| |
| |
| |
Staatsraad Mr. T.M.C. Asser en het Internationaal Privaatrecht.
De bekroning, die aan den Nederlandschen Staatsraad Mr. T.M.C. Asser is ten deel gevallen in den vorm van den halven Nobel-Vredes-prijs, is zeker in het begin van dit jaar allerwege met instemming vernomen, en van bijna alle kanten is deze gelegenheid gaarne aangegrepen om nogmaals als zoovele malen tevoren, lof en hulde te brengen aan de groote verdiensten van dezen jeugdigen en werkzamen grijsaard.
Want Staatsraad Asser is niet alleen als hoogleeraar te Amsterdam geweest de bekwame kenner van het handelsrecht, dien wij in hem waardeeren, de vriend en getrouwe raadsman van zoovele handelsinstellingen van beteekenis; hij is niet alleen geweest de knappe adviseur van ons Departement van Buitenlandsche Zaken gedurende zoo tal van jaren; maar hij is reeds daar geweest en later nog meer geworden, voor ons land en voor het buitenland, de man, die een internationaal gecodificeerd privaatrecht heeft geschapen, die de eerste stappen op dezen moeilijken weg heeft gezet en nu reeds, terwijl wij allen nog veel van hem verwachten, een werk van eenheid en van hechtheid achter zich ziet opgebouwd. Dit werk, de codificatie van het internationaal privaatrecht, is een werk van beteekenis in internationalen zin, omdat het tracht de afstanden, waardoor het nationaal recht van de verschillende landen onderling gescheiden wordt, te overbruggen; en het is een werk van beteekenis ook voor handel en nijverheid, omdat het, thans nog slechts voor het familierecht, straks echter voor een aanmerkelijk deel van het handelsrecht, eenheid en vastheid in rechtsverhoudingen schept, den schuldenaar doet vervolgen over de grenzen, den schuldeischer recht doet verkrijgen tot ver buiten
| |
| |
zijn eigen land. Daarom moge ook in het algemeen over dit werk wat meer in bijzonderheden worden gesproken.
Het is een moeilijke en lange strijd geweest, dien Asser en zijne vrienden in deze richting te strijden hebben gehad. Toen in 1894 de tweede Haagsche Conferentie voor het Privaatrecht werd geopend, zinspeelde voorzitter Asser zelf op Boileau's ‘Art Poétique’, en hield den Europeeschen rechtsgeleerden en diplomaten op de meest hoffelijke wijze de deugd der volharding voor; indien iemand daartoe het recht had op dat oogenblik, dan was hij het wel. Want volharding had hij reeds getoond toen hij zich het denkbeeld eener verwezenlijkte regeling van internationaal privaatrecht voor oogen ging stellen; een denkbeeld immers, waaraan nu zijn naam voor goed onafscheidelijk is verbonden, en een denkbeeld, dat met niet minder talent, maar echter met zeer weinig resultaat, reeds door den Amerikaanschen magistraat Story in 1834 was ter hand genomen geworden. Mancini, wiens naam aan de internationale arbitrage onverbrekelijk is verbonden door zijne parlementaire motie van 1873, heeft ook op dit gebied zijn groote Kracht getoond, maar hij bezat niet het geduld van den strateeg, die er in den diplomaat en wel ten zeerste in den diplomatieken jurist moet huizen; hij wist niet het goede oogenblik af te wachten. In 1867 reeds beproefde Italië wat eerst vijf-en-twintig jaren later aan Nederland zou gelukken; het was te vroeg en zeker op dat oogenblik te onvoorbereid: wel bleek de ontvangst zijner plannen niet onwelwillend, maar destijds, en ook nog in 1874, nadat Nederland het denkbeeld van Italië voor de eerste maal had overgenomen, werkte de bijzondere tegenstand van enkele der groote Staten, met name Frank rijk en Duitschland, verlammend.
