beweren dat dit werk door de geestelijkheid en de katholieken op 't getouw gezet werd uit louter liefde voor den werkman.
Zoo zegt Dr G. Barnich in zijn zeer gedocumenteerd boek ‘Le Régime clérical en Belgique’, nadat hij in het hoofdstuk ‘Les Franschmansgilden et les Aoûteux’ het groot aantal uitwijkelingen vermeld heeft, op bl. 266:
‘On conçoit qu'une action aussi méthodique et aussi attentive que l'est celle du Parti catholique ne pouvait laisser s'échapper une somme d'influence aussi considérable et, soit que les cléricaux aient craint que l'air de la France fît vite oublier à ceux-ci l'indispensable tutelle de l'Eglise, soit qu'il fût jugé en haut lieu que tout au moins la force électorale que représentaient ces 60.000 électeurs devait être conservée à tout prix au parti qui la représente, des moyens fort ingénieux furent imaginés pour s'assurer de leur fidélité.’
Het Werk der Franschmans - niettegenstaande de uitmuntende resultaten, die het opgeleverd heeft en nog dagelijks voortbrengt, en die we volgaarne erkennen - behoort ook wel tot hetgeen Paul Janson in de Préface van Barnich's studie noemt ‘la multiplicité des oeuvres qu'il (le clergé) a créées, beaucoup moins pour défendre et propager la foi que pour assurer dans le pays cette domination politique qui l'opprime depuis de trop longues années.’
We willen wel bekennen dat dit werk een weldaad geweest is voor den armen uitwijkeling, dat het bezield is met een nobelen geest om goed te doen, en we bewonderen de geldelijke opoffering, die velen zich getroosten om dit werk in stand te houden.
In dien zin spreekt ten andere de heer Paul Hymans in zijn Préface van 't boek van Barnich: ‘Certaines (oeuvres catholiques) sont inspirées d'un noble esprit de bienfaisance. Et beaucoup de ceux qui s'y consacrent font des sacrifices d'argent et de dévouement qui commandent le respect. Mais presque toutes mêlent adroitement le temporel au spirituel et combinent avec les inspirations du coeur de sordides calculs politiques. L'assistance est subordonnée à des conditions qui humilient la conscience du pauvre et contraignent sa liberté.
| |
| |
La participation aux associations et aux avantages qu'elles procurent est soumise à des engagements de servitude morale.’
En nochtans schijnen in den laatsten tijd - alhoewel het Werk der Franschmans heelemaal in katholieke handen is - de Franschmans zelf aan de politieke macht der klerikalen te ontsnappen.
***
Om mijn studie over de Franschmans zoo volledig mogelijk te maken, heb ik:
1e een vragenlijst gestuurd aan Volksvertegenwoordigers en andere personen, die ik als bevoegd aanzag om me over deze kwestie in te lichten;
2e inlichtingen gevraagd aan Oost- en West-Vlaamsche Bescherming-comité's en aan de succursale te Parijs;
3e een vragenlijst gestuurd aan den burgemeester van talrijke gemeenten, waar veel Franschmans-familiën wonen;
4e een persoonlijk onderzoek ingesteld;
5e werken geraadpleegd die de landbouwkestie en de uitwijkelingen behandelen.
* * *
Ik had de volgende vragenlijst gestuurd aan Volksvertegenwoordigers van de streek der Franschmans en aan eenige andere personen:
1) Welke zijn de oorzaken van den jaarlijkschen trek van zooveel duizenden Vlamingen naar Frankrijk?
2) Welk loon kunnen ze ginder verdienen en welke besparingen kunnen ze doen?
3) Welken invloed oefent de tijdelijke afwezigheid van den vader uit op het achtergebleven huisgezin?
4) Welken invloed oefent het verblijf in Frankrijk uit op de daar arbeidende Vlamingen?
5) Is het mogelijk de Franschmans, gedurende hun verblijf bij onze Zuiderburen, als stamgenooten bij te staan, om ze gedurende dien tijd niet heelemaal van Vlaanderen te laten vervreemden, en hun leven aldaar te verbeteren op stoffelijk, geestes- en zedelijk gebied? Welke middelen zoudt ge daartoe aanwenden?
| |
| |
6) Kan er intusschen voor het achterblijvende huisgezin iets gedaan worden?
7) Op hoeveel duizenden schat ge de Vlamingen, die jaarlijks naar Frankrijk gaan werken?
8) Denkt ge dat die trek doetreffend kan tegengewerkt worden: 1o voor den arbeider zelf, 2o voor Vlaanderen? Zoo ja, door welke middelen?
Ik heb zeer weinig voldoende antwoorden ontvangen; eenigen bekenden niets van de kwestie af te weten, anderen schreven weinig op de hoogte te zijn en met belangstelling mijn onderzoek te zullen lezen, nog anderen (de talrijksten) verzonden me naar de bescherming-comité's; enkelen (en dit was grappig!) verzonden me naar malkander.
De heer Petrus Daens (Christen Demokraat) geeft als oorzaken van uitwijking op: verval van de vlascultuur en de huisnijverheid, gebrek aan industrie op het platteland, lage loonen in Vlaanderen, gemakkelijke vervoermiddelen, nù ook verval van de hoppeteelt, gebrek aan kloek mannevolk in Frankrijk.
Bij onze boerenarbeiders - in vergelijking met hun aanhoudende miserie in Vlaanderen - wordt Frankrijk aangezien als een goudmijn.
De uitwijkelingen keeren naar hun land terug met 3 à 4 à 500 frank; om die som te kunnen meebrengen, hebben ze als slaven moeten arbeiden van 3 uur 's morgens tot als 't donker wordt.
Op vraag 3 en 4 antwoordt het democratisch Kamerlid uit Aalst dat over 't algemeen de oud-Germaansche zeden bewaard blijven; die uitwijking brengt weinige schokken teweeg in 't huisgezin, alhoewel hier en daar wel bespeurd wordt dat het vaderlijk gezag ontbreekt; de vrouw blijft getrouw aan den afwezigen man, nochtans heeft men hier en daar een uitzondering aan te stippen, hetgeen soms voor gevolg heeft dat de uitwijkeling naar België niet meer terugkeert.
