| |
| |
| |
Iets over de Roeteensche Hoogeschool.
De Roetenen zullen een eigen hoogschool krijgen. In Oostenrijk hebben de Duitschers, de Tsjechen en de Polen eigen hoogescholen en nu zijn de Roetenen aan de beurt.
Maar laat ik vooraf iets van dit volk vertellen.
Het is gevestigd in Galicië, het grootste kroonland van dit Rijk, meer dan eenmaal zoo groot als België. Dat land, met een bevolking van 9 millioen zielen, wordt in hoofdzaak door twee volken bewoond. In het Westen zitten de Polen (5 millioen zielen), in het Oosten de Roetenen (4 millioen). Dit verschil in volk is een gevolg dat West-Galicië steeds tot Polen heeft behoord en Oost-Galicië een onafhankelijk land is geweest, dat ongeveer in 1400 n. Chr. door de Polen werd ingelijfd. In West-Galicië is 87,5% van de bevolking Poolsch en slechts 4% Roeteensch. In Oost-Galicië wonen 64% Roetenen, voorts 21,8% Polen en 13,2% joden. Laat ik er even bijvoegen dat de joden, die in West-Galicië 8% der bevolking uitmaken, in dat land een veel grootere rol spelen dan waarop hun bevolkingscijfer hun recht geeft. Maar zij zijn als marskramers, als pachters der landgoederen, als geldschieters en als kooplui onmisbaar. Zonder joden is in Galicië geen handel en bedrijf mogelijk. Terwijl de Roetenen in West-Galicië gering in aantal zijn, vormen de Polen in Oost-Galicië een sterke minderheid. In dat deel des lands zijn de Polen meestal grondbezitters, de Roetenen daarentegen boeren. Van daar dat de stedelijke bevolking van het Roeteensche land bestaat uit 44% joden, 31% Polen en 24% Roetenen. De Roetenen, hoewel zij in hun eigen land de meerderheid vormen, zijn er in Oost-Galicië eigenlijk slechter aan toe dan de Polen. Omdat de Polen in de steden wonen en het bestuur van Galicië Poolsch is, merkt men in de steden van het Roeteensche land veel meer van de Polen dan van de eigen
| |
| |
bewoners. Want dat zijn boeren die op het platteland leven, die minder ontwikkeld zijn en om die reden veel minder invloed hebben. Het is als in Vlaanderen, waar de gezeten burgerij verfranscht, terwijl zij hier verpoolscht is. Maar sterker nog dan bij u is de beweging in Oost-Galicië. Om dit niet langer te dulden zijn de Roetenen vurige patriotten geworden, voor wie geen offers te groot zijn tot bereiking hunner nationale idealen.
De Roetenen, een volk van meer dan 20 millioen, zijn deels bij Rusland, deels bij Oostenrijk ingelijfd. Hun geschiedenis is, zooals bij al die volken in het Oosten, een afwisseling tusschen vechten, onderdrukken en onderdrukt worden, bij veel leed, tranen en bloed. Na de Russen zijn de Roetenen het grootste Slavische volk, dat, na in talrijke kleine vorstendommen gesplitst te zijn, in de 14de eeuw door de Polen onderworpen werd. De Roeteensche adel werd Poolsch en Roomsch, terwijl het volk, zonder eenige leiding, onontwikkeld bleef. Dit ging zoo voort tot Polen in 1772 verdeeld werd en Galicië aan Oostenrijk viel. Van dien tijd is het de Roetenen veel beter gegaan en heeft de regeering getracht ze een beetje vooruit te helpen. Er werden scholen gebouwd; het onderwijs werd verbeterd; voor hunne priesters werd gezorgd en aan hun taal werden gelijke rechten gegeven als aan 't Poolsch. Dit deed de Oostenrijksche regeering om ze tegen de Polen uit te spelen, die niets van Oostenrijk wilden weten, revoluties maakten en hunne vrijheid trachtten terug te krijgen. Maar dit werd anders toen de Polen, na hun mislukten opstand in 1863 tegen de Russen, van politiek gingen veranderen. Zij lieten hunne pogingen tot herstel van hun vaderland voor goed varen en streefden naar een verzoening met Oostenrijk. Dit lukte en de Roetenen ondervonden dit weldra te hunnen nadeele. De Oostenrijksche regeering, die ze niet meer noodig had, gaf aan de wenschen der Polen gehoor. Het bestuur, de rechtspraak, het onderwijs in Galicië werd aan de Polen teruggeven, de Duitsche ambtenaren en Duitsche scholen verdwenen en de provincie werd uitsluitend door Polen bestuurd. De terugslag daarvan was dat de regeering de Roetenen aan hun lot overliet. Wel is waar hebben de Roetenen volgens de grondwet gelijke rechten met de Polen, maar eerstgenoemde waren arme boersche menschen, wien het, toen de omkeering plaats vond, aan leiders ontbrak. Daardoor
| |
| |
wisten zij geen gebruik te maken van hunne rechten en het gevolg was dat de ambtenaren en afgevaardigden uit Galicië grootendeels Polen zijn, dat het aantal Poolsche scholen veel talrijker is dan dat der Roetenen en dat, terwijl de Polen twee hoogescholen hebben (Krakau en Lemberg), de Roetenen, die bijkans de helft der bevolking uitmaken, er geen enkele bezitten. Aan de hoogeschool in Lemberg, dat reeds in Roeteensch land ligt, zooals Brussel Vlaamsch is, maar verfranscht, evenals de omgeving van Lemberg verpoolscht is, worden wel is waar enkele leergangen in het Roeteensch gegeven, maar dit is den Roetenen niet voldoende. Zij willen in die stad een eigen hoogeschool hebben naast de Poolsche, evenals in Praag een Duitsche naast een Tsjechische.
