| |
| |
| |
Een en ander betreffende het Rijk der Zwarte Bergen.
Met meer dan gewone belangstelling heeft het verder Europa den strijd in het Oosten gadegeslagen, het verloop van dien strijd aanschouwd en de ontwikkeling reeds der gebeurtenissen, die tot dien strijd de naaste aanleiding vormden, gevolgd. Eene belangstelling, welke begrijpelijk mocht heeten, omdat de mogelijkheid niet uitgesloten was dat dit verder Europa indirect in dezen strijd zou worden betrokken; eene belangstelling echter, die ook zonder dit indirecte gevolg werd opgewekt door het onverwachte schouwspel van den vereenigden Balkanbond, dien men zag voortgaan in gelijke beslotenheid, en dien men in overeenstemmend handelen bleef zien, bezield blijkbaar met de gedachte, dat de groote verschillen, welke er zijn en welke niet worden ontkend, eerst dan op den voorgrond behoeven te treden, wanneer de gemeenschappelijke vijand is verslagen.
Maar niettegenstaande Europa den Balkanbond zag handelen en in de politiek niet elk der afzonderlijke Rijken, doch slechts deze Balkanbond zich deed gelden, bleven toch juist die afzonderlijke Rijken belangstelling inboezemen en vroeg men meer dan ooit naar wat zij waren, wat zij zijn en wat zij zullen worden. Men herdacht hoe korten tijd geleden het nog was dat Bulgarije een vazaalstaat van den Turkschen sultan heette en hoe nog op de eerste Vredesconferentie in 1899 de vertegenwoordigers van dit land slechts onder aan de lijst mochten teekenen, niet dus in de gewone alphabetische volgorde. Men herdacht hoe Servië zijne onafhankelijkheid alleen heeft gekregen dank zij de tusschenkomst der Mogendheden en hoe Griekenland in het begin dezer eeuw eerst vrij is geworden dank zij den Engelschen Minister Canning, dank zij de vlootactie der groote machten. Doch men verzuimde wel eenigermate om tegelijkertijd te doen uitkomen,
| |
| |
dat het kleine Montenegro, 'twelk den eigenlijken strijd aanbond, aanbond op eene wijze die onbegrijpelijk of maar al te begrijpelijk scheen, nimmer van de gunst dezer Mogendheden iets heeft gevraagd; steeds niettegenstaande zijn geringe macht en zijn geringe oppervlakte, is gebleven onafhankelijk, het eenige, zij het ook zeer kleine deel van den Balkan, waar de Halve Maan niet in staat is geweest het Kruis te verdringen. Een feit van beteekenis ook nog in deze dagen, omdat alleen daardoor het karakter van het Montenegrijnsche volk, hetwelk de moeite van het bestudeeren waard is, valt te begrijpen; omdat alleen daardoor ook de afgeslotenheid en de teruggetrokkenheid van dit land logisch valt uiteen te zetten. Montenegro heeft de onafhankelijkheid, die het bewaarde, zeker niet voor het minst daaraan te danken, dat zijn volk bleef het wilde en natuurlijke volk van de Zwarte Bergen; dat het voorzag in zijne eigene behoeften en dat het zich door de natuur van zijn land geen rijkdom wenschte, die aan het moreel van zijn volk ten kwade ware gekomen.
De geschiedenis van Montenegro is werkelijk een geschiedenis, waarop niet alleen het land trotsch kan zijn en trotsch is, maar waaruit te leeren valt welk een macht er schuilt in gevoelens voor vrijheid en voor geloof. Die geschiedenis leert ons den oorsprong van dit Montenegrijnsche volk, dat half in de Avaren, half in de Serviërs wortelt; leert ons dat het kleine Rijk als zoodanig zijn bestaan eerst begon in dezelfde dagen, dat het groote Servische Rijk ineenstortte en een prooi werd van de Turksche overweldigers. Die geschiedenis spreekt ons van den Zwarten Iwan, den volksheld die leefde in de zestiende eeuw en die voor de eerste maal pogingen deed om het Montenegrijnsch gebied, hetwelk zich toen slechts uitstrekte over het dal der Zeta en het oude Montenegro, te vergrooten. Zij spreekt ons van de drie meest bekende en meest belangrijke in de rij der Montenegrijnsche vorsten: van Danilo I, den bevestiger der tegenwoordige dynastie, van Peter I, en van Peter II.
Danilo was het, die den grondslag heeft gelegd voor de vriendschappelijke betrekkingen met Rusland en die het eerst naar Petersburg is gegaan om de hulp in te roepen van den grooten Czaar.
Peter I, die leefde in het laatst van de 18e en in het begin der 19e eeuw, was een vorst van groote staatkundige bekwaamheid, die
| |
| |
aan het land uitbreiding gaf en wiens weerstand tegenover de geharde Fransche troepen bekend is.
Peter II, ten slotte, was de vorst, die voor het eerst werkelijke beschaving van daad en van gedachten in zijn klein Rijk bracht; die van den eenvoudigen landsvader een werkelijken vorst maakte en die de Montenegrijnen deed breken met de ellendige gewoonte om de schedels hunner verslagen Turksche tegenstanders alle op te hangen aan dien toren daar buiten Cettinje, den Tabja!