De Franschmans oordeelen onafhankelijker dan de Vlamingen, die nooit hunne streek verlaten; de meesten blijven godsdienstig. De pastoor verwacht hen met genoegen omdat hij dan mannevolk in zijn kerk krijgt. Onder de Vlamingen in Frankrijk wordt tegenwoordig veel over Belgische politiek gesproken; er zijn er zelfs, die ginder soms 's Zondags in den namiddag een meeting houden.
| |
| |
Op vraag 5 zegt de heer Daens dat de katholieken Bonden van Franschmans gesticht hebben, maar dat die katholieken nochtans stelselmatig weigeren diezelfde Franschmans in de gelegenheid te stellen hun stemrecht uit te oefenen, daar de verkiezing plaats heeft op een tijdstip waarop al de uitwijkelingen België verlaten hebben. De Aalstersche Volksvertegenwoordiger heeft daarvoor reeds dapper in de bres gesprongen en de heeren Maenhout, Verhaeghen en de Gellinck, hoofden van die bonden, rechtstreeks ondervraagd en geen positief antwoord bekomen. Hij schat de jaarlijksche uitwijkelingen op 55 à 60 duizend.
De Christen Volkspartij heeft in 1904 een onderzoek ingesteld over 't getal afwezigen in verschillende gemeenten van 't arrondissement Aalst en in een zestal buiten 't arrondissement.
Ziehier de lijst:
Binnen het arrondissement:
|
Baardegem |
120 à 140 |
Gijsegem |
75 |
Hofstade |
85 |
Meire |
270 |
Erpe |
160 |
Herdersem |
55 |
Impe |
45 |
Wanzele |
35 |
Vlierzele |
250 |
Letterhoutem |
150 |
Zonnegem |
75 |
Bavegem |
96 |
Oordegem |
170 |
Smetlede |
165 |
Ressegem |
91 |
Aaigem |
150 |
Woubrechtegem |
121 |
Herzele |
125 |
Sint-Lievens-Essche |
135 |
| |
| |
Grootenberge |
48 |
Leeuwergem |
54 |
Hillegem |
175 |
Borsbeek |
140 |
Sint-Lievens-Houtem |
290 |
Heldergem |
180 |
Neerhasselt |
80 |
Aspelare |
85 |
Velsique |
60 |
Sinte-Maria-Oudenhove |
55 |
Dat maakt samen op 29 gemeenten (iets meer dan het derde van het arrondissement Aalst): 3550 Franschmans.
De heer Daens en ik denken dat men gerust het aantal uitwijkelingen voor onze heele Aalstersche streek op 9 à 10 duizend mag schatten.
Buiten het arrondissement:
|
Everbecq |
500 |
Cherscamp |
194 |
Denderbelle |
85 |
Wichelen |
80 |
Schellebelle |
100 |
Wetteren |
95 |
Hier dus voor 6 gemeenten uit verschillende arrondissementen: 1054.
De heer Daens is ook zoo welwillend geweest me twee fotografiekaarten te bezorgen, waarop twee ploegen Franschmans (een van twaalf en een van vijftien man), jongeren en ouderen, gefotografeerd zijn. De eerste groep is gewapend met het noodige gereedschap om te pikken; ze zijn allen barvoets en dragen slechts hemd en broek en breede ceintuur; een der mannen draagt een soepketel; de tweede groep zit te drinken en heeft op de tafel een klein bord geplaatst met het opschrift: De Vereenigde Dronke Broeders. Geen enkele rookt;
| |
| |
één hunner (de oudste) leest een blad; ze zien er allen kloek en opgeruimd uit.
Ja, zoo zijn ze, zegt de heer Daens: hard werken, plezier maken, drinken en vloeken, maar eerlijk... Oud-Germanen.
Om een klein denkbeeld te kunnen vormen van den graad van onderwijs dier Franschmans, schrijf ik hier die kaarten over (ongelukkig kan ik de hanepooten en mislukte letters niet weergeven; geen twee letters zijn verbonden):
I |
M. Petrus daens
à Alost
Vlandren Oriandale
Belgiex |
Tekst: Mijnheer daens ik hebt u hartelijk geluk te wechsen van het geen ik in de gazet vernomen heb als dat gij weder den zegenpraal behaal heb en wij wechen u hartelijk geluk met geheel ons kompaien.
Monseur..................
Citivateur a Neufmontier Par Meaux (Seine a Marne Franse
Pour remettre.....................
gezonden door den ploegbaas die daar te miende in staat met zijne klak op en gemoet ons iest laten weten.
II |
Mijnheer Petrus Daens
Representent van Aalst
Vlanderen Oriontalle
Belgeiqeu Geen tekst, enkel een naam. |
De heer Hippoliet Meert van Gent, sekretaris van het Algemeen Nederlandsch Verbond Groep B, welke me tal van namen opgaf, aan wie ik me adresseeren kon om inlichtingen, die me van zeer grooten dienst geweest zijn bij deze studie, duidt ook, evenals de liberale Volksvertegenwoordiger uit Gent, de heer Arthur Buysse, als oorzaak van de uitwijking aan: lage loonen in Vlaanderen, betere loonen in Frankrijk. De h. Meert denkt dat de afwezigheid van den vader niet gunstig kan zijn, maar voegt er onmiddellijk bij dat dit enkel een theoretische
| |
| |
gevolgtrekking is. Wat het aantal uitwijkelingen betreft, dat is moeilijk te schatten: hij hoort van 60.000, 45.000, 40.000. En omtrent het laatste punt, meent hij dat die trek alleen dán doeltreffend kan tegengewerkt worden, wanneer betere bestaansvoorwaarden voor de veldarbeiders in Vlaanderen komen. ‘Van zelf slaat de landelijke werkgever de loonen niet op; hij wordt er alleen toe gebracht wanneer gebrek aan armen hem daartoe dwingt; ik hoor nu, dat dit gebrek aan armen zich begint te doen gevoelen. Of anders wordt de werkgever er toe gebracht door het syndicalisme; doch, ik stel me voor, dat dit onder de werklieden zeer moeilijk is in te richten, daar men ze zoo moeilijk bijeenkrijgt. Doch dat is alleen maar een voorstelling.’
De heer Buysse schrijft me nog: ‘Die menschen werken zich ginder dood. Ze werken in entreprise, dat wil zeggen dag en nacht en kunnen zeven of acht frank daags verdienen en hun gezondheid kapot maken. Ik ken er zoo! De afwezigheid van den vader is zeer slecht voor het huisgezin, ook voor den vader. Het aantal uitwijkelingen ken ik niet; ik heb hooren spreken van dertig duizend Vlamingen.’
