| |
| |
| |
In Memoriam Jan Blockx.
Eene fonkelende ster aan Vlaandrens kunstuitspansel is voor eeuwig verdwenen, een spoor nalatend, dat de baan van ons volk nog lang verlichten zal; want Jan Blockx was een volkskind en heeft zichzelven en zijne kunst dan ook gansch aan dat volk gewijd.
Hij werd den 25en Januari 1851 te Antwerpen geboren. Reeds vroeg gaf hij blijken van een sterk geteekende muzikale neiging. Zijn eerste muziekleeraar was Aerts; hij leerde piano bij Vadden, viool bij Hoeben, altviool bij Mertens en later piano en orgel bij Callaerts. Bij Brassin te Brussel volmaakte hij zich als pianist. De eerste lessen van harmonie genoot hij van Hennen, die, volgens hem, een uitstekend leeraar was en hem stevig de grondbeginselen der harmonieleer inplantte. De laatste en doorslaande toets aan zijne muzikale opvoeding kreeg hij van Peter Benoit, die hem zijne eigene bezieling en liefde tot den Vlaamschen aard mededeelde. Van Vlaandrens grootsten meester was Jan Blockx de meest gevierde leerling, die zijne drie eerst bekroonde volksliederen, waaronder het populaire Ons Vaderland, aan Peter Benoit opdroeg.
Toen Jan Blockx 25 jaar oud was, werd er een concert ingericht waarvan het programma uitsluitend aan zijne werken gewijd was. Dit concert was eene veropenbaring. Het door-en-door persoonlijk karakter, overigens heel en al strookend met het Vlaamsche gevoel, was duidelijk in de uitgevoerde werken merkbaar. Op den stroom, voor gemengd koor met soli, toen ten gehoore gebracht, werd algemeen geprezen en is dan ook beteekenisvol voor de kennis van Blockx' latere werken. Verscheidene der motieven, voor 't eerst in dit werkje gebruikt, ontmoet men, weliswaar anders omkleed, in veel later geschreven werken, in Een Droom van 't Paradijs, Herbergprinses, en andere.
| |
| |
In een, door de Koninklijke Maatschappij ‘De Morgendstar’ van Brussel, uitgeschreven prijskamp voor volksliederen, behaalde Jan Blockx den eersten prijs (1877). Bij een prijskamp, ingericht door de Koninklijke Harmoniemaatschapij van Antwerpen, ter gelegenheid der Rubensfeesten (1879), behaalde hij eveneens den eersten prijs met eene Rubensouverture voor groot orkest; een werk dat getuigt van stevige technische kennis en doorvoeringsvermogen.
Na eene studiereis in Duitschland, waar Blockx, te Leipzig, raadgevingen van Reinecke ontving, en in Italië, waar hij, evenals de vroegere Vlaamsche schilders, ‘coloriet’ opdeed, kwam zijn talent tot rijpheid en gaf hij aan Vlaanderen heerlijke werken, waaronder: Een Droom van 't Paradijs, gedicht van Jan van Beers, een krachtig symphonisch zanggedicht, algemeen als een meesterstuk erkend; Milenka, het eigenaardige ballet, dat minstens 25 vertooningen op den Muntschouwburg te Brussel beleefde. De muziek van dit werk heeft een echt Vlaamsch karakter: rhythmus, melodie, het is alles in den volkstoon opgevat en met den ongemeenen rijkdom der toonverbindingen versierd, die den meester kenschetste. Na Maître Martin, een zangspel in 4 bedrijven (14 opvoeringen in den Muntschouwburg), kwam St-Niklaas, een merkwaardig gebarenspel in 3 bedrijven, muzikaal onderlijnd. In 1896 zag Herbergprinses het voetlicht. Dit zangspel in 3 bedrijven, woorden van N. de Tière, genoot een ongehoorden bijval. Eerst opgevoerd, in het Nederlandsch door het Lyrisch Tooneel te Antwerpen, bestuur H. Fontaine en E. Keurvels, deed het de ronde door gansch de wereld. Het werd beurtelings opgevoerd te Gent, Antwerpen (Franschen Schouwburg), Brussel, Luik, Verviers, Leuven, Mechelen, Rijsel, Amiens, Rouen, Angers, Nantes, Nancy, Bordeaux, Genève, Reims, Marseille, Kaïro, Tirelin, Toulouse, Lyon, Den Haag, Amsterdam, Rotterdam, Hamburg en New-York. Vooral in Frankrijk, waar Blockx zelf het orkest bestuurde, viel hem een geestdriftig onthaal te beurt. In België en in Holland was de geestdrift niet minder groot. Tekst en muziek van Herbergprinses werken uitstekend samen tot één geheel. Brokken als het Vastenavondtafereel, waar Blockx, in bonte wemeling van kleuren en klanken, massa's doet leven en bewegen, dwingen elks