De tegenwoordige vorst, die sedert 1910 de eerste Koning is, welken Montenegro kent, heeft deze drie figuren van beteekenis uit de Montenegrijnsche geschiedenis op den voet gevolgd en schijnt de grondlegger te zullen worden van een nieuw Montenegro, een Montenegro dat van zijne oude deugden het noodige niet wil vergeten, doch dat zich tegelijkertijd wil aanpassen bij de deugden, die ook het Westen bezit en dat zich wil doen opnemen in de rij der volkeren van Europa. Nikita is de vorst van beschaving, van ontwikkeling, van bevordering van verkeer voor het kleine Montenegro en, hoewel langzaam, is de invloed van deze pogingen merkbaar naar binnen en naar buiten.
***
In geheel Europa en ook daarbuiten kent men gewis geen land, dat zoo eigenaardig gevormd is als Montenegro, althans zoolang de politieke omstandigheden het doen begrenzen gelijk het thans nog begrensd wordt. Montenegro is het land van de hoogvlakten, die zich het sterkst verheft geheel in het Westen, in het oude Montenegro, ook wel de Katunska genoemd. Wanneer men dan ook langs den meest gebruikelijken weg het Koninkrijk betreedt en, hetzij van af Triest, hetzij van af Fiume, per boot de schitterende reis langs de Dalmatische kust naar Cattaro maakt, ziet men van de wateren van de Bocche di Cattaro als naar den hemel op tegen het Koninkrijk, dat daar zoo hoog boven op die schijnbaar ontoegankelijke bergen ligt. Daarentegen, neemt men zijn weg van uit Albanië, van uit de interessante Oostersche stad, die Skutari mag heeten, dan is de eerste indruk, die men van Montenegro verkrijgt, er een van vriendelijkheid en liefelijkheid; dan gaat het wonderbaar verlatene van het meer van Skutari, dat tot de grootste van Europa behoort, langzaam en gestadig over in het
| |
| |
zonnige en vruchtbare van het lage dal der Zeta. En komt men van den derden kant, van welken men Montenegro kan naderen, het land binnen; heeft men zijn weg genomen door den Herzegowina of van uit oud-Servië, dan heeft men te voren reeds kennis gemaakt met een zoodanig wild en maagdelijk landschap, dat ook de Montenegrijnsche Brda geen nieuwe plotselinge impressies meer biedt, zich schijnt aaneen te schakelen aan het voorafgaande.
Met deze indrukken is tevens geteekend het karakteristiek verschil, hetwelk de drie deelen, waarin Montenegro geographisch is te splitsen, onderscheidt. Het oude Montenegro, dat, waarheen het moedige bergvolk zich terugtrok telkenmale dat de Turken het land binnentrokken, is arm en beschikt slechts over een grooten rijkdom van rotsachtige steenen; zoo hier, als uit de oude geschriften is af te leiden, eenmaal bosschen zijn geweest, dan zijn deze door de Turken terneergehaald of door de bewoners gebruikt als brandstof. Het lage dal van de Zeta echter, dat vrij spoedig na het verlaten van Cettinje, gelegen op een hoogte van 640 meter boven de zee, zichtbaar wordt, is vruchtbaar en doet, ook wat klimaat en vegetatie betreft, denken aan de meest zonnige streken van Dalmatië en de Zuidelijkste deelen der Riviera; hier is het niet alleen, dat de tabak welig groeit en Montenegro eenige verdiensten geeft, maar hier zijn het olijven en vijgen, welke zich vertoonen, groeien zelfs de dadelpalmen hoog op. En ten slotte is er de Brda, het Alpenland van Montenegro, waar nog ontoegankelijke en maagdelijke wouden met de uitgestrekte weiden afwisselen; waar de landbouw met succes kan worden gedreven en van waar Montenegro zijn wol en zijn beesten naar het buitenland uitvoert. Hier is ook de winter het sterkst merkbaar en nog in Mei is de grond bedekt met sneeuw, terwijl daarnaast boomen en heesters reeds schitterende bladerpracht dragen.
Montenegro had de grootste oppervlakte in de oudheid, toen een betrekkelijk korten tijd Skutari zijn hoofdstad was en het zich uitstrekte tot aan de zee. Later, toen de strijd tegen de Turken aanving, werd het grondgebied teruggebracht tot het oude Montenegro en tot de hoogere deelen van het dal der Zeta en eerst de Zwarte Iwan is het geweest, die aan uitbreiding kon gaan denken. In de laatste eeuwen is deze uitbreiding met kracht voortgezet en vooral het vredestractaat van
| |
| |
Berlijn van 1878 gaf eene vergrooting, die met verdubbeling gelijkstond. Thans beslaat zoodoende Montenegro een oppervlakte van ongeveer 9100 vierkant K.M., die, nadat een 35.000 Mohammedanen en Katholieken uit het veroverde gebied uittrokken, een 240.000 inwoners telde, welk bevolkingscijfer in de laatste jaren, in stede van toe te nemen, merkbaar is gedaald. Bijna geheel deze bevolking behoort tot de Servisch-Orthodoxe Kerk, welker Metropoliet in Cettinje resideert in het historische klooster, terwijl in het Oosten in het klooster Ostrog een bisschop verblijf houdt. De Katholieken hebben hun bisschop te Antivari, terwijl de ongeveer 1500 Mohammedanen van Servischen en Albaneeschen stam, die in het land worden opgemerkt, het hoofd hunner kerk te Podgoritza hebben.
