| |
| |
| |
Duitse Letterkunde.
Wanneer ik mijn algemene indruk over de boeken, die de zomer mij heeft gebracht, bondig wil samenvatten, dan kan ik dit alleen met één woord: middelmatigheid. Inderdaad, onder de laatst verschenen werken zijn er wel een aantal, die getuigen van een groot talent, die boeien door hun losse verhaaltrant, kortom die mogen beschouwd worden als de beste ontspanningslectuur. Maar bij alle blijft de vraag berechtigd naar het grote werk, dat opstijgt boven die vlakte van middelmatigheid en nieuwe horizonten opent, naar het werk dat inslaan zou in het publiek en van blijvende betekenis zou zijn in de literatuurgeschiedenis.
Op het gebied van de roman in 't biezonder is de oogst maar schraal geweest. De beste schrijvers hebben gezwegen, nieuw-ontluikende talenten zijn niet opgekomen. In een paar werken nochtans is een pogen merkbaar om iets groter te bereiken dan de gewone ontspanningsliteratuur, nl. in een roman van Elisabeth von Heyking, Ille Mihi, en in een van Felix Hollaender, Der Eid des Stephan Huller.
Elisabeth von Heyking werd beroemd door hare fijne ‘Briefe, die ihn nicht erreichten’, die een fabelachtig succes hadden en door haar roman ‘Der Tag Anderer.’ Haar nieuw werk Ille Mihi (gebr. Paetel, Berlin; 2 dln, ing. 10 M., geb. 12 M.) zal tot haar roem wel niet veel bijbrengen, alhoewel het in verschillende opzichten een merkwaardig boek geworden is.
Het verhaalt hoe Ilse, die opgevoed werd door een ziekelike vader en een goevernante, als zeer jong meisje verliefd geraakt op een luitenant, dien ze nauweliks kent en wiens verloving ze spoedig verneemt. In haar desillusie hierover meent ze dat voor haar geen geluk meer mogelik is en dat haar verder leven alleen gewijd mag zijn aan het trouw volbrengen van haar plichten. Als haar vader haar dan na enige maanden meedeelt dat een landedelman haar hand heeft gevraagd, neemt ze aan en trouwt. Doch spoedig bekomt ze een klaar inzicht in haar toestand. Haar man, een filister die haar wel meer om haar geld dan om haar persoon heeft gehuwd, zijn moeder, een grove natuur, en zijn gehele familie beschouwen en behandelen haar
| |
| |
als een kind, dat geen eigen karakter, geen eigen gevoel, geen eigen wil heeft. Haar hele huwelik is één ontgocheling en al gauw bemerkt ze dat zij haar echtgenoot niet liefhebben kan.
Na een paar jaren vestigen zij zich in Berlijn, waar haar man lid van de Reichstag geworden is; Ilse komt in de ‘wereld’ en maakt kennis met een jong dieplomaat, van wie ze al gauw gaat houden en die haar ook bemint. Ze bekomt de echtscheiding en huwt de man van haar keuze.
Hier eindigt het eerste deel en tot hiertoe is de roman een meesterwerk. Al de fieguren staan duidelik getiepeerd, de karaktertekening is uiterst fijn, de compositie zeer stevig. Het liefdeleven van de jonge Ilse, haar ontgochelingen in het huwelik worden zeer mooi beschreven. Doch het tweede deel valt geheel; de roman breekt door.
Ilse is getrouwd met de jonge dieplomaat, voor wie een schitterende loopbaan scheen weggelegd, doch die tans, na zijn huwelik, tegengewerkt wordt door de invloedrijke bloedverwanten van haar eerste man en die ook overigens geen geluk meer heeft. Hij bekleedt de eene post na de andere, koestert altijd het iedeaal Duitslands macht te vestigen in alle werelddelen, maar heeft immer tegenspoed en wordt eindelik krankzinnig. Ilse verpleegt hem jarenlang, tot de genezing komt.