bewondering af. Het muzikaal typeeren van hoofdfiguren, in 't stuk voorkomend, is op meesterlijke wijze
| |
| |
gedaan. Hoor b.v. het onheilspellend chromatisch motief van Rabo den smid, net kattige tleemthema van Rita de herbergprinses, het statige kunstenaarsthema van Merlijn, Bluts' drinkebroersmotief, enz. Hoe pittig de bewerking van ‘Het looze Visschertje’, dien parel uit onzen oud-liederenschat! Bij de eerste opvoering van Herbergprinses bleek het duidelijk dat het een werk van blijvenden aard zou zijn; de bijval was dan ook buitengewoon. Toen Blockx daags na de eerste opvoering aan E. Keurvels eene bedanking zond voor de knappe instudeering en verdediging van het werk, kreeg hij het volgende kenschetsende en typische antwoord: ‘Uwe Herbergprinses is “ros” genoeg om zich zelve te verdedigen!’ - hetgene ze trouwens dan ook door gansch de wereld gedaan heeft.
Na voornoemd werk schreef Jan Blockx Thijl Uilenspiegel, zangspel in 3 bedrijven, Fransche woorden van Cain en Solvay, vertaling van Hubert Melis. Niettegenstaande de meester van dit werk veel verwachtte, werd het te Antwerpen en te Brussel bij zijne opvoering koel onthaald en zag slechts enkele malen het voetlicht. Van hetzelfde onderwerp heeft Solvay een nieuw werk gemaakt, waarvoor Hubert Melis opnieuw de Vlaamsche overzetting leverde en waarop Jan Blockx met vernieuwden moed de muziek schreef. Dit, zijn laatste werk, heeft hij niet kunnen voltooien; enkel het eerste bedrijf is af. Paul Gilson heeft zich met de andere bedrijven belast en zal ze, met de thema's, door Blockx nagelaten, voleinden.
Een zangspel dat veel opgang gemaakt heeft is De Bruid der Zee, lyrisch drama in 3 bedrijven, tekst van N. de Tière. De eerste opvoering had plaats op 30 November 1901 te Antwerpen (Nederlandsch Lyrisch Tooneel). Te Brussel beleefde dit werk 35 opvoeringen, te Gent 30. Om zich een denkbeeld te geven over den bijval dien De Bruid der Zee behaald heeft, zij het genoeg te weten dat reeds op 3 April 1903 de 100ste opvoering in België van dit werk plaats had. In deze compositie, als in Herbergprinses, heeft Jan Blockx weerom volop uiting kunnen geven aan zijn talent als muzikale schilder van volkstooneelen en volkstypen. Een gelukkig gevonden toepassing van het oud lied ‘Twee Conincskinderen’ doet zich voor in dit zangspel, hetwelk een werk is dat op blijvenden bijval zal kunnen bogen.
De Kapel, lyrische éenakt, dicht van N. de Tière, is als tooneel- | |
| |
werkniet gelukt. Nochtans is de partituur eene der meest belangwekkende die Jan Blockx schreef. De eerste uitvoering had plaats te Antwerpen op 7 November 1903. Brussel gaf ook vertolkingen van De Kapel.
In 1908 had te Antwerpen de eerste plaats van een nieuw werk van Jan Blockx, namelijk Baldie, lyrisch drama in 3 bedrijven, tekst van N. de Tière. Dit werk moest dienen als derde deel van het drieluik, door de Tière en Blockx ontworpen: 1o Herbergprinses, spel der steden, 2de Bruid der zee, spel der zee, 3de Baldie, spel van het land. Daar Baldie niet al te wel als tooneelwerk gelukt was, hadden de schrijvers besloten het derde deel van het drieluik om te werken en er om zoo te zeggen een heel ander werk van te maken. Zoo ontstond Liefdelied, zangspel in 3 bedrijven, met een voorspel, dat werkelijk aan zijn doel beantwoordt. Het voorspel is, symphonisch, merkwaardig mooi. Het einde van het eerste bedrijf is een van de tafereelen, waar de Tière en Blockx in uitblinken; het schildert een oogstfeest waar verschillende groepen om ter meest leute hebben. Korte, jolige motieven omlijsten breede, machtige zangen.