Montenegro is thans nauw ingesloten door het omliggende gebied van Turkije en Oostenrijk. In het Westen wordt het voor een deel van de Adriatische Zee gescheiden door de smalle Dalmatische kusttrook, waarop zich Cattoro bevindt; naar het Zuid-Westen grenst het onmiddellijk aan deze zee. Overigens is het nog geheel door Turkije omsloten, waarbij niet uit het oog mag worden verloren, dat dit juist die gebieden zijn, welke na de aangeknoopte vredesonderhandelingen te Londen, waarschijnlijk in Servische handen zullen komen en evenals in vroeger eeuwen Servië weer rechtstreeks met de broeders van Montenegro zullen verbinden, al moet de mogelijkheid van het groot-Servisch Keizerrijk na de definitieve inlijving van Bosnië en den Herzegowina bij Oostenrijk, voor langen tijd worden opgegeven. Geheel het karakter van Bosnië en van den Sandjak Novibazar sluit zich bij het Oostelijk deel van Montenegro, de Brda aan; het is vooral in dit gedeelte, dat zich het Montenegrijnsch hooggebergte verheft en met toppen als van den Dermitor, op 2528 Meter, en van den Kukikon, op 2448 Meter, zich tot hoogten van het Alpenhoogland vertoont. Daarnevens is in het Noorden de groep der Orjen, die boven Risano reeds, bij het binnenkomen van de Bocche di Cattaro, zich spits en dreigend verheft; daarnevens is in het Westen de Lovcen, waartegen men opziet in Njegus en waarboven men bemerkt het praalgraf, dat de overblijfselen van den vorst-dichter Peter II bevat. Zoowel de bergen in het Westen als in het Oosten van Montenegro zijn toegankelijk en het kan niet met genoeg nadruk gezegd worden, dat tochten daarheen ten opzichte
| |
| |
van den aard der bevolking met de meeste zekerheid kunnen geschieden en dat overal van de zijde dier bevolking voor vreemdelingen alle hulp is te wachten. Vooral bergtoeren op de Lovcen loonen de moeite, want niet ten onrechte worden zij de Rigi van Montenegro geheeten; niet ten onrechte om ligging en om het schitterend uitzicht, dat men van daar heeft over geheel deze bergachtige streek, om het denkbeeld, dat men zich hier kan maken van de milde hand, waarmede de Schepper steenen en rotsen er heeft opeengehoopt!
In Montenegro zijn de plaatsen van beteekenis weinige in aantal. In de tien gouvernementen en 76 capitanaten, waarin dat land burgerlijk en administratief wordt verdeeld, vindt men eigenlijk niet meer dan negen plaatsen, die op den naam van steden of dorpen kunnen aanspraak maken. De eerste daarvan is de hoofdstad Cettinje, de belangrijkste in politiek opzicht en door hare ligging; niet de belangrijkste ten opzichte van het bevolkingsaantal, aangezien tegenover de 4355 inwoners, welke Cettinje in 1910 telde, het meer Oostelijk gelegen Podgoritza er 10063 en de havenstad Dulcigno er 5081 kan stellen. Van Cettinje naar Podgoritza gaande, komt men langs een ander plaatsje van eenig gewicht, het kleine en schilderachtige Rjeka, zich door zijn naam al voldoende aanduidende, omdat Rjeka niet anders dan haven beteekent en zoodoende Fiume voor de Hongaren ook slechts een Rjeka is. Podgoritza kent een bepaald Turksche wijk, waar de Albaneezen handel drijven en markt houden; vandaar is een vrij goede verbinding met het binnenland van Bosnië en den Herzegowina en is een dienst per auto naar Plawnitza, onmiddellijk aan het meer van Skutari gelegen, van waar weer kleine stoomvaartbootjes gaan naar Rjeka, naar Virpazar en naar Skutari. Plawnitza is het douanestation aan de Noordelijke zijde van het meer, terwijl Virpazar het is aan de Zuidelijke zijde; het laatste vooral daarom van eenig belang, wijl van hieruit begint de eenige spoorweg, die Montenegro telt, de 44 K.M. lange verbinding, die leidt naar Antivari. Meer naar het Oosten dienen ten slotte nog genoemd het kleine Danilovgrad, dat terrasvormig gelegen is tegen de boorden der Zeta en een 1126 inwoners telt, en Nikchitch met 3875 inwoners, vroeger eene versterkte Turksche plaats, thans een der meest aantrekkelijke stadjes van Montenegro; aantrekkelijk door den ouden bouwstijl, door de regelmatige straten en door de eenige inrichting in dit geheele Koninkrijk, welke men een
| |
| |
behoorlijk bierhuis kan noemen! Er is nog niet zoo heel lang geleden sprake van geweest om dit plaatsje tot hoofdstad te verheffen, in plaats van het minder gunstig gelegen en minder gezonde Cettinje, en zeker zou het in dat geval spoedig het bevolkingsaantal van Cettinje hebben verkregen; de redenen van financieelen aard, die bij elke ‘verhuizing’ dienen te worden overwogen, hebben echter voorloopig dit plan doen opgeven.
Dit is in groote trekken het land, waarover Koning Nikita regeert; dit zijn de steden, die de voornaamste zijn van zijn klein en weinig bevolkt Koninkrijk. En toch ziet de eenvoudige Montenegrijn in de Bergen van de Kantunska of in de wouden van Brda met eenige bewondering op naar deze plaatsen en spreekt hij er van als van de groote stad, waarheen hij niet wil gaan omdat het eenvoudige leven, dat hij als het zijne kent, hem te lief is en omdat hij niet anders verlangt!