In 1881 kwam Mancini aan het bewind, doch toen in 1885 zijn kabinet door een parlementair votum viel, was de verwezenlijking van de Italiaansche plannen nog even ver verwijderd van eenig resultaat als vier jaar tevoren. Mancini stierf zonder te hebben mogen beleven, dat het door hem voorgestane doel de mogelijkheid van het bereiken vertoonde. Maar te meer, wanneer men zich dit echec te binnen brengt, te meer krijgt men ook eene innerlijke bewondering voor de zeer bijzondere talenten, die in professor Asser aanwezig zijn en die hem, nog geen zes jaren nadat Mancini was gevallen, deden bereiken wat dezen
| |
| |
onmogelijk scheen, deden bereiken bovendien met slechts den Neder landschen Staat achter zich, terwijl Mancini zich op de veel machtiger Italiaansche Mogendheid kon beroepen. Terecht heeft prof. Laîné op dit veelal vergeten verschijnsel de aandacht gevestigd; en terecht heeft hij ons daarmede doen zien, dat, al brengt Staatsraad Asser zelf veel van het succes der Haagsche Conferenties op het credit van het zeker uitnemend voorbereidend werk van het Institut de Droit International, - voorbereidend werk trouwens, waarin hij, een der oprichters zelf van het Institut, een niet onbeduidende rol speelde - toch aan dat succes de persoonlijke kant van zijn optreden niet vreemd was, daarvan misschien een der voornaamste elementen uitmaakte.
In 1891 ging het ministerie-Van Tienhoven, waarin de kabinetsformeerder, de vroegere ambtgenoot van Asser aan het Amsterdamsche Athenaeum, de portefeuille van Buitenlandsche Zaken had, over tot de uitnoodigingen voor de eerste internationale conferentie tot regeling van het privaatrecht, en in 1893 kwam deze conferentie te 's-Gravenhage bijeen. Zij heeft onmogelijk die belangstelling kunnen wekken en hare opvolgsters hebben dit totnutoe evenmin vermogen te doen, welke van den kant der groote massa tegenover de beide Vredesconferenties onmiddellijk werd getoond. Geen wonder, want hare voorbereiding is telkenmale in stilte geschied en hare zittingen zijn gehouden zonder de uiterlijke praal, die aan de Vredesconferenties wel eigen was; hare onderwerpen ten slotte lagen te veel op zuiver juridiek terrein dan dat daarvoor direct algemeene belangstelling kon worden gewacht. Toch was nergens die belangstelling zoo gewettigd geweest als juist op dit gebied, dat voor het dagelijksch leven van elk individu van beteekenis kan zijn in onze tegenwoordige, waarlijk wel internationale samenleving.
Het spreekt vanzelf, dat voor den oningewijde het publiekrecht en de studie van dit publiek-recht grooter aantrekkelijkheid hebben; er is op dat terrein ook meer te bereiken met een enkelen coup, en naarmate juist dit publiek-recht zich terugvindt in de meeningen der schrijvers, zich niet baseert op vaststaande en goedgekeurde tractaten, naar diezelfde mate valt ook meer daarover te discussieeren, meer daaromtrent eenige gedachte tot oplossing aan te geven. Het volkerenrecht kan er toe medewerken en zal, in de lijn van wat er de laatste
| |
| |
jaren geschied is, er ook zeer zeker toe medewerken, om de verhouding der volkeren als zoodanig te brengen op de basis van recht en gelijkheid; er is evenwel in dezen arbeid nog veel vaags, veel ook, dat niet rechtstreeks gezegd kan worden met het recht verband te houden. Voor een man als Asser, voor wien de studie van het zuivere en strikt op wetenschappelijken grondslag gevestigde recht een deel en een groot deel van zijn leven is geworden, moet uit den aard der zaak het volkerenrecht en zijne regeling niet die aantrekkelijkheid vertoonen, welke de regeling van het internationaal privaatrecht wel biedt. Bij dit laatste toch ziet men zich geplaatst voor de geschreven nationale wetboeken, en komt het er op aan, de veelal vijandige strekkingen dier wetboeken te verzoenen ter wille van de onderdanen van twee verschillende Staten, voor wie de grenzen der landen door eene of meer omstandigheden zijn uitgewischt geworden; komt het er dus op aan zuiver wetenschappelijk werk te verrichten, en met een helderen en juridischen blik in de gedachten der nationale bepalingen door te dringen, ten einde daaruit te putten de elementen voor de oplossing in internationalen zin. Der groote menigte moet het ‘schoone’ van dit werk, dat zij misschien smalend ‘juristerij’ zal noemen - zonder te beseffen, dat het leven haar hier als elders kan nopen reeds den volgenden dag tot die ‘juristerij’ haar toevlucht te nemen - ontgaan en zij zal daardoor ook bijna vanzelf over het hoofd zien welk eene inspanning deze arbeid kost en welke moeilijkheden daaraan zijn verbonden.