Dit tweede deel, waarin aanhoudend een ondertoon doorklinkt, een satiere namelik op de weinige durf van het huidige Duitsland, dat geen Bismarck meer heeft, dit tweede deel dus maakt geen eenheid uit met het eerste; en het staat veel, veel lager. Wel ontmoet men er nog enkele bladzijden in vol stemming en kracht, maar er komen geen goed getekende personen meer in voor; alle fieguren blijven vaag en ook de ongelukken, waarmee het echtpaar te kampen heeft, worden nergens voldoende gemotiveerd. De fijne analyse en de straffe compositie van het eerste deel ontbreken geheel. Men heeft altijd de indruk dat de schrijfster hier te veel persoonlike afkeer wil in uitspreken, dat als basis van de roman gebeurtenissen uit haar eigen leven genomen zijn; zij was immers de echtgenote van een dieplomaat; doch zij is er niet in gelukt die tot een kunstwerk om te werken.
Het schijnt ook dat Ille Mihi een soort ‘roman à clef’ is, waarin vele gekende fieguren uit de Berlijnse dieplomatenwereld worden geportretteerd. Dit verklaart misschien gedeeltelik het succes dat de roman in Duitsland beleeft; maar voor ons blijft hij alleen leesbaar om wille van het eerste gedeelte.
Veel beter als samenstelling is de nieuwe roman van Felix Hollaender: Der Eid des Stephan Huller, door de firma Ullstein & Co, te Berlijn, zeer goedkoop uitgegeven (geb. 3 M.). Het is een zeer
| |
| |
ernstig werk, dat blijken geeft van diepe mensenkennis en overal boeit door zijn onderhoudende verhaaltrant.
De vader van Stephan Huller was aan de lichtzinnigheid en de ontrouw van zijn vrouw te gronde gegaan en een moordenaar geworden. Gedurende zijn laatste gesprek met zijn zoon, een kind nog, dwingt hij hem een eed af, de eed nooit zijn hart aan een vrouw te hangen. Het boek verhaalt dan hoe Stephan Huller opgroeit, een stille, in zich zelf gekeerde jongen, en hoe hij er toe komt zijn eed te breken. Maar de herinnering aan zijn vader en aan hetgeen hij gezworen had, dreigt zijn grote liefde en zijn groot geluk te doden; hij geraakt in de diepste vertwijfeling, tot hij eindelik er in gelukt de zware last van die herinnering van zich af te werpen en hoopvol een nieuw leven te beginnen, vrij van alle zelfkwelling en van alle berouw.
Ik houd van dit boek; op elke bladzijde voelt men er het leven in; goed-getiepeerde, ten-voete-uit getekende mensen kijken u aan en de hand van de kunstenaar is overal merkbaar. Het is een rijp werk, volkomen de faam waardig, die Felix Hollaender heeft verworven.
Ook de nieuwe roman van Hermann Stegemann: Thomas Ringwald (Fleischel & Co, Berlin; ing. 4 M., geb. 5,50 M.) bezit grote hoedanigheden; van de schrijver van het mooie boek ‘Theresle’, dat ik in een vorige kronijk mocht bespreken, is dit ook niet te verwonderen. Het wil mij nochtans toeschijnen dat hij zijn laatste werk niet zo àf heeft kunnen maken als ‘Theresle’, dat het niet zo rijp geworden is. Hij verhaalt de geschiedenis van Thomas Ringwald, een vol-natuur, een kracht-mens, begaafd met grote wilskracht en met een doordringende, juiste blik voor de grote lijnen in het leven. Door dit zijn karakter komt hij aanhoudend in conflicten met zijn omgeving: eerst met zijn vrouw, alhoewel deze hem te lief heeft om het conflict niet te verzachten, met zijn zoon, een kunstenaars-natuur die hem niet begrijpt en ook door zijn vader niet begrepen wordt, en dan ook met de samenleving. De fieguren van dit boek zijn goed getekend, vooral die van de hoofdpersonen; als geheel laat het werk een zeer gunstige indruk na.
Een tegenstelling met dit ernstige boek, waarin de personen het leven niet licht opvatten, is de humorvolle roman van Fedor von Zobelitz: Drei Mädchen am Spinnrad (Fleischel & Co, Berlin; ing. 6 M., geb. 7,50 M.).
