| |
| |
| |
Het Tocharies, een nieuw ontdekte Indo-Germaanse taal.
Sedert ettelike jaren werden verschillende onderzoekingstochten naar oostelik Turkestan en westelik China ondernomen, o.a. door A. Grünwedel in 1902-03, door A. von Le Coq en A. Grünwedel in 1904-06, door M. Sein en M. Pelliot in 1907-08.
Stein onderzocht vooral het oude Khotan, en Von Le Coq het Noorden van Toerfan, van waar ze onder meer talrijke handschriften meebrachten. Von Le Coq en Grünwedel hebben er een Boeddhistiese tempel van de 8e eeuw opgegraven en de fresco's en beeldhouwwerken er van naar Berlijn gezonden.
Men hoopt alzo nieuwe inlichtingen te verkrijgen over deze belangrijke streek, die in de middeleeuwen om zo te zeggen de bemiddelaar was tussen westelik Azië en het verre Oosten.
Bepaaldelik Toerfan werd achtereenvolgens bezocht en onderworpen door Indiërs, Chinezen, Thibetanen, Turken en Oeïgoeren. Zo was reeds bij het begin van onze tijdrekening het Boeddhisme er ingevoerd; Nestoriaanse Kristenen en Manicheërs kwamen er ook en bewaarden er Syriakse handschriften, waarvan Grünwedel tot 800 brokstukken heeft meegebracht; sedert de zevende eeuw heerst er de Islam en het land behoort sedert 1760, met een korte onderbreking, aan China.
Doch vóór onze tijdrekening woonden daar Indo-Skythen, door de Chinese geschiedenissen Yue-Chi genoemd. Zij werden in 176 v. Chr. door de Hunnen - bij de Chinezen Hiung-Noe - overwonnen en gedeeltelik verjaagd. De verjaagden richtten zich naar Sogdiane en Baktriane, die ze in 140-139 v. Chr. overmeesterden en waar ze een Indo-Skyties rijk stichtten, dat zes eeuwen heeft stand gehouden.
| |
| |
Deze Indo-Skythiese veroveraars bestonden uit verschillende stammen, waaronder, volgens de berichten van de aardrijkskundige Strabo, zich de Tocharoi bevonden. Er waren dus Tochariërs naar Baktriane gekomen en er waren er ongetwijfeld ook nog in Turkestan gebleven. In het Sanskrit heten de Indo-Skythen Tukhāra.
Uit Turkestan nu heeft A. von Le Coq handschriften meegebracht, in tien verschillende talen, met veertien verschillende alphabetten geschreven. Daaronder trokken vooral de aandacht eenige handschriften van de 5e tot de 7e eeuw in Brahmî-alphabet, d.i. in het schrift van de Boeddhistiese Sanskrit-handschriften, doch in een onbekende taal gesteld.
Ondertussen had E. Leumann zich bezig gehouden met de in onbekende talen gestelde oorkonden, die zich onder de door Stein meegebrachte handschriften bevinden. Hij erkende er twee verschillende talen in, die hij I en II noemde, de eerste Anaries, de tweede Aries, 't is te zeggen de eene niet, en de andere wél behoorende tot de Ariese tak van het Indo-Germaans, die uit de Indiese en Perziese taalfamiliën bestaat. Weldra zag men dat de raadselachtige handschriften van Von Le Coq in de taal I van Leumann geschreven waren. Ook M. Pelliot had handschriften in dezelfde taal medegebracht (waarover S. Lévi en A. Meillet in Journal Asiatique, 1911). Het voorkomen van deze twee talen strookt met het feit dat de handschriften in de taal I vooral uit het Noorden, Kasjar en Toerfan, die in de taal II vooral uit het Zuiden, Khotan, komen. Daarom had reeds E. Leumann voorgesteld taal I Kasjgaries te noemen, wat niets zegt en tevens aanleiding tot verwarring zou geven met het modern Turks dialekt van Kasjgar. De Chinese pelgrim Huan-Thsang, die in de 7e eeuw Kasjgar bezocht, zegt dat de taal en de uitspraak van die der andere landen verschilt, maar dat het schrift Indies is.