Toen den 12en September 1893 de gedelegeerden van Duitschland, België, Frankrijk, Italië, Luxemburg, Zwitserland, Spanje, Portugal, Oostenrijk-Hongarije, Denemarken, Rumenië en Rusland met die van Nederland in de Trêveszaal te 's-Gravenhage bijeenkwamen, mocht Staatsraad Asser niet ten onrechte zeggen, dat een droom van zijn leven in verwezenlijking scheen te zullen gaan. En evenmin was het als een phrase zonder meer op te vatten, dat de Belgische gezant, de baron d'Anethan, den dag dier bijeenkomst den datum noemde eener nieuwe aera op het gebied van het internationaal privaatrecht. Voor een eerste en feitelijk tegenover zichzelve geheel onvoorbereide conferentie, mocht deze bijeenkomst, waarvan professor Asser met algemeene stemmen het voorzitterschap werd aangeboden, zeer wel geslaagd heeten; in een achttal zittingen werden omtrent
| |
| |
vier verschillende en hoogst belangrijke onderwerpen, het huwelijks-, het proces- en het erfrecht betreffende, tractaten samengesteld; en in het slot-protocol van den 25sten September 1893 verbonden de gedelegeerden zich de daarbij vastgestelde regelen aan de beoordeeling hunner regeeringen en parlementen te onderwerpen. Tegelijkertijd werd in dat protocol de termijn genoemd voor eene tweede conferentie, eveneens te 's-Gravenhage te houden.
Deze kwam reeds in het voorjaar van 1894 bijeen, en met vreugde kon geconstateerd worden, dat geen der ten vorige male deelnemende Mogendheden zich had teruggetrokken, kon integendeel de Zweedsche-Noordsche Unie als nieuw toegetreden Mogendheid worden verwelkomd. Op de grondslagen, een vorig jaar gelegd, werd thans voortgegaan, ook ditmaal weder onder Asser's praesidium. In het slotprotocol dezer tweede conferentie werden drie ten vorige male reeds voorloopig vastgestelde ontwerpen gewijzigd en aangevuld opgenomen en werden daaraan toegevoegd twee andere, die regelingen inhielden omtrent voogdij en faillissement. De meeste dezer ontwerpen steunden op de avant-projets van den bekwamen voorzitter, en namen als algemeen principe de verzoening der tegenstrijdige elementen in de diverse nationale wetgevingen aan; hadden inderdaad ten doel scherp en zonder omwegen te doen uitkomen welke legislatie in bepaalde gevallen zou voorgaan, welke maatregelen getroffen zouden moeten worden om conflicten tusschen de burgerlijke wetboeken van landen, welker onderdanen in zeer nauwe betrekking tot elkander geraken, te vermijden.
Het definitief uitvloeisel dezer beide conferenties werd neergelegd in het tractaat van 14 November 1896 van 's-Gravenhage, waarin door de gemachtigden van tien Staten een overeenkomst werd aangegaan, die eene algemeene regeling bevatte betreffende het burgerlijk procesrecht. Op 22 Mei 1897 werd dit verdrag, door een additioneel protocol eenigszins gewijzigd, aangenomen, en achtereenvolgens traden tot het tractaat ook die Mogendheden toe, die wel aan de conferentie hadden deelgenomen, maar voorloopig nog hare onderteekening niet hadden gegeven; het laatst op 31 December 1897 Rusland en Rumenië. Toen daarna het tractaat ook door de uitspraken der parlementen was bekrachtigd geworden, kon men zeggen, dat
| |
| |
voor geheel het continentaal Europa, uitgezonderd dan de enkele Slavische Staten, die niet waren uitgenoodigd, eenheid van recht was verkregen ten aanzien van die onderwerpen, waaromtrent het verschil tusschen de wetgevingen vaak bezwaar oplevert, en waaromtrent erkend moet worden, dat dit bezwaar zich te sterker doet gevoelen naarmate het uit den aard der zaak met het dagelijksch leven meer en meer samenhangt.
