langt dit niet van ons - aan hemel of hel gelooven we niet! Het leven is kort, kort als een droom. Waarom zouden we niet genieten van alles wat ons geboden wordt? - Het ware onzinnig zich plichten op te leggen, die geene vruchten dragen!’
Een oogenblik was ze als door den bliksem getroffen, het woelde vreeselijk in hare ziel.
‘De wereld!’ Hoe klein, hoe nietig! Alsof eene deugd, die alleen beoefend werd voor het oog van de wereld, nog langer eene deugd was! Hoe klein waren zij, die het oordeel van de wereld moesten vreezen, om zich recht te houden, om goed te zijn!
En dit waren de sterke mannen en gebieders van haar geslacht, diegenen naar wie zij en hare gezellinnen hunkerden als naar den verlosser, aan wie zij hunne ziel, geheel hunne persoonlijkheid overgeven wilden in volle vertrouwen, niets meer eischend, geheel versmeltend met hen, omdat ze de grooteren, de sterkeren zijn, voor wie zij neerzinken in bewondering en aanbidding! .... Welke ironie!
Zoo was de laatste slag gevallen. Uiterlijk was ze kalm gebleven; - zij was wel wat stil, maar dat was zij dikwijls! - Toch was er iets in haar gestorven. - Een verraderlijke nachtvorst was gekomen; alle botten en bloemen, die, door de eerste warme lentezon uitgelokt, sproten en bloeiden, had hij plotseling met zijnen kouden adem vermoord. Zoo was ook alles wat goed, warm en hoopvol in haar was, vernietigd, en zij voelde zich ledig als eene pop, een levenloos werktuig.
Nog was ze als verpletterd onder den slag; - ze kon niet schreien, er was immers niets gebeurd? Zij was jong, gezond en blozend, verstandig en bemind door allen die haar kenden. Wat wilde ze meer? - En toch, toch....
Een droom was verdwenen, eene illusie verwoest. - Waarom moest die in haar wortel schieten en groeien, groeien, tot ze een noodwendig deel van haar zelf was, als ze toch onmogelijk, onbereikbaar bleek? Met open oogen was ze door het leven gewandeld en was toch blind geweest. Plotseling had men den blinddoek haar voor de oogen weggerukt, haar ziende gemaakt. Het licht was overweldigend helder binnengedrongen, maar het had haar verplet, vernietigd. - En nu snakte zij er naar, toch weer blind te mogen worden, dit vreeselijke,