De heer Staatsminister Karel Woeste stuurt me een eigenhandig in 't Nederlandsch opgesteld briefje en verzendt me met zijn ‘oprechte groetenissen’ tot zijn vriend, den heer Volksvertegenwoordiger Romaan Moyersoen, van wien ik, ten andere, reeds zeer degelijke inlichtingen en verdere adressen bekomen had. Dit katholiek Kamerlid schrijft ook - evenals al mijn berichtgevers overigens - de uitwijking toe aan ‘de groote loonen, die in Frankrijk aan landbouwwerkers betaald worden - het gebrek aan land hier in de.’ Hij zegt dat ze van vijf tot tien frank per dag winnen en van drie tot zeshonderd frank naar huis meebrengen; het aantal Franschmans is hem onbekend.
De heer Albert Devèze, liberale Volksvertegenwoordiger van Brussel, is van meening dat het natuurlijk wenschelijk is ‘dat de Vlaamsche Belgen in hun vaderland werk genoeg zouden vinden, om niet meer gedurende lange maanden van hunne familie gescheiden te moeten leven.’ Inmiddels zou de regeering alles in 't werk moeten stellen om de bescherming over de uitwijkelingen te verzekeren.
De socialistische Volksvertegenwoordigers, aan wie ik inlichtingen gevraagd had, verwezen me naar het werk ‘L'Exode Rural et le
| |
| |
Retour aux Champs’ van E. Vandervelde, dat ik bezat en natuurlijk reeds geraadpleegd had.
De heer Lodewijk de Raet, Afdeelingshoofd in het Ministerie van Nijverheid en Arbeid, schrijft me dat het vraagstuk over de Franschmans ‘een der minst gekende kwestiën onzer huishouding is, al spreekt men er zoo dikwerf over. Zoo werd eenigen tijd vóór de verkiezing van Juni de Minister ondervraagd over 't getal Franschmans, en hij moest antwoorden dat er geen nieuwe gegevens voorhanden waren: dit was de zuivere waarheid. De afdeeling statistiek van het arbeidersambt is van plan een “enquête” in te richten.’ Hij zegt verder dat het grootste getal landarbeiders (hij vermeldt ook aard werkers en steenbakkers) op stuk werken: zóóveel om een hektaar te maaien, enz., en, als ze goed doorwerken, van acht tot tien frank per dag verdienen kunnen. Voor een seizoen van Mei tot einde September kunnen deze werklieden van vijfhonderd tot driehonderd frank (het laatste het meest) naar huis brengen. Het getal Franschmans bedroeg in 1898 van vijftig tot zestig duizend, maar is, naar betrouwbare inlichtingen, met meer dan tien duizend verminderd.
Thans zouden er zijn:
Oost-Vlaanderen: |
23.000 |
West-Vlaanderen: |
14.000 |
Henegouwen: |
4.000 |
Wat de menschen van hun dorp drijft is de miserie. In Frankrijk trekken zij hooge loonen, in Vlaanderen onbekend. Maar de groote reden is de overbevolking van onze Vlaamsche gewesten. Die trek kan alleen tegengewerkt worden door de nationaliseering van het kapitaal, door de vermeerdering van het productie-vermogen van den landbouw. Ingenieur De Raet had over de nationalisatie van het Vlaamsch kapitaal ons reeds interessante gegevens meegedeeld in zijn studie over ‘Vlaanderens economische ontwikkeling en toekomst’, verschenen op blz. 94 van Neerlandia (Vlaanderen-nummer. Juni en Juli 1904). Hij heeft dezelfde thesis zoo degelijk behandeld op bl. 75 en 113 van zijn ‘Verslag over de Vervlaamsching der Hoogeschool van Gent (1909)’, en ik vind ze van zoo'n overwegend belang, dat ik niet aarzel ze hier over te schrijven:
| |
| |
| |
Nationaliseering van het Vlaamsch kapitaal.
Dit wil zeggen, dat de talrijke millioenen onzer Vlaamsche spaarpenningen, die nu naar elders verhuizen onder voorwendsel voordeeliger plaatsing te vinden, zouden gebruikt worden tot niet minder winstgevende zaken op eigen bodem: uitbreiding van eigen handel, eigen nijverheid, eigen landbouw, eigen scheepvaart en zeevisscherij. Aan de thans bestaande misstanden komt maar een einde door de vervlaamsching in geest en in taal van Vlaanderens handel, nijverheid en geldmarkt. Het aandeel van de massa der kapitaalbezitters in het oprichten van zaken is uiterst gering. De stuwkracht gaat uit van een klein getal personen en instellingen (banken en groote handels- en nijverheidsfirma's). Het ligt dus aan deze leiders, bij wie men het stamgevoel niet opgewekt heeft, dat deze takken onzer nationale bedrijvigheid niet de gewenschte uitbreiding bekomen; in deze bedrijvigheid op eigen bodem zouden talrijke Vlaamsche werkkrachten benuttigd kunnen worden, talrijke Vlaamsche werklieden en hun huisgezinnen een bestaan in eigen land vinden. Wij komen overigens op deze zeer gewichtige quaestie terug in de volgende hoofdstukken, gewijd aan het hooger technisch en het hooger landbouwonderwijs. Onze mannen van zaken, groothandelaars, bankiers, moeten voeling krijgen met het volk. Daarvoor is een hooger handelsonderwijs er hoogst noodig.
Door de overbevolking van Vlaamsch-Belgie wordt een vermeerdering van het productie-vermogen van den landbouw een sociale eisch van het allergrootste belang.
België met zijn 243 menschen per vierkanten kilometer is een der dichtstbevolkte landen der aarde, maar het is vooral het Vlaamsche land dat een bijzonder dichte bevolking aanwijst. In de provincie Oost-Vlaanderen zijn de gemeenten met minder dan 200 inwoners per vierkanten kilometer uitzonderingen. Men vindt 235 inwoners per vierkanten kilometer in het arrondissement Thielt, 266, in dat van Oudenaarde, 319 in Sint-Nikolaas, 349 in Roeselare, 362 in Dender- | |
| |
monde, 388 in dat van Aalst. Tusschen Aalst en Zottegem treft men 11 buitengemeenten aan met meer dan 400, 13 met meer dan 300 inwoners per vierkanten kilometer. De hoofdoorzaak daarvan is de voorbeeldige landbouw van deze streek, waar het klein bedrijf de overhand heeft. Maar ook het hoog geboortecijfer. Ondanks den teruggang der jaren 40 en de sterke uitwijking naar het Noorden van Frankrijk, waar meer dan 500.000 menschen uit de Vlaamsche provinciën gevestigd zijn, ondanks de uitwijking naar het Walenland, die sedert veertig jaar duurt, ondanks de uitwijking naar de groote steden, blijft de bevolking van Vlaanderen, uit een sociaal oogpunt gezien, onrustbarend aangroeien. In een studie over Bevolkingscijfer en Stambelang hebben wij bewezen, dat Oost- en West-Vlaanderen de voorraadkamers zijn waaraan de andere Belgische, en vooral Waalsche provinciën, nieuwe levenskracht ontleenen; wij hebben dan ook aangetoond welke noodlottige gevolgen deze uitwijking heeft voor de Vlaamsche volkskracht. De groote oorzaak van de vermeerdering der bevolking is het hoog geboortecijfer: 33 per 1000 inwoners in Vlaamsch België, 21 op 1000 in de Waalsche provinciën. In Vlaanderen zijn de huishoudens met 10 tot 20 kinderen niet zeldzaam.