Lang heeft het Roeteensche volk geslapen, lang heeft het zich de overmacht der Polen laten welgevallen, maar dit is sinds 20 jaren anders geworden. Zij zijn wakker geworden, en willen den overwegenden invloed der Polen niet meer verdragen. Van daar strijd, die reeds dit gevolg heeft gehad, dat de invloed der Roetenen op het binnenlandsch bestuur is toegenomen. Zij zijn, zooals alle Slaven, hartstochtelijke patriotten, die groote offers voor taal en onderwijs ven hebben. Tevens houden zij veel van politiek. Er zijn onder hen partijen die een administratieve scheiding wenschen tusschen het Poolsche en het Roeteensche deel van Galicië; anderen zijn sociaal-demokraten; weer een andere wenscht aansluiting bij Rusland. Laatstgenoemde partij bestond vroeger niet en het is in elk opzicht een groote domheid van de Polen geweest, om die partij in het leven te roepen. Dit hebben zij gedaan om verwarring en verdeeldheid te brengen in de rijen der vereenigde Roetenen, volgens den ouden regel van ‘divide et impera’ (verdeel en heersch). Maar het heeft tot gevolg gehad dat door Rusland een panslavistische beweging onder een deel der Roetenen is aangestoken. De Russische roebel is aan het rollen gegaan, met dit gevolg, dat velen van de Grieksch geünieerde kerk, die het gezag van den paus erkent, overgegaan zijn tot de Russische orthodoxe kerk, en dat de spionage in dit grensland ten gunste van Rusland zeer is toegenomen.
Natuurlijk zijn de Polen, zoowel als de Oostenrijksche regeering, zeer weinig ingenomen met die verschijnselen. De bom, dien de
| |
| |
Polen gelegd hebben, is verkeerd gesprongen, want de Oostenrijksche regeering wil nu de Roetenen wapenen tegen de mooie praatjes uit Rusland. De partij onder de Roetenen, die haar volk als een eigen natie beschouwt met eigen taal en eigen lithurgie, kon weer op meer steun rekenen; het is voor de Oostenrijksche regeering van grooter belang dan vroeger dat dit volk voldaan en tevreden zij. Immers, de haat tegen de Poolsche oppermacht ging toch zoo ver, dat een paar jaar geleden een Roeteensch student den stadhouder van Galicië, graaf Potocki, doodschoot en de moordenaar als een martelaar door zijne landgenooten werd vereerd, zoodat hij, met behulp der gevangenbewaarders, er in slaagde, zich uit het tuchthuis te bevrijden en veilig over de grens te komen.
De ontevredenheid der Roetenen openbaarde zich ook daarin, dat zij in den Landdag van Galicië obstructie voerden en het werk onmogelijk maakten. De twist, die over het aantal mandaten liep die de Polen in de nieuwe provinciale kieswet aan de Roetenen wilden afstaan, maar die door laatstgenoemde onvoldoende werden geacht, werd steeds erger, zoodat de regeering begreep iets te moeten doen. De vurige wensch der Roetenen is een eigen hoogeschool, hoewel voor dit vrij onbeschaafde boerenvolk goede middelbare scholen veel nuttiger zouden zijn. Maar de afgevaardigden willen, wegens de opleiding van ambtenaren, advokaten, artsen en onderwijzers, een hoogeschool hebben en omdat 4 millioen Roetenen in Oostenrijk wonen, vindt de volksvertegenwoordiging dat hun aantal hun het recht geeft op zoo'n instelling. In principe is de zaak beslist, al hebben de Roetenen, behalve het volksepos ‘Dumen’, zoo goed als geen literatuur.
Maar over de standplaats der hoogeschool wordt nog hevig gestreden. De Roetenen willen hun school in Lemberg, maar de Polen willen daar niets van weten. En daar dezen in het parlement een machtige positie hebben, wil de regeering niets tegen hun zin doen.