Montenegro heeft jarenlang, eigenlijk tot in de helft der vorige eeuw, geen bepaald staatsbestuur gekend: het werd beheerd naar patriarchale zeden en op patriarchale wijze, en de vorsten, die geestelijke en wereldlijke macht in zich vereenigden en door deze vereeniging voorkwamen, dat religieuse twisten de eenheid van het hecht aaneengesloten bergvolk konden komen verstoren, regeerden met eenvoud en voelden zich als vaders van eene groote familie. Peter II bracht daarin verandering en deed zich als vorst kennen; Nikita I is nog verder gegaan, en heeft aan zijn volk geheel vrijwillig een Grondwet gegeven, een Volksvertegenwoordiging, dateerend van 1905 en bevattende een enkele Kamer tot een totaal van 61 afgevaardigden. Desniettegenstaande is het ook thans nog in Montenegro een zuiver patriarchale en aartsvaderlijke regeering; is het eenige verschil met vroeger daarin gelegen, dat thans van een werkelijk staatsbestuur kan worden gesproken, terwijl in vorige eeuwen aan den Staat niet gedacht werd, en alleen aandacht werd geschonken aan de behoeften, welke deze groote landfamilie onder elkander verbonden. Toen de Grondwet in werking trad en een eerste maal de Montenegrijnsche Skuptchina zitting nam, scheen het werkelijk, dat, geïnspireerd door zuiver Westersche denkbeelden, ook een parlementair leven met al de aankleve van dien, in Montenegro zich zou ontwikkelen; er kwam een oppositioneele partij,
| |
| |
die niet alleen in het Parlement zelf, maar ook verder in het land zich wilde doen gelden, en aan de bepalingen der Grondwet, meer vrijzinnig geschreven dan bedoeld, formeele uitvoering wenschte te zien gegeven. Doch de Koning, die van de Westersche gewoonten, de parlementaire gewoonten allerminst voor adoptatie bij zijn volk vatbaar achtte, wist daaraan spoedig een einde te maken en verbanning, fusilleering en gevangenisstraf deden weldra hen, die zich een parlementair leven in Montenegro gedacht hadden, tot de uitzonderingen in het land behooren. Niettegenstaande alle Grondwet, regeert Nikita als absoluut souverein, autocratischer dan van den meest autocratischen monarch te denken is. Zijn ministers zijn verantwoordelijk in naam, maar evenzeer als hij ze benoemt, ontslaat hij ze naar welgevallen en al naarmate ze aan zijn inzichten voldoende gevolg geven. Ook de hooge functionarissen in andere betrekkingen worden door den Koning benoemd en ontslagen. Het is waarlijk geen uitzondering, dat een hoog beambte, zelfs al stamt hij af van de oudste familiën en al is hij een der meest aanzienlijke Woiwoden, aan zijn ambtelijke loopbaan een plotseling einde ziet gemaakt, wanneer hij of te veel op eigenbelang heeft gelet of te weinig den koninklijken wil heeft verstaan. Nikita is een autocratisch heerscher, die regeert met straffe en harde hand; die zijn volk begrijpt en weet dat het eenige middel om in het hart van dat volk te leven en om voor de oogen van dit volk nieuwe perspectieven te openen, daarin bestaat, dat de man, die het van zijn eeuwenoude gewoonten wil doen afwijken, voor alles wordt geacht, ontzien, gevreesd.
De meest voorkomende vorm van belastingen is in dit land nog steeds die, waarbij elk onderdaan, uitgezonderd de vorst, maar uitgezonderd geenszins de prinsen van het vorstelijk huis, gedwongen zijn zich een aantal van zes dagen te wijden aan arbeid voor den Staat; maar ten einde te voldoen aan de steeds groeiende behoeften van het bescheiden staatsbudget, heeft Nikita belastingen geheven van directen en indirecten aard, belastingen in geld van de bewoners, en belastingen in geld van al wat in Montenegro wordt binnengebracht. Wel eigenaardig is, dat de eerste niet berekend worden naar de uitgestrektheid van het bezit, maar gerekend worden per ralo, waarmede aangeduid wordt het stuk land dat in een enkelen dag te bewerken valt; eigenaardig ook, dat in dit kleine Rijk de invoerrechten exorbitant hoog zijn,
| |
| |
terwijl geen enkele inheemsche industrie valt te beschermen en diegenen, die zich van luxe-artikelen het meest bedienen, te weten zij die met de vreemde ambassades meer of minder nauw in betrekking staan, natuurlijk vrijdom van invoerrechten hebben. Hoezeer het Gouvernement van den tegenwoordigen Koning uit alles wat weet te halen, bleek ons wel toen de koetsier, die ons van Cattaro naar Cettinje had gebracht, in zijn prijs om ons van daar naar Rjesa te brengen aanmerkelijk hooger moest zijn dan de Albaneesche koetsier, die in de hoofdstad gevestigd was, wijl deze laatste zijne verplichte vergunning voor dat deel van het land reeds betaalde en de ander er slechts een had voor het meer Westelijk gedeelte en dus voor dezen enkelen rit eene nieuwe vergunning had moeten koopen. Men meene niet, dat zoodanige voorschriften slechts op papier bestaan; integendeel, men kan de Montenegrijnsche departementen, die alle te zamen in een niet eens groot gebouw zijn ondergebracht, moeilijk er van beschuldigen te veel papier te gebruiken, en wat verordend wordt, wordt ook uitgevoerd. Dat is wel het merkwaardige in deze kleine autocratische omgeving, dat de bureaucratie er niet bloeit en zeker niet den minsten invloed heeft om den Koning gescheiden te houden van zijne onderdanen. Men kan in dit land met eenvoudige middelen te werk gaan, omdat men te doen heeft met een volk, hetwelk gedisciplineerd is in de achtereenvolgende vrijheidsoorlogen, en in zijn jarenlangen strijd om onafhankelijkheid wel de vrijheid heeft liefgekregen, maar tegelijkertijd begrepen dat aan elke individueele vrijheid ten bate van het algemeen een grens dient te worden gesteld. De inrichting van het militaire Montenegro, hetwelk eene mobilisatie in tweemaal 24 uur mogelijk maakt, is er een bewijs van.