De gevolgen dier overbevolking, hoe verheugend ook op taalgebied, zijn een der oorzaken van de achterlijkheid van het Vlaamsche land. De landbouw en de schaarsche nijverheid zijn niet bij machte om de bevolking met voldoenden arbeid en ordentelijk loon een menschwaardig bestaan te verzekeren: de overvloed van werkkrachten komt verder het loon drukken; de lage standard of life van de Vlaamsche bevolking werkt de intellectueele en moreele ontwikkeling tegen, terwijl lage loonen en ondervoeding, ziekte en ontaarding na zich sleepen.
Jaarlijks verlaten 50 tot 60,000 Vlaamsche arbeiders (landbouwers, aardwerkers, steenbakkers) hun haardsteden om voor eenige maanden in Frankrijk of de Waalsche landbouwstreek werk te zoeken. Talrijke Vlaamsche werklieden zijn tijdelijk werkzaam in de kolenmijnen en de groote nijverheid van het Walenland. Hoe deze tijdelijke uitwijkelingen, aan den heilzamen invloed van hun oorspronkelijke omgeving ontrukt, daar leven, is voor niemand een geheim meer: zij verwilderen en verbeesten er meestal.
Welnu, deze gedwongen uitwijking met haar misstanden op
| |
| |
Vlaamsch en op sociaal gebied kan slechts tegengewerkt worden door verbetering der bestaansmiddelen in Vlaanderen zelf, mits vermeerdering der vakkenis op landbouwgebied. Hoe productief in Vlaanderen reeds de landbouw ook weze, deze kan stellig nog oneindig hooger opgevoerd worden... Hoe intensiever de landbouw, hoe meer werkkrachten er immers noodig zijn.
En verspreiding van de technische kennis van den landbouw is daartoe de voornaamste voorwaarde: het voorbeeld van Denemarken is daar om te bewijzen, dat het hier voorgeslagen redmiddel geenszins denkbeeldig is.
* * *
De heer De Ra et schrijft me ook dat onze Regeering onze landgenooten beschermt door haar consuls, daar waar er zijn.
Hij acht de beweging noodlottig in taal- en maatschappelijk opzicht, in dit laatste vooral, want door den aard van hun arbeid (op groote hoeven), hebben ze geen gelegenheid om te verfranschen.
* * *
De zeer belangrijke inlichtingen, me door de twee Vlaamsche Beschermings-comité's verstrekt, heb ik reeds medegedeeld.
De E.H. Edm. Denys, ‘Pastor der Vlamingen’, was ook nog zoo welwillend, me al de nummers te sturen van De Stem uit het Vaderland, verschenen gedurende de ‘Koornmaand’ 1912. Dat ‘Katholiek Weekblad, Tolk van 't Westvlaamsch Gouwverbond van Onderlingen Bijstand voor uitwijkende werklieden’ kost 1,50 fr., maar de uitwijkelingen krijgen het kosteloos. Het blad beleeft zijn elfde jaar.
Ik tref in het nummer van 4 Augustus j.l. een hoofdartikel aan, dat me zoo interessant schijnt om den inhoud, en zoo poëtisch geschreven is (het is de dichterlijke, diep-godsdienstige ziel van den E.H. Denys, die hier spreekt), dat ik niet weerstaan kan het in zijn geheel over te nemen:
| |
| |
| |
De Dood.
Tusschen Senlis en Crépy-en-Valois, in 't blakke bloote dal van de l'Oise, - een slag van Fransch Veurn-Ambacht, - met dat verschil dat er de grond in zachte golvingen heft en daalt allerwegen, als de hoogten en leegten van een overwijden Engelschen hof.
En heel dit blakke bloote is omzoomd tegen den einder, ringsom, met dicht bewassen en eeuwenoude wouden: benoorden ‘la forêt de Compiègne’; - oostwaarts ‘la forêt de Villers-Cotterêts’; - ten zuiden, de bosschen van Ermenonville, met een witte streep in het midden, de zandwoestijn, die honderd hectaren wijd is, en de bosschen van Chantilly; - en westwaarts ‘la forêt d'Hallate.’
Vijftig dorpen hurken daar, met hunne huizen en hofsteden, rond hunne spitsbogige kerken neder, en liggen zoo vereenzaamd te druilen en te droomen, jaar uit jaar in, als kooien zonder vogels en heerden zonder vonken, want er zijn daar geene of bitter weinig kinderen.
In dit blakke bloote al hemel en beeten en luzerne, een zee van groen; al hemel en tarwe en haver, een golvende zee van witrijpende, zwaargeladen koornaren en haverbellen, die algauw onder de maaiende zeis van den Picard, of de zingezangende pikke van den Belg, of de Fransche moissonneuses-lieuses zullen nederstuiven.
En daarboven een machtig brandende zomerzonne, die haar vuurmonden openzet en lucht en aarde stooft en braadt als in een oven; vijf en dertig kerven in de schaduw en vijf en vijftig in het blakende akkerveld.
Ik stappe daar in het heetste van den dag acht kilometers verre, van Fresnoy-le-Luat, over Duey naar Baron.
Ik ontmoet geen levend hert. Het zweet berst en stroomt bij beken langs mijn lijf. De witte kiezel wentelt en slingert, berg op en berg neer, en slaat mij blind. De kalkachtige grond weerkaatst de gloeiende hitte in mijn gezicht. Geen vogel waagt het uit te vliegen en de brandende lucht te doorklieven. 't Is er zoo doodsch als in de Saharah-woestijn, zoo stil als in een graf. De gruwelijke hitte heeft menschen
| |
| |
en dingen als in doling geslegen. Niets roert of waagt of leeft rondom mij. Ik alleen wikkel voort in die eenbaarlijke roerloosheid.
Maar nog doodscher is het daar in de zielenwereld. De kerken zijn er des Zondags verlaten als in de week, schier zonder volk. Drie maanden lang bleef de parochie Baron zonder goddelijke diensten en niemand kloeg, niemand betreurde dien toestand.
