om te kontroleren, ook zonder de hulp van hun professoren. Voor de professoren is er ook een uitkomst. Zij hoeven zich maar in regel te stellen met hun wetenschappelik geweten.
Maar iets anders is het, wanneer het een ondergeschikte geldt, die zich te verantwoorden heeft tegenover een baas. En zo is het geheel natuurlik dat iemand zoals de heer R. Schrijvers, van de vertaaldienst van het Ministerie van de Arbeid, die door zijn werk, lopende over vakwoorden en vakteksten, meer dan iemand in botsing komt met taalzuiveraars of liefhebbers die de taalzuiveraars tegen hem inroepen, op de gedachte gekomen is om zich een ‘Taalzuiveraarslachtoffersborstwering’ te vervaardigen.
Die borstwering is zijn Op den Wandel met Taalgidsen. Het is verschenen in twee reeksen, de tweede reeks eerst, in 1910, waarin hij zich bezig houdt met de beoordelaars van zijn werk in de dagbladen tijdschriftpers, de eerste reeks nadien, in 1912, waarin hij de uitspraken kritiseert van de taalzuiveraars zelf, namelik Muyldermans, Mac Leod, Vercoullie, De Hoon, De Boeck, Arnold, Meyer, Wattez, Broeckaert, Meert, De Vreese, Coopman, Van Puyvelde, Van Lantschoot, Sebrechts en Stessens.
De heer Schrijvers is daarbij zeer vernuftig te werk gegaan. Hij heeft - een werk van grenzeloze belezenheid en onvermoeibare studie - een onafzienbare reeks van aanhalingen uit Noordnederlandse boeken, tijdschriften, dagbladen en officiële teksten verzameld, waarin de gewraakte woorden en wendingen zonder de minste aarzeling gebruikt worden. Wij weten wel dat, nu iedereen schrijft en zoveel schrijft, niet al het geschrevene feilloos is, maar zijn reusachtig materiaal stelt ons toch voor dit dilemma: of wel is niet alles fout wat de taalzuiveraars als dusdanig bestempelen, of wel moeten die fouten niet enkel aan de Zuidnederlanders vérweten en aan de invloed van het Frans of van de Vlaamse dialekten géweten worden. Het besluit wordt dan dat een Vlaming zich niet hoeft te schamen, als hij niet slechter schrijft dan doorlopend in Noord-Nederland geschreven wordt.
Of nu al de citaten van de heer Schrijvers afdoende waarde bezitten? Dat wil ik niet gezegd hebben. Vooral moet men op zijn hoede zijn tegenover titelwoorden in woordenboeken. Als een woor-