Montenegro is verdeeld, administratief en burgerlijk, in vijf districten, die staan onder het toezicht van een gouverneur, Oblast geheeten, en ressorteeren onder het Ministerie van Binnenlandsche Zaken; deze vijf districten zijn in capitanaten onderverdeeld, aan wier hoofd de capitan staat, die tegelijkertijd chef der politie, rechter in eerste instantie en vertegenwoordiger van den fiscus is; tevens berust bij de gouverneurs en hunne onderhoorige capitans het militaire gezag. Deze absolute macht zou in een grooten Staat met verre afstanden bezwaren van verschillenden aard met zich brengen; maar in Montenegro gaan deze bezwaren niet op, daar ieder onderdaan weet, dat er
| |
| |
in Cettinje rechters zijn, aan wier hoofd dikwijls de Koning zelf zich stelt. Peter II was de vorst, die het eerste burgerlijk wetboek voor Montenegro invoerde, dat echter met ingang van 1888 vervangen werd door het nieuwe, geredigeerd door Professor Bogilic, van de Universiteit te Odessa en naar dezen genoemd. In elk district is een rechtbank met een president en een of twee bijzitters, die sommige zaken in eersten aanleg behandelen, andere ter revisie of ter bekrachtiging van de door de capitans gegeven vonnissen. Het Hof van Appel is gevestigd te Cettinje en houdt geregeld zitting; de rechters daarin hebben eene juridische opleiding aan een der buitenlandsche universiteiten op kosten van den Staat genoten, waardoor de rechtbank aanmerkelijk beter is geworden dan toen, jaren geleden, naar de schilderachtige, maar weinig zekere gewoonten, de Koning, of in diens plaats de Woiwode van het district, naar eigen inzicht strafte of vrijsprak.
Geheel deze wetgeving, waarop de uit te spreken straffen berusten, is eenigszms eigenaardig geregeld; eigenaardig althans naar onze Westersche begrippen, maar ten slotte naar de zeden van dit eenvoudige volk vrij logisch doorgevoerd. Hij, die een ander doodt voor eene aangedane beleediging, is niet strafbaar, mits de wraakneming onmiddellijk geschiedt; ontaardt deze wraakneming in eene werkelijke vendetta, waarbij geheele families worden betrokken, dan houdt de politie een wakend oog om slechts in te grijpen, wanneer te veel dooden vallen. Diefstal, die zelden voorkomt, wordt streng gestraft; hij die een dief op heeterdaad betrapt en dezen doodt, ontvangt daarvoor eene belooning van het gouvernement; de dief daarentegen, die slechts een klein vergrijp tegen het goed van anderen pleegt, wordt overgegeven aan de afstraffing zijner medeburgers, die hem geheel uitkleeden en hem dan op een soort van pijnbank binden, om hem daar te ranselen. Zoodanige straf wordt erger geteld dan gevangenisstraf, en doet uit schaamte het land verlaten. Inderdaad zullen degenen, die de Montenegrijnsche gevangenissen te Cettinje en te Podgoritza hebben gezien, moeten erkennen, dat er groote overeenkomst bestaat tusschen deze gevangenis en die uit den ‘Bettelstudent.’ De gevangenen zijn er vrij, kunnen zelfs met ketenen aan den voet door de stad gaan, mogen vrienden en kennissen ontvangen en mogen rooken; op feestdagen dansen zij evengoed den nationalen dans, de Kolo, als hunne vrije
| |
| |
medeburgers en worden daarbij door muziek begeleid. Voor ontsnappen behoeft de waker niet te vreezen, juist omdat de behandeling niet van de strengste is; bovendien, omdat ontsnappen in dit militair georganiseerd land en te midden van eene bevolking met zoo eigenaardige denkbeelden moeilijk, zoo niet onmogelijk is; en meer nog, omdat na ontsnappen de medegevangenen de voornaamste speurhonden zijn. En dan, den ontsnapte wacht met zekerheid de ten doode toe pijnigende bastonade of de kogel, en het Montenegrijnsche Gouvernement is zeer liberaal in de toepassing van deze beide!