De invloed, die van Jan Blockx uitging op de andere Vlaamsche toondichters, was van dien aard, dat meest allen het pad der tooneelen operamuziek betraden, met het gevolg dat we langzamerhand eene pleïade Vlaamsche zangspelen kregen, waaronder er zijn die met de beste produkten der hedendaagsche Duitsche en Fransche scholen kunnen wedijveren. Jan Blockx is dus te recht de stichter van het Vlaamsch zangtooneel en als zoodanig wordt hij door alle Vlamingen geëerd en is zijn naam met gulden letteren in de geschiedenis der Vlaamsche Kunst gegrift.
Buiten een tiental zangspelen, schreef de meester nog eene groote hoeveelheid muziekstukken: klavierwerken, werken voor blaas- en strijkspeeltuigen met begeleiding van klavier of orkest, een trio voor klavier, viool en cello, eene kwintet voor klavier, 2 violen, altviool en cello.
Voor harmonie-orkest: Hulde aan Conscience, ouverture (1885); Conscience-Marsch (1885); Turnermarsch (1891).
Voor symphonie-orkest: Symphonie in D (1877); Rubensouverture (1877); Concert-ouverture (1878); Kermisdag, sympho- | |
| |
nisch gedicht in drie deelen; Vijf Vlaamsche dansen (1884); Suite in den ouden Vorm, 4 deelen (1907); Symphonisch drieluik (1905).
Koren zonder begeleiding: De Landverhuizers, achtstemmig (1873); Kermisdag, vierstemmig mannenkoor (1877); Het aardsch Paradijs, gemengd koor (1884); Licht, mannenkoor met solokwartet (1895); De Heide, mannenkoor (1889); Het Graf, gemengd koor (1904); Ave Verum, gemengd koor (1905).
De liederen met klavierbegeleiding, door Jan Blockx geschreven, zijn zoowat over heel het Vlaamsche land verspreid, zoowel de uitgegevene als de niet-uitgegevene; hun getal moet overgroot zijn.
Zang met orkest: O salutaris, koor en orkest (1867); Tantum Ergo, koor en orkest (1867); Ave Maria, tenor-solo en orkest (1868); Op den Stroom, gemengd koor, soli en orkest (1874); De kleine Bronnen, vrouwenkoor en orkest (1876); Vredezang, vrouwenkoor met soli en orkest (1876); Zomergetij, tweestemmig vrouwenkoor met orkest (1880); Een Droom van 't Paradijs, oratorio in 4 deelen (1883).
Cantaten: Klokke Roeland, tekst van A. Rodenbach (1888); Cantate, tekst van A. Wouters (1890); Het Vaderland, kindercantate met orkest, tekst van H. Melis (1902); Scheldezang, gemengd koor en harmonie-orkest (1903); Feest in den Lande, gemengd koor, tenorsolo, kinderstemmen en orkest, tekst van R. Verhulst (1905); Jubelgalm, gemengd koor en orkest, tekst van N. de Tière (1905).
In 1901 werd Jan Blockx, tot voldoening van heel het Vlaamsche land, als opvolger van Peter Benoit, tot bestuurder van het Koninklijk Vlaamsch Conservatorium aangeduid. Veel was daar voor hem te verrichten; hij heeft dat dan ook gedaan. Onze kunstinstelling heeft hij tot eene der eerste van het land kunnen verheffen; vele nuttige en hoogst noodige veranderingen en invoeringen heeft hij daar tot stand gebracht; want laat ons niet vergeten dat het Koninklijk Vlaamsch Conservatorium pas aan het begin van zijn bestaan was bij de benoeming van Blockx tot bestuurder.
Vlaanderland heeft door het afsterven van den meester een
| |
| |
zijner schitterendste zonen verloren. Laten wij, Vlamingen, het beweenen... Doch weze het vele schoone, dat Hij ons nagelaten heeft, de balsem voor onze droefheid.
Juli 1912.
Flor Alpaerts.
|
|