De pastoor immers lag ziek te bed en maar eenmaal kwam er een ander geestelijke misse lezen.
Bijna op alle die vijftig gemeenten van het blakke bloote houdt geen enkel mannemensch zijnen Paschen, en worden er mannen gevonden die hem houden, nooit zijn er meer dan vier of vijf, als het heel wel gaat. Al het werkvolk schuwt, vlucht er de kerk des Zondags; eenige vrouwen uit den boerenstand en een handvol kinderen wonen daar de misse bij.
Het godsdienstig, bovennatuurlijk leven bestaat daar niet.
De eerste Communie heeft hare bediedenis verloren. Zij is de gewenschte gelegenheid om kermis te houden en de weinig onderrichte kinderen hooren er van den naasten Zondag geene misse meer. Ik weet eerste communicanten, die sneukelgoed oppeuzelen, vooraleer tot de H. Tafel te naderen. Doe maar op, zeggen de moeders, maar zwicht u... de pastor mag het niet weten...!
Nooit zag ik des Zondags een jongeling in de kerk! Zegge in vele van die parochiën, die ik zoo goed ken als vele gemeenten van West-Vlaanderen. Ik kan verscheidene parochiën opnoemen, waar niemand, zegge man noch vrouw, zijn Paschen houdt. Als iemand ziek of zuchtig is, roept men den priester niet. Men roept hem soms, toen de zieke den laatsten adem heeft uitgeblazen. Bijna allen sterven zonder sacramenten, en bijna allen worden kerkelijk begraven, de zelfmoordenaars zoowel als de menigte van dezen, die buiten de kerk als doorstekte geuzen leefden.
Het geloof is daar zoo goed als dood. De kerken, die in duigen vallen, zijn het zinnebeeld van den godsdienst, die te niet gaat.
En zijn er daar geen kristelijke menschen te vinden? 't Doet, eenige dungezaaide. Ik ken er een boer, die dagelijks ter H. Tafel nadert, ook nog eenige uitgelezen zielen, die zuchten en weeklagen over het diep verval van die geuzenstreken.
| |
| |
De kasteelheer van Raray zendt jaarlijks eenige werkmenschen naar Lourdes. Meegesleept door het voorbeeld van de duizende bedevaarders, gaan die lieden daar ook te biecht en te Communie, maar zoodra ze op hunne parochiën terugkeeren, zeggen ze wederom vaarwel aan hunne kristelijke plichten.
De werkmenschen werken in de week bij den boer, en des Zondags werken ze in hun eigen lochting.
Ik weet niet in welke gaten men het moet gieten om den kristen geest in deze doodsche streken te doen herleven.
En honderden Vlamingen werken in deze blakke bloote streek tusschen Senlis en Crépy-en-Valois, Nanteuil-le-Haudouin en Pont-Ste-Maxence, of die vijftig dorpen, waar het kristelijk en bovennatuurlijk leven ligt te zieletogen, en zouden ze geenen sprankel meebrengen van dien bedorven geestes- en zieletoestand naar Vlaanderen?
Ik bevestig met recht en met reden, dat onze landgenooten geen deugd en hebben van een lang verblijf in deze ongodsdienstige en diep vervallen gewesten.
Uit Fresnoy-le-Luat, Oise.
Vrijdag, 12n Juli 1912.
E. Denys, Pr.
Dat de Franschmans veel ‘sprankels’ van dien (naar den E.H. Denys) ‘bedorven geestes- en zieletoestand naar Vlaanderen meebrengen’, heb ik meer dan eens opgemerkt bij de bedoelde werklieden, tot wie ik me wendde om inlichtingen.
De zwervende pastor geeft in De Stem uit het Vaderland zijn reisverhalen (o zoo eigenaardig!) ten beste in vorm van feuilleton. Verder treft men er briefwisselingen uit het Zuiden in aan; de vergaderingen voor de Vlamingen in Frankrijk worden er aangekondigd, verder ook de vragen naar arbeiders; zoo vind ik in het nummer van Zondag 11 Augustus: Men vraagt een dertigtal mannen, aan 40 en 45 centiemen per ure, voor twee maanden omtrent, in 't begin van Oogst, om te derschen met de machien. Zich te wenden tot M. Bacquart, te Lorgies par Laventie, Pas-de-Calais, France.
Hier is dus sprake van een andere soort van arbeid, dan die,
| |
| |
welke we tot nog toe aangestipt hadden; die arbeid wordt ook op een andere manier betaald.
De kranten, die ik ontvangen heb, bevatten ook een Dagwijzer, de weervoorspelling, kipkap, een inschrijvingslijst ten voordeele van het Werk der Vlamingen in Frankrijk, spreuken, eenige nuttige wenken (goeden raad), lokaal nieuws uit de geboortestreek (overvloedig en uitgebreid), en wekelijks een hoofdstuk uit het Evangelie volgens Marcus.
Het blad is aantrekkelijk geredigeerd, en 'k geloof dat het met veel genoegen gelezen en voorgelezen wordt, want alle Franschmans hebben geen onderwijs genoten.
* * *
Dezelfde vragenlijst, hier reeds aangegeven, heb ik ook gericht tot de ‘succursale’ te Parijs van het ‘Comité de Protection des ouvriers émigrants de la Flandre Orientale’. Benevens drie verslagen over de werkzaamheden, waarvan ik hier gebruik gemaakt heb, ontving ik het volgende antwoord op de acht vragen:
1o De oorzaak der uitwijking:
a) | de overbevolking der werklieden in Vlaanderen. |
b) | de hooge loonen welke in Frankrijk betaald worden. |
c) | de gewoonte. |
2o In de betteraven verdienen ze vijf frank daags, in den oogst tien frank, in de suikerfabrieken vijf frank. De twee campagnen brengen hun zes-, zeven- of achthonderd frank op.
3o Het ware natuurlijk beter kon de vader thuis blijven, bijzonderlijk voor het gezag der moeder, dat dikwijls te wenschen overlaat.
4o Zij deelen natuurlijk mede in de Fransche zeden, gewoonten en gedachten; doch, dat moet men niet overdrijven, vermits de Vlamingen weinig omgang hebben met de Franschen.
5o Zij worden geholpen door de drie beschermkomiteiten van West-Vlaanderen, Henegouwen en Oost-Vlaanderen.
6o De huisvrouwen kunnen aangezet worden hunne mans in de gilden te doen inlijven, gesticht voor de uitwijkelingen.
7o Op 40 à 50 duizend.
| |
| |
8o Kon er zich eene nijverheid uitbreiden in Vlaanderen, waar de werkman werk zou vinden, en wierden de loonen verhoogd, de uitwijking zou ophouden.