Dit is nu onlangs gebleken bij de behandeling der nieuwe legerwetten. Wetende dat het ministerie deze wetten absoluut er door wou hebben, gingen de Roetenen aan het dwarsdrijven. Het ministerie had, om deze obstructie te voorkomen, reeds toezeggingen gedaan, die echter door de Roeteensche partijhoofden als onvoldoende waren afgewezen.
| |
| |
Volgens die toezegging zou er een Roeteensche hoogeschool komen, onder voorwaarde:
1o dat de obstructie in den Landdag van Galicië zou gestaakt worden;
2o dat uiterlijk binnen 10 jaren de hoogeschool zou opgericht zijn en dat die periode gebruikt zou worden tot de opleiding van Roeteensche leerkrachten;
3o dat de standplaats der school bepaald zou worden door de wet, maar niet in Lemberg zou komen;
4o dat gedurende den overgangstijd de Roeteensche leergangen zouden blijven bestaan en de tegenwoordige verhouding tusschen Poolsche en Roeteensche leerkrachten en leermiddelen gehandhaafd blijven;
5o dat alle wetenschappelijke inrichtingen, zooals boekerijen, musea, verzamelingen, en verder alle beurzen, voor zoover zij niet uitdrukkelijk ten gunste der Roetenen vermaakt zijn, aan de hoogeschool in Lemberg zouden verblijven, die na de oprichting der Roeteensche school haar Poolsch karakter voor altijd zou behouden.
Met dit keizerlijke rescript waren de Roetenen niet tevreden en om aan dit gevoel sterker nadruk te geven gingen zij, na vroeger in de volle vergadering gedwarsboomd te hebben, nu ook in de sectievergaderingen tegen de legerwet obstrueeren. Hunne leiders vonden dat een tijd van voorbereiding van 10 jaren veel te lang was en dat Lemberg als standplaats genoemd moest worden. Want het is juist het gekibbel over de standplaats dat het oprichten van nieuwe hoogescholen zoo bemoeilijkt. De Italiaansche rechtskundige school is daarvan het bewijs. Deze was in Innsbruck, maar de Duitsche studenten konden, uit nationalen haat tegen de Italianen, die school niet uitstaan. Van daar vechtpartijen tusschen de studenten van beide naties en eindelijk een verwoede aanval der Duitschen tegen die school, met het gevolg dat zij vernield werd. En sinds dien zoeken de Italianen te vergeefs naar een andere plaats voor hun school. Zoo komt de vraag of de Tsjechen een tweede hoogeschool zullen krijgen evenmin tot een oplossing, omdat de Duitschen niet dulden dat die school in Brunn (hoofdstad van Moravië) kome, wat juist door de Tsjechen verlangd wordt. Het is om die reden dat de regeering, die zich van
| |
| |
de moeielijkheid zou willen afmaken, het bepalen van de standplaats aan de Kamer wil overlaten.
De Roetenen vreezen nu van dit in het midden laten van de standplaats, afstel der geheele zaak.
Ze wilden dus gunstigere condities en die hebben ze, na bespreking met den minister van onderwijs en van binnenlandsche zaken, ook gekregen, al hebben zij deze staatslieden niet kunnen bewegen om hun standpunt omtrent de standplaats der school te verlaten. Daarentegen hebben de Roetenen verkregen dat de Keizer schriftelijk, plechtig beloofd heeft dat de school er binnen 6 jaar zal komen, dat het verbod van Lemberg wordt opgeheven en de zaak onbeslist gelaten, terwijl de regeering den eisch heeft laten vallen, dat obstructie in den Landdag van Galicië gestaakt moet worden.
De Roeteensche afgevaardigden hebben dus veel, maar niet alles bereikt, namelijk dat de school in Lemberg zal worden opgericht, omdat dit de eenige stad is waar ze komen kan, nu in Oost-Galicië slechts kleine vuile landstadjes zijn. Maar voor de regeering en ook voor hare opvolgsters, is geen andere handelwijze mogelijk, als ze niet de 70 stemmen der Polen in de Kamer verliezen willen.
De hoofdzaak is dat de Roetenen hun hoogeschool krijgen; zelfs de Polen zijn er in principe niet tegen, mits ze maar niet in Lemberg kome.
Wij zien dus hoe dit verwaarloosde, arme, onderdrukte Roeteensche volk, zonder middelstand en zonder noemenswaardige kultuur, het verder gebracht heeft dan de zoo hoog beschaafde en artistieke Vlamingen ten opzichte van Gent. De Roetenen hebben dit te danken aan den vasten wil van hunne leiders en aan de opvatting in de Oostenrijksche staatkundige kringen, dat elk volk recht heeft op een eigen inriching van hooger onderwijs.
G.J. Rive.
|
|