Door zijn reeds lange reeks werken is Fedor von Zobeltitz bekend geworden als een schrijver van niet geringe verdienste. Zijn boeiende, losse verhaaltrant, zijn rijke levenservaring, zijn frisse humor en rake karaktertekening maken zijn werken immer zeer aantrekkelik. Alle deze hoedanigheden zijn ook in deze roman in hoge
| |
| |
mate aanwezig. De ‘drie meisjes aan 't spinnewiel’ zijn drie gravinnetjes, dochters van een nog jeugdige, gescheiden vrouw, die het geluk van hun moeder willen vestigen door een nieuw huwelik. Maar een voor een geraken ze zelf in Cupido's macht en vergeten, zeer egoïsties, hun voornemen geheel en gans. Wat zou ik meer van de inhoud verraden? Men leze en geniete dit simpele, ‘anspruchslose’ boek; niemand zal het zonder stille glimlach en diep genoegen ter hand nemen.
Eveneens van Cupido's streken vertelt het frisse verhaal van Hans Hart: Kupidos Bote. Eine frohe Rokokogeschichte vom Rhein, door Staackmann, te Leipzig, uitgegeven en door de bekende boekverluchter Franz von Bayros met vier, zeer mooie platen versierd.
De schrijver die, naar ik hoop, ook hier te lande door zijn vroegere romans ‘Das heilige Feuer’ en ‘Liebesmusik’ een goede naam verwierf, voert de lezer in het Duitsland der 18e eeuw, dat hij op zeer aanschouwelike wijze heeft voorgesteld. Een Duits baron, die gewoonlik als huweliksmakelaar fungeert, wordt door de Pruisiese Koning Frederik de Grote gelast, de vorst van een miniatuur-staat ‘standesgemäss’ te doen trouwen. Deze zending mislukt, omdat de jonge prins op zijn dochter verliefd geraakt en de liefde ten slotte sterker blijkt dan al zijn dieplomatiese pogingen.
Zeer mooi is het landschap van de Rijnstreek geschilderd en over het gehele verhaal hangt een fijne Rococostemming en een frisse humor. Het is geen grote kunst die hier geboden wordt en het wil ook niet zo beschouwd worden, doch in zijn trant mag Kupidos Bote een uitstekend werkje genoemd worden, deze verdienstelijke schrijver volstrekt niet onwaardig.
Na de lezing van dit lichte verhaal valt de nieuwe roman van Marie Diers: Die klugen Kinder des Schulmeisters von Zennerdorf (Seyfert, Dresden; ing. 3 M.) wel een beetje tegen. Deze schrijfster is onvermoeibaar; slag op slag levert zij haar boeken, waartussen vaak ernstig, degelik werk. Doch het wil mij toeschijnen dat ze met deze roman niet zo gelukkig is geweest als met sommige van haar vroegere werken. De toon van het verhaal is te stroef, te droog en in de personenuitbeelding mist het de nodige plasticiteit. Het vertelt van de tegenstelling tussen iedealistiese ouders en hun praktiese, een weinig te slimme kinderen. De schoolmeester van Zennersdorf is een mooi fieguur, evenals zijn vrouw, doch zij worden niet begrepen door hun kinderen, die in 't leven vooruit komen willen en een beetje verachtelik neerzien op hun kruisbrave, gemoedelike oudjes. Het boek eindigt nogal abrupt en de gelukkige uitkomst, die elk kind ten slotte dan toch vindt, wordt niet voldoende gemotiveerd.
| |
| |
Deze roman is een tiepies voorbeeld van wat men gemeenweg noemt ‘de oude soort’; gans nieuw daarentegen naar inhoud en toon is het boek van een jonge Weener, Otto Soyka: Die Söhne der Macht, bij Langen, te München, verschenen (ing. 3 M., geb. 4 M.). Het wordt het best gekarakteriseerd door zijn ondertietel: ein Zukunft-Detektivroman. De schrijver tekent mensen, zoals hij ze zich psychologies in de toekomst voorstelt; daarbij zijn het Ameriekanen en dit zegt genoeg dat men zich in dit verhaal aan alle mogelikheden mag verwachten. Er komen dan ook bladzijden in voor, die getuigen van een overweldigende fantazie en die het boek zeer aantrekkelik en boeiend maken. Doch het heeft ook grote literaire kwaliteiten, die gewoonlik in dit soort literatuur geheel ontbreken en die het hier een vreemde bekoring verlenen. Het is een werk, dat men eerst met bevreemding beschouwt, maar dat de lezer gauw in zijn macht krijgt en een zeer goede indruk nalaat.