* * *
Ik heb ook een lijst met vragen (hierna vermeld) gestuurd aan de gemeenten, vanwaar Franschmans vertrekken. Ongelukkig hebben alle niet geantwoord; zeven en twintig gemeenten (zestien uit Oost-Vlaanderen en elf uit West-Vlaanderen) zonden me officiëel een antwoord, dat, jammer genoeg, bij sommige onvolledig is, en bij enkele slecht beantwoord werd, misschien wel te wijten aan het opstel van mijn vragen zelf.
Ziehier nu die reeks vragen en antwoorden; we zullen iedere vraag onmiddellijk laten volgen door al de antwoorden:
1) Hoeveel Franschmans hebben dit jaar (1912) uw gemeente verlaten? Hoeveel Franschmans verlaten gemiddeld per jaar uw gemeente?
Oudegem: Dit jaar hebben 56 werklieden de gemeente verlaten. Gemiddeld gaan er ieder jaar 70 tot 90 naar Frankrijk arbeiden. |
Idegem: een tiental (enkel voor de beeten). |
Nieuwerkerken: 25 à 30 jaarlijks. |
Wieze: 50; gemiddeld 50. |
Ophasselt: 75; 70 à 80. |
Bambrugge: 80; gemiddeld 80. |
Erembodegem: omtrent 10. |
Denderhautem: gemiddeld 150. |
Meldert: 3; 6 à 7. |
Ottergem: ? |
Meire: 325 à 350. |
Sint-Lievens-Houtem: 350; gemiddeld 350. |
Erondegem: ? |
Zonnegem: 48; gemiddeld 45. |
Herdersem: 1; vroeger een twintigtal; 't getal is langzamerhand verminderd. |
Iddergem: 5, misschien zullen er nog 5 de gemeente verlaten; vroegere jaren 15 tot 25 man.
|
| |
| |
Hier zou men op dit oogenblik de voorkeur geven aan Amerika als vertrek. |
Handzame: 85; gemiddeld 100. |
Zedelgem en de wijk Veldegem: 487; gemiddeld 500. |
St-Andries (bij Brugge): een twintigtal. |
Bovekerke: 98; gemiddeld 100. |
Ingelmunster: 50; alle jaren omtrent 'tzelfde getal. |
Werken: een zestigtal; gemiddeld 70. |
Vladsloo: het getal is niet juist gekend; gemiddeld per jaar geschat op 70 personen. |
Lichtervelde: dit jaar hebben omtrent 200 Franschmans de gemeente verlaten. 't Is nu het gemiddeld getal per jaar, dat eenigszins verminderd is bij vroeger, door uitwijking naar Amerika. |
Eernegem: 450; gewoonlijk van 400 tot 470. |
Koekelare: 400; gemiddeld 400. |
Thorhout: 370; gemiddeld 4 à 500. |
* * *
2) Welken arbeid verrichten ze ginder? Hoeveel maanden blijven ze weg? In welke streek werken ze? Hoeveel uren per dag arbeiden ze? Hoeveel winnen ze? Met welke som komen ze naar huis?
Oudegem: Beeten, aardappelenoogst. - Ze blijven telkens (voor iedere campagne afzonderlijk) omtrent drie maanden weg, en werken in de departementen Seine, Seine et Oise, Seine et Marne, Oise, Aisne, Eure et Loire, Loiret, Pas-de-Calais. - Ze werken gemiddeld 16 tot 18 uur per dag 's zomers en 12 uur per dag 's winters. - Ze winnen 's zomers van 3 tot 10 frank en 's winters van 3 tot 5 frank. - Ze brengen 's zomers van 100 tot 350 fr. en 's winters van 100 tot 300 fr. naar huis. |
Idegem: Lossen der beeten in de suikerfabriek en 't werk op den koer; ze arbeiden in 't Noorderdepartement. Hun winst hangt af van de uren werkens en is dus niet te bepalen. |
Nieuwerkerken: ze werken ginder aan den landbouw, blijven er gewoonlijk drie maanden (van half Mei tot half Augustus), en dan nog twee maanden (van half October tot half December) voor de beeten. Op die vijf maanden winnen ze gemiddeld 5 tot
|
| |
| |
600 frank zuiver geld; er zijn er die meer winnen, dit zijn de goede, en uitzonderingen. |
Wieze: Landbouwarbeid. - Gedurende drie maanden. - Meest allen in 't Noorden van Frankrijk. |
Ophasselt: Landbouwwerk. - Vijf maanden. |
Bambrugge: Beeten en oogst. - Zes maanden. - Rondom Parijs. - 12 à 14 uur. - Van 5 tot 8 frank. - Met 4 à 500 frank. |
Erembodegem: Oogst en beeten. - Verder onbekend. |
Denderhautem: Arbeiden bij de groote landbouwers, meest in de departementen Oise, Seine et Oise, Seine et Marne, gedurende circa 2 à 3 maanden in den zomer en dan nog 1 maand in den herfst van 's morgens vroeg tot 's avonds laat; winnen er volgens het werk dat zij verrichten; brengen gemiddeld 350 frank mede. |
Meldert: Landbouwwerk. - Twee tot vijf maanden. - Rondom Parijs. Verder onbekend. |
Ottergem: ? |
Meire: Landbouwwerk. - Tot zelfs zes maanden. - Frankrijk door. - Dat is verschillend. - Insgelijks. - De eenen met een onbeduidende som, de andere met veel geld, volgens de omstandigheden. |
Sint-Lievens-Houtem: Landbouwwerk. - Gewoonlijk van 15 Mei tot 15 Augustus; nog omtrent 120 van 20 September tot 10 of 15 December. - Seine et Marne, Eure et Loire, Seine et Oise, Loiret, Aisne. - Van 15 tot 18 uur. - Eerste campagne: 300 à 350 frank; tweede campagne: 125 à 175 frank. |
Erondegem: ? |
Zonnegem: Landbouwwerk. - Van 20 Mei tot 15 Oogst. - Onbekend. |
Herdersem: Landbouwwerk. - Omtrent drie maanden. - Omtrek van Parijs. - Omtrent driehonderd frank. |
Iddergem: Dit jaar vervaardigen 4 werklieden kareelsteen; de andere werkt in den oogst en de volgenden zullen in den oogst en de beeten arbeiden. - Blijven vijf maanden weg. - Werken meest in de Noorder-departementen van Mei of Juni en van September (2e campagne). - Keeren terug met 4 à 500 frank. |
| |
| |
Handzame: Vijf à zes maanden. - Zes- à zevenhonderd frank. |
Zedelgem en Veldegem: Beeten en oogst. - Zes maanden. - Overal in Frankrijk. - 12 à 15 uur. - 3 à 400 frank. |
