| |
| |
| |
[Verzen]
Dat had ze nooit verwacht!
Dat had ze nooit gedacht,
Dat eens die heldre wonnedag
Vol gouden glans van zonnelach
Verduistren zou tot nacht!
Dat zonnig mocht geboren zijn,
Des avonds zou verloren zijn,
Verbrijzeld stuk voor stuk.
Dat had ze nooit vermoed,
Dat eens die Liefde-aanminnigheid
Zoo stilaan van haar innigheid
Nu moed- en doelloos zwerven moet
En zelfs de Illuzie derven moet
Ach, had ze dat verwacht,
Dat, wat moest eeuwig weten zijn,
Zoo ras reeds zou vergeten zijn,
't Had heur den dood gebracht.
| |
| |
| |
O kindeke kleen!
Voor Herman...
Met uw mollige, rozige perzikwang,
Met uw poezelige armpjes verlangend gericht
Tot een kus op uw knijpende handjes, lief wicht,
Met uw lippekens lachende zoetekens,
Met uw wroetende, stampende voetekens,
Kindje dat vol leven zit,
Kindje, enkel roos en wit,
| |
| |
| |
O kindeke stil!
Met uw wassige, droevige stervenswang,
Met uw levenlooze armpjes langsuit gestrekt,
Kindeke, dat geen één meer wekt,
Ach, is de lach van uw lipjes geplukt,
Wie heeft die kracht uit voetjes gerukt?
Kindeke, lach en stamp toch weer...
't Rilkille kindeke kan niet meer!
Lieve met uw bleek gezicht,
Kindje met uw oogjes dicht,
Kindje, dat zoo rustig ligt
En maar niet ontwaken wil...
| |
| |
| |
Wanhoop!
Voor mijn dood zoontje.
En niets te kunnen, niets, dan 't machtloos zien gebeuren
En hoop- en moedloos staren moeten, stom en staag,
Met de armen slap langs 't lijf en 't zeere hoofd omlaag,
En dulden dat ze uw heil stilaan aan flarden sleuren.
En weenen moeten, en, niet weenen kunnen - traag
Den wrangen krop verdrukken die, door 't eeuwig treuren,
Opwringen wil met kracht, als om de keel te scheuren,
En dan een vruchtloos bidden, smeeken, met de vraag
Of Hij die groot en goed is, zegt men, dulden mag
Dat zoo een zware slag valt, als hij 't weren kan
Al met een enkel woord: uw zieke zal genezen!
Geen redding, niets, dan dol van lijden blijven vreezen,
Bevend van koorts, voor wat er komen zal en dan
Dien goeden God vervloeken in een wanhoopslach!
Karel Casteels.
|
|