Dit laatste is niet het geval met het eerstelingwerk van Ludwig Gorm: Päpstin Johanna (Delphin-Verlag, München; gek. 3 M.), dat om wille van zijn tietel waarschijnlik wel lezers zal vinden. Doch die komen bedrogen uit, als ze menen hier prikkelende biezonderheden of onthullingen te kunnen genieten; natuurlik des te beter. Maar wat erger is, het boek heeft geen biezondere letterkundige waarde; spijtig voor de uitgever, die het in een zeer smaakvol kleed heeft gestoken.
Hoger dan alle voorgaande romans staan twee novellenbundels, die ik met grote nadruk wens aan te bevelen; het zijn Narren der Liebe van Richard Huldschiner (Langen, München; ing. 3 M., geb. 4,50 M.) en Winland van Emil Lucka (Deutsch-Oesterreichischer Verlag, Weenen; ing. 4 M., geb. 5 M.).
Van beide schrijvers had ik tot nog toe niets gelezen, al wist ik wel dat de eerste ophef had gemaakt met zijn roman ‘Die Nachtmahr’ en ook overigens reeds verdienstelik werk had geleverd, en dat de tweede biezonder met zijn ‘Isolde Weisshand’ een groot succes had genoten; ik beken graag dat ik na de lezing van deze bundels grote lust heb gekregen beide in al hunne werken te leren kennen.
Narren der Liebe bevat vier zeer mooie novellen, waarvan biezonder ‘Die Kartause von Allerengelsberg’ en ‘Hirtenlied’ een onuitwisbare indruk nalaten. Het grond-motief van al deze novellen is het onvervuld-blijven van de diepste wens van hunne personen; het zijn ‘Resignations-Novellen’ die het gerust mogen opnemen met de beste van den aard die Theodor Storm geleverd heeft. Wat een buitengewone kracht van historiese uitbeelding steekt er niet in ‘Die Kartause’, wat een fijne steming in de treurig-eindigende idylle ‘Jakob und Rachel’, hoe enig mooi worden natuur en mensen niet getekend
| |
| |
in ‘Hirtenlied’ en hoe weemoedig wordt de geschiedenis niet verteld van ‘Der arme Don Martino’, die zijn priesterbeloften vergat en een mooi meisje kuste!
Een buitengewoon talent blijkt ook uit de elf novellen en legenden, die de bundel Winland uitmaken en tot de beste, tot de allerbeste mogen gerekend worden die de moderne Duitse literatuur heeft voortgebracht. Een rijke verscheidenheid naar inhoud en vorm is hun eerste kenmerk. De schrijver geeft in de tietelnovelle ‘Winland’ een verhaal uit de tijd der Wikingers, krachtig en kleurrijk en vol visionnaire duidelikheid, evenals de legende ‘Saint-Denys’; zijn ‘Godiva’ is mooi en teer als sommige oude heiligenlegenden. En dan dit overheerlike stuk ‘Der Tod Dostojewskis’ of die fijne verhalen uit de Italiaanse Renaissance! Maar ik zou ze wel alle moeten opnoemen, de elf stukken van dit prachtige boek, dat niet genoeg gelezen en herlezen worden kan! Waarlik, de nieuwe uitgevers-firma die het op de markt bracht, heeft haar werkzaamheid goed ingezet.
De novellenverzameling Das letzte Weinen van een ander jong Oostenrijker, Robert Michel, door dezelfe firma uitgegeven (ing. 3 M., geb. 4,50 M.) is, alhoewel minder, toch eveneens de vrucht van een echt persoonlik talent. Deze novellen onderscheiden zich door een prachtige en toch sobere stijl en door een fijn, innig begrijpen der natuur. Biezonder de novelle ‘Der Jäger’ munt in dit opzicht uit, evenals door haar diepe psychologiese karaktertekening; ook ‘Oberst ‘Günzl’ en ‘Ein Grab’ zijn meer dan de alledaagse novellen en schetsen, waaraan de moderne literatuur zo rijk is.