Bovekerke: Landarbeid: beeten braken en zetten, den oogst pikken en beeten uitsnijden. - Van vier tot zes maanden. - In de Oise en Seine & Oise. - Van 's morgens vroeg tot 's avonds laat. - Van 40 tot 50 frank per hectare. - Van drie- tot vijf- en zeshonderd frank. |
Ingelmunster: de helft landbouwwerklieden en de helft steenbakkersgasten; landbouw: departementen Seine, Seine & Oise en Marne, verblijven daar tot half Oogst, keeren terug naar huis, gaan op 't einde van September weer en zijn terug begin November; steenbakkers: voornamelijk Noorderdepartement en Pas-de-Calais, terug half November. - Zoolang als 't klaar is. - Som in hun bezit volgens 't seizoen, de eene campagne meer, de andere minder; 7 à 8 frank per dag. |
Werken: zij doen meestal landwerk. - Zij blijven 3 à 4 maanden om beeten te kuischen en in den oogst te werken en 1 maand om beeten uit te doen. - Zij werken in alle streken van Frankrijk. - 10 à 12 uur per dag. |
Vladsloo: allen verrichten landarbeid. - De meesten werken daar van Mei tot in 't begin van Oogst; een klein getal blijft tot na den beetenoogst; anderen komen eerst naar huis en keeren dan terug om den beetenoogst te doen; eenigen blijven het jaar door bij de landbouwers, bijzonderlijk in het Noorden. - Pas-de-Calais, Seine & Oise, Seine & Marne en het Noorden. - Gemiddeld hebben zij een zuivere winst van 175 tot 300 frank per campagne. |
Lichtervelde: Verrichte arbeid: a) steenbakken (5 maanden), b) steenbranden (invoeren), (2 à 3 maanden), c) chicorei drogen (2 maanden ten hoogste), d) in de koolputten, e) beeten (braken en uitdoen), f) pikken (1 1/2 maand). Velen doen 't werk in beeten en oogst en dan duurt het 5 à 6 maanden; anderen gaan na den oogst naar de chicoreidrogerijen; sommigen (in koolputten b.v.b., ook ander werk) arbeiden er 't heele jaar. - Streek: voor de steenovens: Nord en Pas-de-Calais; voor
|
| |
| |
landwerk: Seine-et-Oise, Oise, Aisne, Eure, Seine-et-Marne; koolputten: rondom Lens (P. de C.). - Uren per dag: de toepassing der Fransche wet op den arbeidsduur verslapt; hij wordt door de Lichterveldsche Franschmans met omtrent één uur gerekt, meest voor 't landwerk, waar het toezicht minder bestaat. - De steenbakkers winnen van 2,65 fr. tot 3 fr. per duizend, in ploegen van 7 man (voor 't gewoon steenbakkerswerk); ook: drank, logement, huisgerief. Voor het braken van de beeten: 45 frank per hectare, voor het uitdoen: 55 fr. Oogst: verschilt volgens de streek. - Goed steenovenwerk, in spaarzame handen, geeft 100 tot 125 frank overschot per maand. Landwerk zou in 3 à 4 maanden meer dan driehonderd frank winst geven. In één en dezelfde ploeg is, in werkelijkheid, het verschil soms de helft: de winst hangt natuurlijk van den afgelegden arbeid af. |
Eernegem: Steenbakken en boerenwerk. - Nord, Pas-de-Calais, Seine et Oise. - 500, 700, 800 frank. |
Koekelare: Landbouw, steenovens. - Mei-December. - Gansch den dag werken ze. - Drie- à vijfhonderd frank. |
Thorhout: Oogst, beeten, steenovens. - Drie à zes maanden. - Rondom Parijs en in 't Noorden. - Ze werken veel uren per dag en winnen 3 à 5 frank daags. - De eenen keeren naar huis met de helft van hun loon, de anderen met 2/3. |
* * *
3) Waarom verlaten ze hun dorp? (Hier had ik beter gevraagd: welke oorzaak drijft die menschen jaarlijks naar Frankrijk?)
Oudegem: ze verlaten hun dorp om tijdelijk in Frankrijk te gaan werken en om een sommetje bijeen te krijgen, en ook anderen omdat zij hier geen voldoende werk hebben en onvoldoende loon bekomen. |
Idegem: ? |
Nieuwerkerken: Voor de groote daghuren. |
Wieze: Bij gebrek aan werk in de gemeente zelf. |
Ophasselt: Omdat hier te weinig werk is. |
| |
| |
Bambrugge: Om hun brood te winnen. |
Erembodegem: Om te gaan werken. |
Denderhautem: Om te voorzien in de noodwendigheden van 't huisgezin. |
Meldert: Om te werken. |
Meire: Om geld te verdienen. |
Sint-Lievens-Houtem: Om meer geld te winnen. |
Erondegem: Om geld te winnen en omdat hier gebrek aan werk is. |
Herdersem: Om in de benoodigdheden van het gezin te voorzien. Zoo zij in de gelegenheid zijn hier drie frank te verdienen, dan blijven ze. |
Iddergem: ... |
Handzame: Om reden van het gering loon alhier. |
Zedelgem en Veldegem: Om geld te winnen. |
Bovekerke: Om meerdere winsten te doen en omdat 't werk alhier niet is. |
Ingelmunster: Ten einde meerdere loonen te winnen. |
Werken: Omdat er daar zulke groote sommen te verdienen zijn. |
Vladsloo: De eenen om werk te vinden en de anderen om wat meer te verdienen. |
Lichtervelde:
a) | Om meer te winnen dan alhier of bij ontoereikendheid van bezigheid in deze streek; sommigen gedwongen, anderen uit winstbejag en zucht naar vooruitgang; |
b) | om weg te zijn uit vaders en moeders oogen; |
c) | om te kunnen ‘binnebeurzen’, 't is te zeggen geld wegsteken en achterhouden voor drink- of beter brasgeld. |
|
Eernegem: Omdat het werk ontbreekt. |
Koekelare: Om te werken en meer geld te winnen. |
Thorhout: Of om werk te hebben, of om meer te winnen. |
* * *
4) Waaraan wordt de meegebrachte som besteed?
