De Vlaamsche Gids. Jaargang 8
(1912)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 385]
| |
Bij het Vereeuwen van Conscience's Geboortejaar.Ga naar voetnoot(1)Geachte Toehoorders,
Als ik denk aan de wedergeboorte der Vlaamsche fraaie letteren na 1830, dan komt mij onwillekeurig het sprookje van het schoone slaapsterken in het bosch voor den geest. Gij kent allen het dichterlijke, zinrijke verhaal van dat prinsesje, dat gedurende een volle eeuw in een schijndood gedompeld bleef met alles wat haar omringde. Geen blijde bedrijvigheid meer in de ruime slothallen, geen hoorngeschal meer van jachtstoeten op het burchtplein, geen loover, geen bloemen meer in het woud, dat het oude kasteel met een ban van doodsche stilte omgaf. Alle leven scheen verstard en versteend voor eeuwig. Doch op een zonnigen voorjaarsdag kwam uit verre wonderlanden een jonge, schoone prins hierheen getogen. Waar hij verscheen straalde weer het warme licht en begonnen boomen en struiken weer te botten en te bloeien in verjongde lenteweelde en toen hij bij de sluimerende prinses kwam, nam hij haar bij de hand en wekte haar met het tooverwoord, waarvan hij het geheim bezat, voor goed tot het blijde leven op. Zóó ging het ook na 1830 met onze Vlaamsche letterkunde. Zij, die in de middeleeuwen en in den Renaissance-tijd met zulken glans onder hare Europeesche zusters had uitgeschitterd, die ons een Maerlant, een Ruusbroec, een Anna Bijns en een Marnix had geschonken, bracht nu sedert ruim twee eeuwen geen noemenswaardig werk meer voort en verarmde en verwilderde hoe langer hoe meer. Vreemde overheersching, verwaarloozing der landstaal door de leidende standen en andere omstandigheden meer schenen aan onze letterkunde voor goed alle levenskracht ontnomen te hebben. Als de | |
[pagina 386]
| |
prinses uit het sprookje was zij in een schijnbaren doodslaap verzonken. Toen evenwel de nood ten hoogste gestegen was, gebeurde het wonder der moderne Vlaamsche wedergeboorte. Met de Belgische onafhankelijkheid kwam ook de herleving onzer nationale letteren en degene, die evenals de wonderprins het levenwekkende woord tot de schoone slaapster sprak, degene, die ons de eerste na 1830 een wezenlijk levende, nieuwe literatuur schonk en tot lezen en navolgen opwekte, was Hendrik Conscience, aan wiens nagedachtenis alle Vlamingen, ja alle Belgen, dezer dagen, naar aanleiding van het vereeu wen van zijn geboortejaar, hun hulde van dankbare erkentelijkheid brengen. Ik acht mij gelukkig dat mij de gelegenheid werd geschonken om op deze plechtigheid met U een oogenblik in piëteitsvolle herinnering te kunnen verwijlen bij den man, die niet alleen onze letteren tot een vernieuwd leven opbeurde en ons Vlaamsche geestesleven, dat in zijn tijd zeer laag bij den grond klepperde, een hoogere vlucht deed nemen, maar ons allen ook persoonlijk bekoorde met de vriendelijke scheppingen van zijn fantasie en verkwikte door zijn opwekking tot alles wat edel is en goed.