Een mooie bundel is insgelijks de verzameling Die schönsten Heiligenlegenden in Wort und Bild, in de Hyperion-Verlag, te München, verschenen (ing. 4,50 M., geb. 5,50 M.). Het is het eerste van een reeks boeken over hetzelfde onderwerp en bevat twaalf beroemde heiligenlegenden, zeer stemmingsvol naverteld door verschillende schrijvers, waartussen enige van goede naam, zooals Kurt Martens, Franz Pocci, Dr P. Expeditus Schmidt, e.a. Liefhebbers van innige, eenvoudige legenden zullen in deze verhalen, zo rijk aan poëzie, zeker hun gading vinden. De bundel is versierd met reproducties van de bekende ‘Namenbilder’ van Franz Pocci en, evenals alle boeken van deze firma, zeer smaakvol uitgegeven. In 't voorbijgaan zij het mij toegelaten even te wijzen op eene andere uitgave van de Hyperion-Verlag, namelik het tijdschrift Der Zwiebelfisch, ‘eine kleine Zeitschrift für guten Gesmack in Büchern und andern Dingen’ (6 nummers per jaar, abonnement 3 M.), dat alle liefhebbers van mooie boeken zeer welkom zal zijn.
In 't begin van deze kronijk betreurde ik geen werk te kunnen
| |
| |
aankondigen, dat ‘nieuwe horizonten zou openen’. Eén boek is nochtans verschenen, waarin nieuwe tonen worden aangeslagen, nl. Lobgesang des Lebens. Rhapsodien von Wilhelm Schmidtborn (Fleischel & Co, Berlijn; ing. 3 M., geb. 4,50 M.). Dit werk van deze gunstig bekende dramaturg werd zeer opgemerkt en heeft dit ruimschoots verdiend. Het is inderdaad een lofzang op het leven, een zwelgen in de vreugde van het bestaan. De schrijver kenschetst het zeer goed in de opdracht, die ik om die reden hier wil overschrijven: ‘Dem Maler Gustav Wunderwald widme ich die'ses Buch, im Gedenken an unser gemeinsames Wanderjahr mit den beiden Frauen und dem Hund. Jeder Baum, unter dem wir dem Sang der Sägemühlen und Eisenbahnen zuhörten, jeder Hügel, von dem wir den Horizont suchten, jedes Dorf, jede Stadt, jedes Kloster, jeder Bahnhof, jede Fabrik, die wir uns erwanderten, zehrend, verzehrt, voll einer nie schwach werdenden Liebe für jeden Grashalm und jeden Ziegelstein und doch ewigem Fortmüssen: alles schlägt in diesen Rhytmen mit, die unter freiem Himmel mehr gesprochen als niedergeschrieben wurden, - darum auch mehr mit Ohren gehört als mit Augen gelesen werden wollen.’
Alles wat de dichter daar opnoemt vindt men inderdaad in zijn boek bezongen. Een eigenaardige rhyhmus, de rhythmus van het duizendvoudige leven, vindt men in al deze rhapsodiën, aan krachtige uitdrukkingen en mooie beelden zijn ze overrijk en wat het diepste treft is de samenklank van een rijk, gevoelig dichtergemoed met alles wat de moderne kultuur en het moderne leven kenschetst. Graag zou ik een dier gezangen hier overdrukken, doch de plaatsruimte laat het niet toe; maar even wil ik toch wijzen op de schoonste onder hen, zoals Odysseus und die Sirenen, Der Hammer und die Feder, Gregor auf dem Stein, Berlin en vele, vele anderen. Het is een zeer rijk boek, dat niet warm genoeg kan aanbevolen worden.
Graag zou ik hetzelfde zeggen over het kleine boekje van Armin T. Wegner: Höre mich reden, Anna-Maria. Eine Rhapsodie (Fleischel & Co, Berlijn; geb. 3 M.), maar alhoewel ik een zekere bewondering gevoel voor deze hartstochtelike liefdezang, vind ik hem toch een weinig te arm, om in boekvorm uitgegeven te worden. Het werkje werd geschreven in rhythmies proza en verraadt fijn klankgevoel en zekere beheersing van de vorm. Een woordje van waardering voor het smaakvolle uiterlike van het boekje mag ook niet achterwege blijven.
Op het gebied der literatuurgeschiedenis is een der biezonderste werken de liefdevolle studie van Dr J. Röhr: Gerhart Hauptmann, sein Leben und sein Schaffen (Pierson, Dresden; ing. 4 M., geb.
| |
| |
5 M.). Het is een zeer volledig en diepgaand overzicht van het levenswerk van deze grote toneelschrijver en een waardevol document voor de kennis van het toneel in Duitsland sedert het begin der jaren tachtig. Naast het werk van F. Schlenther over hetzelfde onderwerp, dat voor een tiental jaren verscheen, bekleedt dit boek een goede plaats in de werken, aan de studie van Hauptmann gewijd.