In 1900 kwam de derde conferentie bijeen. Maar in de jaren, welke in dien tusschentijd waren verloopen, was er eene belangrijke wijziging gekomen in de voorbereiding van de onderwerpen dezer conferenties; wijziging, welke Staatsraad Asser voor deze ingewikkelde materie noodig had geoordeeld en daarna met zijne gewone volharding ten uitvoer had weten te brengen. In 1897 reeds was de Nederlandsche regeering overgegaan tot het benoemen eener Staatscommissie tot voorlichting van het gouvernement inzake de aangelegenheden van het internationaal privaatrecht en had natuurlijk Staatsraad Asser het voorzitterschap dier commissie opgedragen; het voorbeeld, door deze samenstelling gegeven, werd achtereenvolgens door Frankrijk, België, Rusland en Italië gevolgd. Het had de beste uitwerking, welke men zich kan denken. Want het daaruit gevolgde stelsel van schriftelijke voorbereiding heeft als regel, de ontwerp-verdragen aan de verschillende regeeringen rond te zenden, voordat zij hare gedelegeerden ter conferentie afvaardigen; op de daarop ontvangen antwoorden worden dan de documenten voor de conferentie opgebouwd, welke artikelsgewijze de opmerkingen en amendementen van elke regeering aangeven, en zoodoende, nog voordat een woord gezegd is, een duidelijk overzicht van de verschillende standpunten toestaan, langdurige discussies ter verduidelijking van dit standpunt onnoodig maken en vermijden. De derde conferentie, die van 29 Mei tot 13 Juni 1900 te 's-Gravenhage werd gehouden, heeft hiervan het gewichtige voordeel in meer dan één opzicht gevoeld; heeft echter ook telkenmale mogen bemerken, dat zijn president, als hoedanig - het is bijna overbodig te zeggen - weer opnieuw Staatraad Asser fungeerde, de materie, hoe zwaar en moeilijk ook, beheerschte zoodanig, dat hij een ieder tot leidsman kon strekken en in alle moeilijkheden zonder onderscheid den weg kon aanwijzen om uit het labyrinth van
| |
| |
tegenstrijdige bepalingen te geraken. En wanneer men nagaat welke geleerden van groote beteekenis aan zijne zijde waren gezeten; wanneer men nagaat, dat een tweetal mannen van internationale reputatie als Louis Renault en wijlen Von Martens zijn ‘lieutenants’ werden genoemd, dan wijzen deze conferenties zelven reeds op een bijna eenig verschijnsel in de geschiedenis van internationale bijeenkomsten, op een permanent voorzitterschap, dat veel meer aan de persoonlijke eigenschappen van den benoemde dan aan egards tegenover het land, dat hij vertegenwoordigde, was toe te schrijven. In Asser vergat men den Nederlandschen gedelegeerde voor den vooruit aangewezen leider der werkzaamheden.
Wat de derde conferentie in 1900 tot stand bracht, het is terug te vinden in het verdrag van 12 Juni 1902, waarbij uit het slotprotocol van 1900 de regelingen der wetsconflicten met betrekking tot het huwelijk, der wets- en jurisdictie-conflicten met betrekking tot de echtscheiding en de scheiding van tafel en bed, en de voogdij van minderjarigen, tot tractaten tusschen de vijftien deelnemende Mogendheden worden verheven. Weer werd toen aan de Nederlandsche regeering verzocht zich te blijven belasten met de voortzetting van den moeilijken voorbereidenden arbeid. En toen de toenmalige Minister van Justitie, Mr. P.T.W. Cort van der Linden voor deze vleiende uitnoodiging den dank der regeering overbracht, mocht hij gewagen van de vervulling eener zware taak, ‘celle de trouver pour des principes, généralement approuvés, des formes concrètes acceptables pour tous et des règles pratiques’, doch kon hij tegelijkertijd spreken van eene nabijzijnde toekomst van nog grooter gewicht. ‘Een verheven denkbeeld ligt ten grondslag aan uw arbeid’, zoo sprak hij in dezen zin, ‘de aaneensluiting der menschheid, en te midden van uwen arbeid zal het u allengs duidelijk zijn geworden, dat de zedelijke afstand tusschen de verschillende volkeren dagelijks meer slinkt en dat wij niet zoover meer afstaan van het ideaal: één énkele menschheid, geleid door één enkel richtsnoer van recht.’
De vierde conferentie, die in 1904 werd bijeengeroepen en die voor het eerst Japan aan hare beraadslagingen zag deelnemen, toonde ten volle de waarheid dezer woorden, want hare werkzaamheden waren van zeer belangrijken aard. Zij vatte allereerst aan eene grondige her- | |
| |
ziening van het tractaat der rechtsvordering van 1896, en bracht hierin verschillende wijzigingen, door de practijk aangewezen: zij maakte in zekeren zin het pro-deo-proces internationaal, door, naar het scherpzinnig initiatief van haren voorzitter, dat deel van de uitspraak, waarbij kosten zijn, direct executabel te verklaren en zoodoende aan den eisch tot het stellen van cautie tegemoet te komen. Eveneens bracht zij tot een goed einde de tractaten betreffende de wetsconflicten met betrekking tot de gevolgen van het huwelijk, dit zoowel ten opzichte van de rechten en verplichtingen der echtgenooten in hunne persoonlijke betrekkingen als ten opzichte van hunne goederen; betreffende de curateele; en betreffende het erfrecht, tegenover welk laatste de aanvulling op enkele punten tot eene volgende conferentie nog is voorbehouden. Den 17en Juli 1905 werd door een zevental Staten deze overeenkomst onderteekend: zij bracht eene definitieve uniformiteit met gelijkstelling van nationalen en vreemdelingen bij het proces-voeren, met behulp van rogatoire commissiën, met beteekening en toelating der executie van veroordeelingen in de proceskosten, door den vreemden rechter uitgesproken, met eene omvangrijke reguleering dus op het hoofdpunt van het in het dagelijksch leven zoo diep ingrijpend familierecht.