* * *
Als wij Conscience's werk onderzoeken, dan treffen ons daar vóór en bóven alles drie motieven, die er de eigenaardigheid en de gansch bijzondere waarde van uitmaken. Conscience komt uit zijn werk tot ons met de driedubbele verdienste van opwekker van het Vlaamsche verleden met zijn grootsche geschiedenis, schilder der Vlaamsche natuur en uitbeelder van Vlaamsche menschen. Conscience was de opwekker van het Vlaamsche verleden! Het eerst van al voelde hij zich aangetrokken tot den historischen roman. Toen hij, omstreeks 1835, een volwassen jonge man werd, vierde dit letterkundig vak in westelijk Europa zijn schoonste triomfen met Walter Scott in Engeland en Victor Hugo in Frankrijk, die met dichterlijk scheppingsvermogen en geholpen door de opsporingen der geschiedkundigen, heele tijdperken uit het verleden deden opleven, zoo kleurig en zoo vol beweging, dat wij bij de lezing er van in den waan verkeeren, getuigen van die vervlogen tijden te zijn. | |
[pagina 387]
| |
Vooral de ongetemde kracht van Victor Hugo bracht den jongen Conscience in geestdrift en met een gloed, die zich vooral aan het geweldig vuur van den Franschen meester voedde, ging hij aan het scheppen van zijn eerste boek, Het Wonderjaar, dat in 1837 verscheen. Dit werk is nog geen meesterwerk, maar in al zijn bandeloosheid en onbeholpenheid is het ons lief, omdat het de voorlooper is van de menigvuldige andere historische verhalen, die Conscience ons daarna schonk, De Leeuw van Vlaanderen, Jacob van Artevelde, De Kerels van Vlaanderen, Hlodwig en Clotildis, De Burgemeester van Luik, De Boerenkrijg en zooveel andere, voortbrengselen van een thans meer bezonken kunst. Als wij Conscience als schrijver van historische romans beschouwen, dan zien wij hem niet alleen als een verdienstelijke persoonlijkheid te midden van de talrijke andere Europeesche meesters van het historisch verhaal, - wij zien hem ook, in het licht van gansch eigen verdiensten, zich uit die schaar afzonderen en nader tot ons komen. Conscience is inderdaad iets meer dan een volgeling van Victor Hugo of Walter Scott. Als men alleen het oog vestigt op de uiterlijke verwantschapstrekken van den historischen roman, zal men dergelijk oordeel wel kunnen verdedigen, doch dan zal dit geschieden bij miskenning van het hoogste, dat een dichter in zijn werk leggen kan: het ideaal van zijn hart en geest. Bij alle overeenkomst met uitheemsche historische romanschrijvers bezit Conscience iets, dat hem gansch eigen is, iets, dat hij onder allen bijna gansch alleen heeft bezeten. Walter Scott en de andere meesters van het genre streefden in hun werk alleen aesthetische doeleinden na en buiten het enkele schoonheidsgenot hebben zij aan hun volk niets geschonken. Anders is het gesteld met Conscience. Hij voelde zich niet alleen als schepper van schoonheid, maar ook als geroepen om zijn vervallen volk tot een hooger leven op te wekken. Hij wilde aan de gemeenschap, waarin hij leefde, een ideaal geven, hij wilde hare hoop wekken, hare schreden leiden en haren wil stalen. En daarin is hij geslaagd. Zoo de Vlamingen thans weer het bewustzijn van hun eigenaardigheid terugvinden en vol hoop en vertrouwen weer aan het opbouwen van een eigen cultuur zijn begonnen, dan is dit voor een aanzienlijk deel het werk van Conscience. Hij is in het epos van het Vlaamsche verleden | |
[pagina 388]
| |
de vonken gaan halen, waarmede hij in de harten der hedendaagsche Vlamingen het verlangen naar een schooner toekomst deed oplaaien. Zoo werd Conscience's romantiek een wezenlijk vruchtbare romantiek, zoo kregen zijn historische verhalen een levenwekkenden epischen geest, die in andere, soms veel kunstvoller, uitheemsche romans ontbreekt. Als ik zoek naar een beeld om den zegenrijken invloed te verduidelijken, dien Hendrik Conscience door zijn historische romans en door den Leeuw van Vlaanderen in het bijzonder op het volk van Vlaanderen heeft uitgeoefend, dan vind ik er geen treffender, geen welsprekender