Met het zo even verschenen derde deel is tans de uitgave volledig van een der schoonste werken, die gedurende de laatste jaren in Duitsland het licht zagen: Goethe und seine Freunde im Briefwechsel, herausgegeben und eingeleitet von Richard M. Meyer, Prof. a.d. Universität Berlin (Bondi, Berlin; 3 dln; elk ing. 6 M., geb. 7,50 M.). Voor de eerste maal wordt hier een keur geboden uit Goethes brieven met daarbij, wat nog nooit het geval was, de antwoorden van zijn briefwisselaars. Men vindt aldus in dit werk, naast de mooiste brieven van Goethe, wier lof niet meer moet gemaakt worden, epistels van zijn moeder en zuster, van de meeste zijner vrienden en vriendinnen en van bijna al de grote fieguren van zijn tijd, waarmee hij in briefwisseling trad, zoals Klopstock, Wieland, Schiller, Humboldt, Schopenhauer, Carlyle, Kleist, Schegel, Platen e.a. Men bekomt op die wijze een diep en helder inzicht in Goethes leven en de algemene kultuur van zijn tijd.
Wat het uiterlike betreft is dit werk een waar monument van moderne boekkunst. De boekversiering is van Melchior Lechter, een meester op dit gebied, die voor elke brief een zeer mooie beginletter tekende, welke in rode kleur werd gedrukt. De heldere, duidelike druk en het prachtige papier zijn een weelde voor het oog. Het is werkelik verbazend welk waar prachtwerk hier voor zulke lage prijs geboden wordt; aan alle Goethe-bewonderaars en alle liefhebbers van mooie boeken zij het warm aanbevolen.
Er blijft mij tans nog over een paar werken aan te kondigen, die wel niet rechtstreeks tot mijn gebied, Duitse letterkunde, behoren, doch die mij door de vriendelike uitgevers werden toegezonden en die, naar ik hoop, voor onze lezers niet zonder belang zullen zijn.
Kenmerkend voor de Duitse boekhandel is wel het feit, dat ook van de grote buitenlandse schrijvers mooie en volledige uitgaven bestaan, die hen in de lezerswereld doen doordringen en hen in Duitsland zo bekend maken, dat het voor hen als een tweede vaderland wordt. Aldus gebeurde het biezonderlik met Ibsen, met Björnson, ook met de grote Russen; aldus verscheen tans ook een volledige uitgave van de werken van Selma Lagerlöf, Zwedens bekende romanschrijfster, die, zoals men weet, voor een paar jaren de Nobelprijs bekwam. Haar Gesammelte Werke verschenen in tien delen bij
| |
| |
Langen, te München, en kosten mooi gebonden 35 M. Het zal nauweliks nodig zijn een woord van aanbeveling te zeggen, over deze sympathieke schrijfster, die ook te onzent wel bekend begint te worden, biezonderlik door haar meesterwerk ‘Gösta Berling.’ Haar eigenaardige schrijftrant, de schatten aan mensenkennis en poëzie, die in haar werk verspreid liggen, maken haar verhalen onvergetelik. Het is werkelik een niet gering te schatten voordeel voor de landen met uitgestrekt taalgebied, zulke uitgaven in het bereik hunner lezers te kunnen stellen.
Ook onze Verhaeren geniet tans een buitengewoon succes in Duitsland. De Insel-Verlag, te Leipzig, bezorgde eene volledige vertaling van zijn gedichten en drama's en gaf nu ook een biezonder mooi-verzorgde uitgaaf van zijn studie over Rembrandt. Ik wil mij niet wagen aan een beoordeling van de documentariese of wetenschappelike waarde van deze studie; het wil mij nochtans voorkomen dat ik nog geen opstel las dat mij een zo duidelik beeld van Rembrandt gaf en het moet mij van het hart dat mij nooit mooier uitgave onder de ogen kwam, voor zulke lage prijs. Het boek kost gebonden drie Mark en bevat tachtig platen buiten tekst, die tot de beste behoren, die ik tot hiertoe zien mocht. Naar ik vernam werden van deze verdienstelike uitgaaf op een paar maanden tien duizend exemplaren aan de man gebracht; dit is waarlik een welverdiend succes.
Frans Delvaen.
|
|