Post en telegraaf zijn in Montenegro nog in de allereerste stadia van ontwikkeling. Het aantal kantoren bedraagt niet meer dan zeven, wat per hoofd der bevolking zeer gering is; de totale lengte van het telegraafnet is niet meer dan een paar honderd kilometers, waarbij niet vergeten mag worden dat dit net zich slechts uitstrekt over het meer bewoonde deel van het land en niet gaat tot in de verlaten berggedeelte van oud-Montenegro, evenmin gaat in de weiden van de Brda. Merkwaardig is het, dat terwijl Montenegro door een langjarige politieke verbintenis nauw met Rusland is verbonden en ook op tal van andere wijzen zich de weldadige gaven van het Slavisch Keizerrijk laat welgevallen, het Montenegrijnsch geld, dat koperstukken van een en twee paras, zilverstukken van een en vijf perpers kent, geheel naar Oostenrijkschen trant is ingericht, zoodat de para met den Oostenrijkschen heller, de perper met de Oostenrijksche kroon is gelijk te stellen. Ook de postzegels, die in fraaiheid voor die van meer geciviliseerde Staten niet behoeven onder te doen, zijn naar Oostenrijksch model, en in Montenegro maakt men er den bezoeker geen geheim van, spreekt daaruit zelfs een zekere trots, dat zoowel muntstukken als postzegels aan Oostenrijksche vrijgevigheid te danken zijn. Toch haat men Oostenrijk in Montenegro met een haat, die alleen door den afkeer jegens den Turkschen erfvijand wordt overtroffen; en is deze haat zelfs zoo sterk, dat ieder, die naar Duitsche origine of afstamming riekt, die een ‘Schwab’ schijnt, heel wat minder voorkomend wordt behandeld dan de bezoeker, die van Romaansche afkomst is. Men doet in Montenegro het best Servisch te spreken, al is het ook een bijzonder soort Servisch, dat de landstaal uitmaakt; daarnevens is Italiaansch vooral aan de kust gebruikelijk; maar beter is het, vooral in de hoo- | |
| |
gere Montenegrijnsche kringen, Fransch te gebruiken dan Duitsch. De klanken van het Duitsch schijnen bij deze bevolking geen
aangename gewaarwording op te wekken. En beslist valt wel te constateeren hoezeer in Cattaro, dot Oostenrijksch grondgebied is en door Oostenrijksche forten goed wordt bewaakt, niets Oostenrijksch valt te bespeuren dan de soldaten in de uniform van de Donaumonarchie en het Oostenrijksch geld, dat overigens ook in Montenegro gangbaar is. De geest is er Montenegrijnsch, en voor ieder Montenegrijn, die thuis keert na korter of langer afwezigheid, is het dan ook reeds op den bergweg van Cattaro naar Krstk, dat hij in gedachten den vaderlandschen bodem betreedt!
Sedert de regeering van Peter II heeft Montenegro eene staatsbegrooting, al is deze er eene van eigenaardige samenstelling. Voornamelijk wel daarom, wijl men met zekerheid kan nagaan dat de posten, voor uitgaven uitgetrokken, te laag moeten zijn en alleen daarom zóó laag gehouden worden, wijl men blijkbaar de niet geheel regelmatig ontvangen inkomsten niet officieel op deze begrooting wil brengen. Het eerste budget, hetwelk dateert van het jaar 1832, beliep in uitgaven niet meer dan 28.000 gulden, welke uitgaven gedekt werden door eene belasting van 1 gulden per huis. Het tegenwoordig budget van Montenegro geeft aan inkomsten en uitgaven ongeveer anderhalf millioen gulden. Van deze uitgaven geniet het Koninklijk huis rond 100.000 gulden; wordt aan het Ministerie van Buitenlandsche Zaken betaald 78.000; aan het Ministerie van Justitie 79.500; aan het Ministerie van Binnenlandsche Zaken 350.000; aan het Ministerie van Oorlog 105.000; aan het Ministerie van Onderwijs 103.000; aan het Ministerie van Financiën 235.000; aan de openbare schuld 380.000; aan pensioenen 92.500; en aan diverse uitgaven rui. 33.000 gulden. De inkomsten bestaan uit belastingen tot een bedrag van 424.000 gulden; douanegelden tot 349.000; monopoliën tot 357.000; exploitatiën van den Staat tot 156.000, en verschillende inkomsten tot 283.000 gulden.
Wanneer men nu nagaat, dat Montenegro vrijwel geregeld een leger van 36.000 man zich laat oefenen in het schieten, dan zal men erkennen, dat het op de begrooting uitgetrokken bedrag juist voldoende is voor het betalen der munitie en dat blijkbaar andere bronnen vloeien
| |
| |
voor het voldoen van de bedragen van het dagelijksch onderhoud, van de traktementen, van de opleiding der officieren in het buitenland, van het aanleggen der goed onderhouden versterkingen. Wanneer men nagaat, dat de financiën niet meer dan 235.000 gulden eischen en dat daaronder alle openbare wegen ressorteeren, dan zal men tot de erkenning komen, dat in Montenegro het zeer kostbare onderhoud van deze nog kostbaarder van aanleg zijnde wegen voor uiterst weinig geld geschiedt. Wanneer men nagaat, dat voor onderwijs niet meer dan een groote 100.000 gulden is uitgetrokken en men bedenkt, dat daarvan alleen voor het lager onderwijs worden onderhouden 200 scholen, bezocht door 20.000 kinderen, wier ouders niet alleen geen schoolgeld hebben te betalen, maar de schoolbehoeften voor hunne kinderen gratis krijgen, terwijl toch de salarissen van het onderwijzend personeel in verhouding tot de behoeften van het land niet laag zijn, dan zal men als waar erkennen dat Montenegro zuinig weet te administreeren. En ten slotte, wanneer men weet dat, naar officieele gegevens, de openbare schuld in 1907 een totaal van ruim 800.000 gulden bedroeg, en dat voor amortisatie en rente op de begrooting van dat jaar was uitgetrokken ongeveer 380.000 gulden, dan zal men eenigszins verbaasd staan, dat het land van nationale schuld nog niet geheel vrij is, terwijl de zekerheid toch groot mag gerekend worden dat zulks niet het geval is. De tegenwoordige nationale schuld van Montenegro kan worden geschat op 660.000 gulden, wat per hoofd der bevolking een bedrag van 2 gulden 40 cent uitmaakt: intusschen, het laagste bedrag dat onder de Staatsschulden der verschillende landen gekend wordt, waar zelfs China een cijfer van 3 gulden 80 cent per hoofd der bevolking had en nu zeker méér heeft te noteeren.