A. von Le Coq en F.W.K. Muller echter, die met het onderzoek van de Oeïgoeriese handschriften begonnen waren, vonden in een Oeïgoeries kolophon de vermelding dat de Maitreyasamiti achtereenvolgens in het Tochrï (d.i. Tocharies) en in het Turks vertaald was. Anderzijds wist men uit de Chinese kataloog van de Boeddhistiese kanon dat er van de Boeddhistiese werken Hindoese, Indo-Skythiese, Sogdiaanse en Turkse vertalingen bestonden. Die inlichting was reeds
| |
| |
volkomen bewaarheid, behalve voor het Indo-Skythies. Nu aarzelde men niet de inlichting van het Oeïgoeries kolophon daarmee in verband te brengen, en daar F. Muller reeds brokstukken van de Maitreyasamiti in taal I van Leumann erkend had, achtte hij zich gerechtigd die taal Tocharies te noemen.
Maitreyasamiti of bijeenkomst van de welwillende (d.i. de toekomstige Boeddha) is de titel van een Boeddhisties hoofdwerk, dat men echter in het Sanskrit of het Pali niet kent, maar waarvan men vertaalde brokken bezit o.a. in het Oeïgoeries en in het Tocharies. Het Tocharies heeft de passage over de zeven tathāgata of gedaanteverwisselingen van Boeddha. Voor ieder Boeddha wordt in een verschillende alinea zijn naam opgegeven en de duur van zijn bestaan met vier getallen, het eerste zijnde de som der drie andere, die dan achtereenvolgens opgeven: 1 zijn ouderdom tot aan zijn gedaanteverwisseling in Boeddha, 2 de duur van zijn lering als Boeddha, 3 de tijd tussen het einde van zijn lering en zijn intrede in de Nirwāna.
Ziehier de alinea betrekkelik de zevende Boeddha in het Tocharies:
Tocharies:
Kandh |
wiki |
puklā |
wrasaççi |
çolaṃ |
Honderd |
twintig |
jaar |
onder de mensen |
in leven |
Çākyamuni |
ñomā |
ptankat |
ṣeṣ |
Çāakyamoeni |
van naam |
de Boeddha |
was; |
sam |
penu |
karunik |
taryākpañpi |
(lidw. van p̣uttiçpāraṃ) |
in waarheid de |
medelijdende |
na 35 |
puklyi |
puttiçpāraṃ |
kalpādh |
jaren |
de waardigheid van Boeddha |
bereikte; |
çtwarākpañpi |
pukla |
puttiçpāraṃ |
45 |
jaren |
de waardigheid van Boeddha |
wlesādh |
çtwarāk |
puklā |
çol |
hij oefende uit; |
40 |
jaren |
het leven |
lyalyipuraṣ |
ksaluneyaṃ |
kalk. |
hebbende......? |
in de Nirwāna |
hij ging. |
* * *
Terwijl A. von Le Coq en F. Muller het onderzoek van de Oeïgoeriese teksten voortzetten, onderzochten E. Sieg en W. Siegling
| |
| |
de Tochariese teksten, want zij stemden met het besluit van F. Muller in dat men zich hier voor Tocharies bevond. Alleenlik waren ze zeker mis in hun opvatting dat het Tocharies de taal van de Indo-Skythen was. De waarheid is wel, zoals R. Pischel heeft doen opmerken, dat het Tocharies een van de talen van de Indo-Skythen was. Zij leiden in de Julizitting van 1908 van de Koninklike Pruisiese Akademie van Berlijn hun verslag neer.
Eerst is er op te merken dat dit Tocharies zich in twee verschillende tongvallen voordoet, die ze A en B noemen. Daar er in Boeddhistiese werken veel getallen voorkomen die steeds in woorden aangegeven zijn, beschikken we over een reeks telwoorden als vergelijking tussen A en B:
1 in A ṣa |
in B ṣe |
2 we |
wi |
3 tri |
trai |
4 çtwar |
çtwer |
5 pañä |
piç |
6 ṣ ak |
ṣ kas |
7 ṣ padh |
ṣ ukdh |
8 okadh |
okdh |
9 ñu |
? |
10 çäk |
çak |
80 oktuk |
okdh çak |
100 kandh |
kante. |
Het onderzoek van het klinkerstelsel geeft de volgende uitslag: Er worden voor het Indo-Germaans zeven klinkers aangenomen: a, e, o, i, u, en de doffe e (gewoonlik door ∂ verbeeld). Het Aries (d.i. Indies en Perzies) vertonen eenvormig a in plaats van a, e en o, en maken de ∂ tot i, zodat ze maar drie klinkers hebben in plaats van zeven; het Europees maakt de doffe ∂ tot a, maar behoudt de zes andere (in het Germaans echter worden ă en ŏ beide tot ă en daarentegen ā en ō beide tot ō; omgekeerd worden in het Slavies ă en ŏ, en dus ook ∂, tot o, en daarentegen ā en ō beide tot a).