En men behoeft zich slechts te bedenken hoe delicaat deze in eerste beginsel reeds geregelde materie is, hoezeer juist geheel dat familierecht het nauwste verband houdt met de onderling afwijkende en zeker niet alleen van rechtskundigen invloed zijnde begrippen omtrent het huwelijk en zijne gevolgen, om tegelijkertijd te beseffen, dat Asser's werk niet alleen den eersten steen voor een groot en machtig gebouw vormt, maar veel meer de fundeering zelve van dit gebouw uitmaakt en eene fundeering niet naar den modernen trant, maar ouderwetsch soliede en degelijk. Zijn beleid deed de klippen omzeilen en wel het sterkst werd dit in een der zittingen zelve gevoeld, toen Oostenrijk's bedenkingen tegen het toelaten binnen zijne grenzen van eene huwelijksvoltrekking tusschen vreemdelingen, waarbij verhoudingen aanwezig zouden zijn, welke de Oostenrijksche wet als principieele beletselen beschouwt, eene bedenking, religieus van zeer ernstigen aard, geheel werd opgeheven door den tact van den leider der vergaderingen, die het bemiddelend amendement reeds gereed had in
| |
| |
dezen geest, dat ook huwelijken van vreemdelingen, voor den diplomatieken of consulairen ambtenaar van den Staat dier vreemdelingen gesloten, door den Staat, op wiens grondgebied dit geschiedt, om godsdienstige redenen niet kunnen worden betwist. Eén bewijs overigens uit de vele, welke zouden zijn te leveren om Asser's geheel eenige positie in deze reeks van internationale vergaderingen duidelijk aan te toonen.
Een groot werk heeft hij reeds geleverd, dat is zeker, en onvermoeid gaat hij voort dezen arbeid te volmaken. Men denke niet, al werden die teleurstellingen niet altijd ter openbare kennis gebracht, dat deze hem geheel zijn bespaard. Doch aan waardeering voor zijnen arbeid, zoowel in als buiten de conferenties, heeft het hem in alle die jaren niet ontbroken. Allereerst reeds door het hernieuwd bewijs van vertrouwen, dat het aanbieden van het praesidium telkens weer klonk; in even sterke mate door veel lof, in binnen- en buitenland gesproken.
Een internationale bekendheid als de raadsheer-honorair in het Brusselsche Hof, de heer Polydore de Paepe getuigde na de conferentie van 1900, welke hij had bijgewoond: ‘Mr. Asser a une rare aptitude à conduire une aussi difficile entreprise. J'admire son immense savoir, son zèle infatigable, son grand esprit de conciliation, son tact incomparable pour obtenir l'adhésion de tant de jurisconsultes distingués qui délibèrent avec lui.’ En de niet minder bekende Laîné schreef: ‘Le personnel des délégués avait en grande partie changé, mais l'esprit de la Conférence était demeuré le même. Il se personnifiait en Mr. Asser, qui, après avoir présidé les conférences de 1893 et de 1894, fut naturellement appelé à en diriger de nouveau les travaux.’ Allen, die met Asser hebben samengewerkt op deze vier conferenties, zouden zeker zulke woorden gaarne onderschrijven. Wat het werk der Haagsche conferenties voor de wetenschap is gaan beteekenen, professor Meili uit Zurich heeft het in 1904 te San Louis uiteengezet, toen hij er voor een wereldcongres van juristen betoogde, dat in Europa het bewijs geleverd was, dat de totstandkoming van een codex voor internationaal privaatrecht langs den weg van staatsverdragen mogelijk is, en dat, door meer en meer naar het Haagsche voorbeeld de rechtsvraagstukken in bijzondere onderdeden aan de orde te stellen en vooralsnog niet in te gaan op meer algemeene, door den loop der eeuwen heen gevoelde rechtsconflicten, zou worden verkregen, dat ook meer
| |
| |
en meer de pijnlijke verwarring, waarin telkenmale de betrokken partijen en de rechters ten opzichte van deze aangelegenheden zich bevinden, zal verminderen. Dat geen proleet in eigen land geëerd is, ook op dezen regel maakt Staatsraad Asser eene kenmerkende uitzondering; in de Koninklijke Academie van Wetenschappen is meer dan eens, het laatst na zijn voordracht over de hinderpalen op den weg naar de eenheid in het conflictenrecht in 1906, door den voorzitter prof. Kern en door de professoren Hamaker en De Louter, bewondering voor zijnen arbeid uitgesproken. Zelfs Duitschland, waar men anders vreemdelingen niet overdreven eert, bleef in bewondering niet achter, en in den Rijksdag werd bij de behandeling der tractaten van 12 Juni 1902 vooral door den heer Lucas op den voorgrond gesteld, dat dank zij Asser's beleid, nu reeds bereikt was wat nog slechts een kwart eeuw te voren een hersenschimmige utopie heette en scheen.