Oudegem: Aan de uitgaven van het huisgezin. |
Idegem: Aan het huishouden. |
Nieuwerkerken: Aan het huishouden. |
| |
| |
Wieze: Tot onderhoud van hun huisgezin. |
Ophasselt: Onderhoud van 't huisgezin. |
Bambrugge: Voor hun onderhoud. |
Erembodegem: Voor onderhoud van hun gezin. |
Denderhautem: Tot aankoop van behoeften voor het gezin. |
Meldert: In het huishouden. |
Ottergem: Om te leven en om te drinken. |
Meire: Aan de noodwendigheden van het huisgezin. |
Sint-Lievens-Houtem: Aan de behoeften des gezins, pachten, kroozen, enz. |
Erondegem: Om te leven en te drinken. |
Zonnegem: Voor de behoeften des gezins en pachten. |
Herdersem: Aan 't huishouden. |
Iddergem: Aan 't onderhoud. |
Handzame: Onderhoud der familie. |
Zedelgem en Veldegem: Huishouden, pacht, meststoffen, enz. |
Bovekerke: Voor 't huishouden, pachten betalen, enz. |
Ingelmunster: In 't algemeen gespaard. |
Werken: Om pacht en schuld te betalen en kleederen te koopen. |
Vladsloo: Om hun schulden te betalen; een klein getal om een spaarpotje te maken. |
Lichtervelde: Bij de ernstigen - litt. a) van vorig antwoord -:
a) | om te betalen bij bakker en winkelier en voor alle huishoudelijke noodigheden; |
b) | om spaargeld in de post te vergaren; |
c) | om de eerste meubels bij jonge trouwers te betalen. |
|
Eernegem: Om gedurende den winter te leven. |
Koekelare: Onderhoud van huisgezin. |
Thorhout: Huispacht en ook verteer. |
* * *
5) Zijn er die van dat geld iets kunnen besparen om later een huisje of land te koopen? Hoeveel zijn er zoo wel in uw gemeente?
Oudegem: Er zijn er die iets kunnen besparen, maar dat is de uitzondering; het getal er van is moeilijk te bepalen, omtrent 10%. |
| |
| |
Idegem: In sommige gezinnen; moeilijk om te bepalen. |
Nieuwerkerken: Er zijn er die besparingen doen en een huis of grond koopen; dit hangt meest af van de min of meer zware lasten van 't gezin. Ik ken er toch een tiental, die een huis gewonnen hebben. |
Wieze: Ja, dit getal is onbekend. |
Ophasselt: Weinige. |
Bambrugge: Ja; een veertigtal. |
Erembodegem: ? |
Denderhautem: Ja; - onmogelijk om zulks te bepalen. |
Meldert: Neen. |
Ottergem: Onbekend. |
Meire: Ja; - een honderdtal. |
Sint-Lievens-Houtem: Ja, ongeveer honderd. |
Erondegem: Onbekend. |
Zonnegem: Ja; - 10 à 15. |
Herdersem: Er zijn er die geld voor een huisje besparen; voor land zelden, omdat ze naar Frankrijk nimmer gaan, wanneer ze de middelen hebben het land te pachten; er wordt veel geld van de Franschmans aan den drank verbruikt. |
Iddergem: Er zijn er die gespaard hebben en een huisje gekocht, dat ze gedeeltelijk of geheel betaald hebben: ongeveer 10. |
Handzame: Geen. |
Zedelgem en Veldegem: Ja; - een twintigtal. - 't Geld wordt ook gespaard om huwelijk aan te gaan. |
Bovekerke: Misschien wel, want drie, vier hebben reeds gekocht. |
Ingelmunster: Ja; -? |
Werken: Ja; - een tiental. |
Vladsloo: Een heel klein getal zijn eigenaars geworden van hun woning of van een stukje land. |
Lichtervelde: Ik ken er drie zulke. Maar, hier steken ze liever hun geld in koeien en zwijnen en landbouwvermeerdering. Dit zijn meest gezinnen met aankomende kinderen. |
Eernegem: Ja; - 20 à 30. |
Koekelare: Ja; - een twintigtal. |
Thorout: Ja; - misschien een goed honderdtal. |
* * *
| |
| |
6) Welken invloed oefent de afwezigheid van den vader uit op het huisgezin?
Oudegem: Op meerdere plaatsen zijn de kinderen meester. |
Idegem: De invloed dier afwezigheid is moeilijk vast te stellen. |
Nieuwerkerken: De afwezigheid van den vader maakt in 't algemeen geenen slechten invloed op 't huisgezin. |
Wieze: Onbekend. |
Ophasselt: ? |
Bambrugge: ? |
Erembodegem: ? |
Denderhautem: Gedurende de afwezigheid van den vader wordt er in het algemeen in 't huisgezin zuinig geleefd; dagelijks wordt er voor den afwezige gebeden. |
Meldert: Geenen; - er is maar één huisvader weg. |
Ottergem: ? |
Meire: Hangt af van den zedelijken en stoffelijken toestand van het huisgezin. |
Sint-Lievens-Houtem: Niets aan te stippen. |
Erondegem: Profijt bij dezen, die het goed besteden. |
Zonnegem: Geenen. |
Herdersem: De afwezigheid van den vader is, bij gebrek aan toezicht, nadeelig voor de kinderen. |
Iddergem: De afwezigheid van den vader is min of meer nadeelig voor de goede opvoeding der kinderen, doch de vrouw beijvert zich aan te winnen voor hun onderhoud. |
Handzame: Slechten. |
Zedelgem en Veldegem: ? |
Bovekerke: 't Zou gebeuren dat de kinders vroeger van school uitblijven om moeder te moeten helpen, en misschien wel wat stouter worden. |
Ingelmunster: In 't algemeen geen slechten. |
Werken: ? |
Vladsloo: Moeilijk te bepalen. |
Lichtervelde: De vraag is moeilijk om in 't algemeen te beantwoorden. Er moet voor ieder geval ingezien worden de hoedanigheid der thuisblijvers, vrouw of kinderen. Er zijn huizen waar
|
| |
| |
alles zeer wel gaat, omdat de vrouw vaders plaats weet in te nemen of in 't land- en huiswerk geholpen wordt door eenen ouden vader of bloedverwant. Daarentegen zijn er Franschmans, die moeten eindigen met alhier te werken omdat ze achteruitgaan met in Frankrijk meer geld te winnen dan alhier. In 't algemeen nochtans is de afwezigheid van vader te betreuren voor 't huisgezin, waar de kinderen talrijk zijn, rond den eerste-communie-ouderdom (10 jaar en ouder), en de afwezigheid langdurig is. |
Eernegem: Geen. |
Koekelare: Geenen. |
Thorhout: Niet slecht. |
(Slot volgt).
Ach. Brijs-Schouppe.
|
|