inleidende symfonie der wit- en roze- en karmijnen levensjeugd in de gaarden;
orchestratie in akkoordende vogel-zangen van het kunstwerk, de lente in haar maagdlik-tooverig bloei-dekor; poëzie-proloog der machtige levens-spelen in grootschen zomer en somptueuzen herfst.
Langs d'overwassen vlieten, in de slingerend-groene hagen, in de zonnige wouden spelen bloem en vogel en wind en menschen de groote idylle der lente;
en het tortelpaar dat ik bracht uit de tropen, de malv-gepurperpoederde oase-tortels, spelen in lente-zonne en wonden mijn tuinbloesems en drinken honig uit de kelken en honig van elkaars liefde-zoenen, zij die leefden in 't bloesemlooze lommer, in 't lommer dat blauw-zilveren bloesem is: 't lommer der oasen in Afrika.
Lente sneeuwt nu in de gaarden; en niet snel is de sneeuw gesmolten, alsof 't weêr winter-sneeuw was.
Doch is ook latere sneeuw de herinnering niet van lentebloesem,
kouder wijl het hart kouder,
vluchtiger wijl het leven vluchtiger,
scherper-blank op 't levens-naakte, wijl de wouden en de landen en 't leven lommerloos en winter-stil,
en 't licht der zonne, der eeuwige, hoe nader, hoe krachtloozerbleek, als reeds schijnend op den dood, op een dood verleden der streke, weêrschenen-bleek van den dood?
En de nieuwe lente brengt nieuwe botten en nieuwe bloesems, die de laatste droog-krampende bladeren van 't verleden zomer-leven der branken afwringen:
dit is de kring der jaargetijden, der levens, der geslachten en volkeren, misschien der werelden;
en zeg me of we nu in onze wereld, lente, zomer of herfst genieten,
en wie de lauweren van den herfst vlocht of vlechten en kleuren zal met het bloedend-goud zijner Kunst: de lauweren van den wereld-herfst?
Emiel Van der Straeten.