Inderdaad, nog tot kort voordat de eerste conferentie bijeenkwam, kon een bekend ambtgenoot spreken van de ‘liefhebberij’ van den Amsterdamschen professor; hij heeft echter in zeer korten tijd die ‘liefhebberij’ zien groeien tot het beste wat de wetenschappelijke juridische wereld wenschen kan. Want al is ook nu nog net grootsche denkbeeld van de inrichting van de wereldhuishouding op den grondslag van voor allen geldige rechtsvormen het beeld eener verwijderde en vèr verwijderde toekomst, de practische resultaten, welke in Den Haag dankbaar zijn geconstateerd kunnen worden, verbieden het te spreken van een juridische hersenschim, verbieden het te twijfelen aan de resultaten van denkkracht en practisch idealisme.
Voor twee jaar is onder Asser's leiding de eerste internationale Wicselrechtconferentie in vollen gang geweest. In de thans afgeloopen maand is, na eene zesweeksche studie, de tweede Wisselrechtconferentie het prachtig resultaat dezer eerste komen bevestigen en in een uitgebreid tractaat tusschen bijna alle landen ter wereld, Zuid-Amerika inbegrepen, op dit gewichtig onderdeel van handelsusantie, eenheid komen brengen. Op aandringen van Duitschland en Italië had de Nederlandsche regeering ook onder de bespreking van dit vraagstuk van groote beteekenis, al is die beteekenis speciaal voor een zeer bijzonder punt van commercieele wetgeving, hare schouderen gezet, en zij mag nu meer dan ooit de kans groot rekenen, dat ook hier een
| |
| |
afdoend resultaat zal worden bereikt. Geheel het systeem der voorbereiding berustte op de deugdelijke grondslagen, die bij het internationaal privaatrecht zoozeer proef houdend zijn gebleken. Maar deze beraadslaging van specialen aard zou niet minder sterk Asser's aandacht geconcentreerd doen blijven op het internationaal privaatrecht in ganschen omvang. Voor de vijfde conferentie is materie te over aanwezig, en voor de beslissingen der vier overige op het gebied van burgerlijk procesrecht, van huwelijksrecht en van huwelijksgoederenrecht, blijven nog altijd te veroveren Engeland, dat zich op den ouden grondslag van Engelsche ingenomenheid met het eigen recht, zorgvuldig aan dezen schoonen arbeid heeft onttrokken en op dien weg Amerika tot volgen bereid vond. Wel is thans in alle parlementen het tractaat van 1905 ter goedkeuring behandeld geworden.
* * *
Ziedaar het werk, zooals het in zijn geheel thans vastgesteld is; ziedaar hoe door Asser voor een deel voltooid is wat hij voor jaren met Mancini en den te vroeg gestorven Rolin-Jaequemyns aanving, aanving, misschien zonder het zelf geheel te beseffen, reeds in de stichting der beteekenisvolle ‘Revue de Droit International.’ Het spreekt vanzelf dat nog veel daaraan vervolledigd zal moeten worden; dat nog jaren en jaren zullen moeten heengaan alvorens er sprake van kan zijn het als een afgerond werk te beschouwen. Maar wat verkregen is, geeft recht tot dankbaarheid en tegelijkertijd recht tot hoop in de toekomst.
's-Gravenhage, Maart 1912.
Henri van der Mandere.
|
|