O, gij jonge, hypermoderne, hygiène-lievende erfgename...! Zeg, versta je de taal van de dingen?
Kom dan, en luister naar de rare klanken, die uit het volgepropte vuilnisbakje stijgen! -
‘Zeg’, sprak de wijde, zachte mantel tot de twee muiltjes, ‘waarom werd je bewaard?’ En beide muiltjes riepen te gelijk: ‘Omdat we háár kleine voetjes schoeiden, toen de eerste maal hij haar ontmoette.’ -
‘En gij, zware, zwart-fluwelen mantel?’ - ‘Omdat ik haar in mijn plooien verborg en haar warm bedekte, toen, in de koude Decembernacht, hij zijn huiverend bruidje ontvoerde....’ -
‘En gij, klein kraagje?’ - ‘Omdat ik haar zacht wit halsje omringde, toen zijn lippen het koosden voor de eerste maal....’ -
‘En gij, rag-fijn hemdje?’ - ‘Dat gaat u immers niet aan,’ en het hemdeken vouwde zich zelf in noch meer vouwtjes en plooitjes en zweeg als een graf. -
‘En gij, stuk waaier?’ - ‘O, mij sloeg ze stuk in woede en toorn op 't gelaat van een heerschap van adelliken bloede, die oneerbiedig eens haar toesprak’. En, noch fier bij die herinnering, spreidde de halve waaier zich open als een in twee gesneden pauwstaart, en waaide in de vuilnisbak een wolk stof naar omhoog... -
‘En gij, dorre kronen van eik en laurier?’ - ‘Wij drukten eens de slapen van de poëet en voelden zijn aders zwellen, trillen en kloppen onder ons jeugdig fris groen. Wij bekroonden zijn eerste werk. Toe, halve waaier, waai a.u.b. ons stof even uit die vuilbak omhoog.... Hier kunnen noch willen we toeven....’ -
‘En gij, linten en bloemen?’ - ‘Wij weten 't niet meer! Doch hij hield toch van ons en drukte dikwels zijn verdorde lippen op onze verdorde krakende blaadjes en op onze verduurde en verschoten zijde.’ -
‘En gij, zieke pop?’ - ‘Ik was de lieveling van zijn arm, gebrekkig meisje, en toen de engelvlerkjes van 't stervend kind reeds begonnen te groeien, lag ik noch aan het brekend hartje en voelde er van de laatste klop....’ -
‘En gij, eindjes kaars?’ - Twee donkergele waskaarsstompjes spraken als met één stem: ‘Wij verlichtten de laatste slaap van