Welnu, in het Tocharies heeft men als korrespondenten van de zeven Indo-Germaanse klinkers â, ä, o, i, u en ä. Het staat dus in dit opzicht op het Europees standpunt.
| |
| |
Nog een verrassender uitslag geeft het onderzoek van de medeklinkers.
Het Indo-Germaans bezat drie rijen vaste medeklinkers (een labiale, een dentale en een gutturale), met in ieder drie trappen (stemhebbende explosief, stemloze explosief, stemhebbende aspirarata), dus b, p, bh; d, t, dh en g, k, gh. Iedere Indo-Germaanse taal heeft voor die negen medeklinkers haar negen korrespondenten; doch men weet dat het Germaans (en ook het Armenies) ieder van deze medeklinkers een graad verschuift; dan zijn Indo-Germaanse b, d, g in 't Germaans p, t, k; Idg. p, t, k in 't Germ. f, th, h en Idg. bh, dh, gh in 't Germ. b, d, g.
Het Tocharies nu behoudt p, t, k onveranderd; het maakt b, d, g tot p, t, k en bh, dh, gh insgelijks; men moet zich voorstellen dat bh, dh, gh in 't Tocharies eerst hun aanblazing verloren hebben en dan als de gewone b, d, g behandeld werden. Het Tocharies, ten gevolge van een handelwijze die veel aan de Germaanse en Armeniese klankverschuiving herinnert, heeft dus, in plaats van deze negen, maar drie medeklinkers, nl. p, t, k. Idg p∂ter- (vader) is pacarä, Idg. bhrâter- (broeder) is pracarä; aan Lithuaans dabàr (nu) beantwoordt Tocharies tapärkä en aan Idg. tu (du, gij) Toch. tu; Idg. gnō (Gr. γι-γ-νώ-σϰώ, Lat. g-nōsco kennen) wordt Toch. k̃nān, Idg. k̃m̥tom (Skr. çatam, Gr. έ-ϰατόν, Lat. centum, honderd) wordt Toch. k̄ante. Er is op te merken dat het Toch. t tot c (spreek tsj) maakt vóór a, e, i en ä, alsook als de volgende klinker wegvalt; vergelijk de Tochariese vormen van vader en broeder; wanneer men daarbij weet dat de korte klinker van de beginlettergreep gesynkopeerd wordt, zal men niet verwonderd zijn, vast te stellen dat Idg. dhugh∂ter-(Skr. duhitar-, Gr. θυγάτηρ, dochter)
in het Tocharies ckācarä wordt.
Het Tocharies staat dus voor zijn medeklinkers op Europees, en bepaaldelik op Armenies of Germaans standpunt.
Doch er is meer. Wij moeten in het Indo-Germaans drie reeksen gutturalen onderscheiden, een palatale g̃, k̃, g̃h. een velare g, k, gh en een labio-velare gw, kw, ghw. Ten opzichte van de behandeling van deze drie reeksen verdelen zich de Indo-Germaanse talen in twee groepen: vier talen - Grieks, Latijn, Kelties, Germaans - behan- | |
| |
delenreeks 1 en 2 als zuivere gutturalen, dus g, k, h en reeks 3 als zuivere gutturalen vóór een u of een medeklinker, als gelabialiseerde gutturalen voor a, e, i, o, en in sommige omstandigheden als zuivere labialen, dus g, k, h of gw, kw, hw of b, p, f. De zes andere talen - Indies, Perzies, Armenies, Albanees, Balties en Slavies - behandelen reeks 1 als palatale sisklanken, d.i. z, s of zj, sj of dzj, tsj, en reeks 2 en 3 als zuivere gutturalen, dus g, k, h, behalve vóór oorspronkelike e en i, waar zij ze ook tot palatale sisklanken maken. Zo heeft k̂m̥tom met zijn palatale k een zuivere gutturaal in de vier talen der eerste groep (Gr. ἐ-ϰατόν, Lat. centum, Oudiers cét, Goties hund: de Lat. en Ierse c heeft de waarde van k) en een sisklank in de zes andere (Skr. çatam, Avesties sat∂m, Lith. szimtas, Oudslavies sŭto).