Zoodoende, wanneer men deze opmerkingen maakt, verkrijgt wel kracht de meermalen gehoorde en nimmer tegengesproken bewering, dat de Koning van Montenegro voor zijne civiele lijst wordt bijgesprongen door Oostenrijk en Rusland beiden; dat Rusland in de kosten van het leger en in de bewapening van dit leger aanmerkelijk bijdraagt en dat Oostenrijk debet is voor het onderhoud der voortreffelijke wegen. De Staatsbegrooting van Montenegro wordt officieel door de Volksvertegenwoordiging vastgesteld, maar er is alle reden om aan te nemen, dat de wil van den Koning aan deze Volksvertegen- | |
| |
woordiging wordt opgelegd en dat zij eenvoudig heeft goed te keuren wat haar wordt voorgedragen.
Voor hen, die het kleine Montenegro goed kennen, kan het bijna niet anders of de financieele politiek boezemt eenige ongerustheid in. Immers, weinige zijn de bronnen, waaruit Montenegro zelf kan putten en gering is de financieele draagkracht van dit land. De vreemdelingen, die daarheen komen, helaas steeds talrijker in aantal - helaas omdat zij er toe zullen bijdragen Montenegro zijn eigen karakter te ontnemen - brengen er geld in circulatie en evenzoo doen de betrekkelijk vele Montenegrijnen, die in den vreemde zijn gevestigd en van daaruit hunne familiën onderhouden. Werkelijk gefortuneerde aanzienlijke geslachten zijn er in dit land niet; er zijn er wel, wier inkomsten vele malen de uitgaven overtreffen en wat zij overhouden wordt gebruikt voor het aankoopen van vee, van land of van huizen; nimmer voor speculatieve doeleinden. Een Bank heeft op dit oogenblik in Montenegro nog geen recht van bestaan en wat zich als zoodanig in Cettinje betitelt, is dan ook een zeer bescheiden instelling. Wel is het reeds een teeken van vooruitgang, dat op het land enkele spaarkassen worden aangetroffen, welker totale inlagen waarden van eenige beteekenis vertegenwoordigen.
Het is juist dat gebrek aan geld, hetwelk Montenegro verhindert zich industrieel te ontwikkelen en hetwelk vreemdelingen er van moet afhouden om er zoodanige industrieele doeleinden te gaan verwezenlijken. Toch mag men aannemen, dat eenige industrie te midden der Zwarte Bergen zou kunnen bestaan, en op dit punt is niets leerzamer dan een vergelijking van de cijfers van invoer en uitvoer. Het zeer goede geschrift van den heer M.C. Verloop, dat verschillende statistische gegevens omtrent dit land bevat, toont aan, dat in 1907 de uitvoer van 4973 stuks vee opbracht 350.772 kronen. Daartegenover stond, dat aan verwerkt leer in datzelfde jaar werd ingevoerd 195162 kilo, met een totale waarde van 581.439 kronen; dat werden ingevoerd wollen artikelen tot eene totale waarde van 328.783 kronen. Meer cijfers behoeft men niet te geven om reeds duidelijk vastgesteld te achten, dat Montenegro schatten verspilt en groote onkosten zichzelf onthoudt, doordat geen enkele leerlooierij aanwezig is; eveneens niet naar de eigen behoeften voldoende vraagt, door te verzuimen zorg te
| |
| |
dragen, dat fabrieken voor wollen stoffen geheel naar den nationalen aard de eigen wol kunnen verwerken. Het geheel der cijfers van invoer en uitvoer staat een conclusie toe; ingevoerd werd in 1907 voor een totaal van 6.259.890 kronen en uitgevoerd voor 1.338.264 kronen. Zoodoende heeft men in dit jaar, waarvan de cijfers vrijwel overeenstemmen met die van andere jaren, vijfmaal zooveel goederen aangekocht als men aan waarden voor eigen voortbrengselen uitvoerde, wat er toe moet leiden, dat Montenegro uitgeput raakt, tenzij het zich andere bronnen geopend ziet om aan zijne behoeften te voldoen.