De wortel gwem met zijn labio-velaar heeft een gelabialiseerde gutturaal of een labiaal in de vier talen der eerste groep (Gr. βαἰνω, Lat. venio, Oudiers fo-benat, Got. qiman, Ndl. kwam) en een zuivere gutturaal in de zes andere (Skr. gamati = hij gaat, Arm. e-kn = hij kwam, Letties gâju = ik kwam enz.).
Welnu, het Tocharies behandelt de reeks 1 en 2 als zuivere gutturalen, dus k, en maakt reeds 3 tot k vóór een u of een medeklinker, als p voor a of o en als ç voor e, i of ∂: Toch. okso (os) = Skr. uksan-; Toch. puklā (jaren) = Gr. ϰύϰλος (kring); Toch. kucä (wat) = Lat. quod; Toch. çtwar (vier) = Lat. quatuor, enz. Met zijn c staat het dus op Aries en met al de rest op West-Europees standpunt.
Wat de verbuiging betreft, het heeft twee naamvallen meer dan het Sanskrit, nl. een comitatief en een causatief, benevens nominatief (en vocatief), accusatief, genitief, datief, ablatief, locatief en instrumentaal.
De kennis van de vervoeging is nog niet ver gevorderd. Toch heeft men reeds sem en semas kunnen gelijkstellen met Lat. sum, sumus en men heeft er al uitgangen in erkend die men vergelijkt met de Latijnse lijdende uitgangen -tur en -ntur, nl. -trä en -aträ; maar men heeft veel participiale vormen gevonden, nl. een verleden deelwoord op -u, een tegenwoordig op -mā en vooral op -alä, -alä of -olä, te vergelijken met de Armeniese, Griekse en Oudslaviese deelwoorden op -l, alsook met de Germaanse adjectieven op -l, zoals
| |
| |
schamel, vermetel, wankel, die eigenlik ook tegenwoordige deelwoorden zijn.
Uit dit alles volgt dat dit Tocharies uit het verre oostelik Turkestan een Europese taal is. Dit feit doet veel bedenkingen ontstaan tegen de tegenwoordige opvattingen over de woonplaats der Indo-Germanen en de wijze waarop ze zich van daaruit verspreid hebben. Doch het ware voorbarig hier besluiten uit te trekken. Het zekerste blijkt te zijn, dat we mogen aannemen dat de Indo-Skythen, die van vóór onze tijdrekening in Turkestan woonden, uit Europa gekomen zijn. Dat moet ons onthutsen. Daarom denken sommigen dat het Tocharies toch een Ariese taal is, maar met een zeer eigenaardige, verregaande ontwikkeling. En toch bevatten de oude Chinese geschiedenissen berichten over Indo-Germaanse volken met blond haar en blauwe ogen in Middel-Azië.
Ofschoon al deze feiten al sedert een viertal jaren bekend zijn, hebben we toch gedacht, dat het niet te laat was om ze hier voor te dragen, daar ze binnen onze weet in België nog nergens besproken werden, tenzij in een voordracht van Prof. J. Mansion van Luik op een vergadering van de Société philologique te Brussel, den 14 November 1909.
Het Tocharies bezit reeds een uitgebreide bibliographie. Behalve de reeds genoemde bijdragen van Müller, Leumann, Sieg, Siegling, Lévy en Meillet, willen we ook nog het artikel van G. Hückel noemen in de Revue des Études anciennes van 1909 en de studie Tocharisch van E. Smith (Christiania, 1911). Wie zich wil inlichten over de talrijke ingewikkelde volksverhuizingen in deze streek, raadplege de meesterlike en beroemde verhandeling van O. Franke: Beiträge aus chinesischen Quellen zur Kenntniss der Türkvolker und Skythen Zentralasiens.
J. Vercoullie.
|
|