Behalve de landbouw en wat daarmede samenhangt, is er slechts één tak van geldwinning, die in Montenegro op eenige bijzondere vermelding mag aanspraak maken; het is de vischvangst, waaraan in de laatste jaren gemiddeld voor 100.000 kronen werd uitgevoerd; een aanmerkelijk cijfer, wanneer men ziet naar welke ouderwetsche procédés de Montenegrijnen zich daarbij gedragen in het vischrijke meer van Skutari; een laag cijfer, wanneer men bedenkt, wat niet de ontvangsten van een enkel Hollandsch, Engelsch of Noorsch visschersdorp zijn. De Montenegrijn is geen handelsman, en ziet in zekeren zin zelfs op zulk een handelsman neer. In Podgoritza is een gansche Turksche wijk handelaars, wier bedrijf zoodoende bloeit en tegen welker voortdurende ontwikkeling de Montenegrijnsche volksgeest zich in geen enkel opzicht verzet. In Podgoritza ook is het een Engelsche groothandelaar, die er uitgebreide zaken drijft en zich verdiensten verwerft, welke het voor dit gaarne monopoliseerende land zeker niet moeilijk zou zijn in de eigen Staatskas te brengen. Het mag verwondering wekken, dat Koning Nikita, die zich een zoo uitnemend organisator en een kundig diplomaat heeft getoond, de waarde van commercieele en economische verheffing van zijn volk niet beter schijnt te beseffen, tenzij men moet aannemen, dat bij hem de overtuiging bestaat - een zeer gerechtvaardigde overtuiging - dat men niet alles in eens kan willen en dat een land, hetwelk zoo eeuwen achtereen onder geheel andere omstandigheden heeft geleefd dan eenig ander land van Europa, langzaam en geleidelijk aan moderne inzichten moet worden gewend.
Dat echter door dezen Koning voortreffelijk wordt ingezien hoeveel in de toekomst misschien in Montenegro is te verkrijgen,
| |
| |
bewijst wel het feit, dat vreemdelingen zich alleen met speciale koninklijke vergunningen eigendommen op Montenegrijnschen bodem kunnen verwerven. Zoodoende is uitgesloten, dat door kunstmatige of toevallig verkregen concessies het vreemdelingen zouden zijn, die geologisch Montenegro gaan ontginnen en zich kapitalen zouden verwerven door het verkrijgen uit zijn bodem van kolen en petroleum, welke, naar men wil, in dien bodem in rijke mate voorkomen. Zelfs datgene echter wat het voornaamste verkeer uitmaakt, is op dit oogenblik in vreemde handen, want het is de Italiaan Volpi, die niet alleen een stoomvaartdienst heeft ingericht van Antivari naar Bari, doch die ook met Italiaansch geld de ‘Compagnia de Antivari’ heeft opgericht, welke geheel den bootdienst op het meer van Skutari in handen heeft en tevens met behulp van den Staat de spoorlijn van Virpazar naar Antivari heeft aangelegd. Tot op dit oogenblik zijn de inkomsten van dezen spoorweg gering, omdat het vervoer via Cattaro met veel minder moeilijkheden te kampen heeft; de ontvangsten van den bootdienst maken echter het nadeelig saldo van den spoorweg geheel goed, wat niet te verwonderen is, wanneer men nagaat dat voor een biljet eerste klasse op deze baan, van Rjeka naar Skutari, over een afstand van niet meer dan 45 K.M. varen, een prijs van 20 kronen dient betaald.
Een tak van industrie, die nationaal mag genoemd worden, is de aanplant van tabak. De Montenegrijnsche tabak is uitnemend; zij groeit in het dal der Zeta en overtreft de Turksche in hooge mate. De Montenegrijnsche Staat heeft natuurlijk de regie ingevoerd en deze aan eene Italiaansche maatschappij overgedaan, welke haar zetel te Podgoritza heeft en ook handel drijft in cigaretten. Deze Montenegrijnsche cigaretten worden tegen vrij billijke prijzen verkocht en de fiscus trekt ook van den verkoop een voordeel van niet minder dan 80% in het eigen land en 20% in het buitenland. Indien het doel had voorgezeten om hier voor Montenegro een speciaal uitvoerartikel te kweeken, men zou het niet anders dan kunnen toejuichen; maar het eenig doel is geweest en kon tegenover de verklaarde voorliefde der Montenegrijnen voor eigen gekweekte tabak ook niet anders zijn dan het verrijken van den fiscus, die eveneens ten opzichte van de noodzakelijke zoutaanwinning zich het monopolie heeft voorbehouden.
Wat in de toekomst aan handel en industrie en ook aan land- | |
| |
bouw Montenegro te zien zal geven, is op dit oogenblik onmogelijk te voorspellen. Men mag niet beweren, dat de Montenegrijn van weinig werkzamen aard is, want de Montenegrijnen, die zich in het buitenland vestigen, zijn als werkkrachten ten zeerste gezocht. Echter dient niet vergeten, dat tegenover een langzaam ontwakend, in modernen zin genomen eigenlijk nog geheel slapend volk, zeker krachtiger maatregelen noodig zijn om een werkelijk handelsleven te doen ontbloeien dan de Montenegrijnsche Staat er op dit oogenblik te zien geeft. Staan eenmaal de omstandigheden den Koning en zijn Raadslieden toe ook hierin verandering te brengen, dan schijnt het geenszins onmogelijk en vooral niet, wanneer het buitenlandsch kapitaal te hulp zal worden geroepen, om hier eene wijziging te brengen in den volksaard, die zeker eene groote verbetering zal mogen heeten.
Maar of de gevolgen van den oorlog van thans, zelfs al wint Montenegro daarbij roem en grondgebied, dezen vooruitgang zullen bespoedigen, is weer ten zeerste twijfelachtig.
Januari 1913.
Henri van der Mandere.
|
|