dan in mijn nog levendige, frissche herinnering aan de grootsche betooging, die nu vijf en twintig jaren geleden, op 11 Juli 1887, te Brugge plaats greep ter gelegenheid van de onthulling der standbeelden, aan Breidel en De Coninc opgericht. Die dag is, in mijn oogen althans, steeds geweest als de zinnebeeldige dag van Vlaanderens ontwaking tot het gevoel van zelfstandigheid en eigenwaarde. Uit alle gouwen van Vlaamsch België, uit de steden als uit de dorpen, uit de duinen als uit de heide, waren Vlamingen bij duizendtallen opgekomen, om op het aloude Brugsche forum, aan den voet van den heerlijken Halletoren, rondom de beelden van de beide gemeentehelden, die daar oprezen als de belichaming van onze verzuchtingen naar eigen, zuiver nationaal leven, kond te doen van hun vasten wil om Vlaanderen voortaan weer Vlaamsch te maken en door dien terugkeer naar een normaal volksleven naar hooger ontwikkeling te voeren. Misschien lag er wel in het gemoed van een deel der aldaar vereenigde ontzaglijke massa iets van de luidruchtige, licht vervliegende feestgeestdrift, die men zoo gemakkelijk aan de Vlamingen verwijten kan, - maar ik weet het, en velen onder u weten het, Dames en Heeren, en de tijd heeft het overigens wel bewezen, ik weet het, dat het bij honderden daar heilige ernst was. Het vlammetje, dat op dien dag in de oogen van zoovelen blonk, was een weerschijn van de edele vlam, die in de harten brandde, en de liederen, die daar uit honderden borsten opstegen, droegen als oude psalmen al den ernst van diepe overtuigingen. De schaar, die op 11 Juli 1887 de straten van Brugge doortrok met wuivende vlaggen en palmen, was niet alleen een schare van feestvierenden, maar van | |
[pagina 389]
| |
bewusten en willenden, die uitgerust waren ten strijd en die geen rust zouden nemen vóór de bereiking van hun ideaal. Het is immers van dat oogenblik af, dat wij met de meeste zekerheid verscheidene taalwetten veroverd hebben en dat het Vlaamschgezinde keurlegertje van vroeger, die zoogenaamde staf zonder soldaten, geworden is tot die sterke Vlaamsche democratie, die voortaan door niets en door niemand meer kan tegengehouden worden in de verovering van haar natuurlijke en rechtvaardige eischen. En dat alles was de bekroning van Conscience's werk. Conscience was toen niet meer onder de levenden om te genieten in de beginnende verwezenlijking van den schoonsten en edelsten zijner droomen; maar het onsterfelijke, dat uit Conscience's leven was opgegaan, de levenbarende kracht van zijn geest, zijn vruchtbare geestdrift en zijn warme liefde voor Vlaanderens grooter toekomst leefde en laaide daar in duizenden. Conscience's Leeuw van Vlaanderen was in 1838 het uitgangspunt geweest van die beweging. Veertig jaar lang had dat boek op de aankomende geslachten gewerkt, meeslepend, opbeurend, vertrouwen wekkend en aldus door het gevoel en de geestdrift - die eerste factoren van al wat grootsch is - de beweging beginnend, die voortaan met hetzelfde gevoel, doch versterkt en verruimd door de rijpere rede en het bewustzijn der groeiende kracht, naar de volledige overwinning zou geleid worden. Vergeten wij het niet, Dames en Heeren, toen Conscience hier optrad, scheen alles verloren. Conscience kon niet weten of in de algeheele ontaarding, die de Vlamingen getroffen had, zelfs het stam gevoel, die onmisbare drijfveer in den ontwikkelingsgang van een volk, hier nog gaaf gebleven was, - hij mocht zich afvragen of hij bij het bezingen van de glorie van het Vlaamsche voorgeslacht het lot niet zou deelen van dien gevangen bard uit een oude sproke, die de sage van de vervlogen grootheid van zijn volk alleen kon zingen, geworpen in een kuil - ver van de menschen, die hij wekken en roeren wilde. En toch was het op dat gevoel, dat Conscience rekende om het volk op te beuren. Bij intuïtie voelde hij, dat hij daarop werken moest. Het heden schonk geen stof tot opbeuren, alleen tot verbittering en geklaag, en daarmede wekt men geen volk. Conscience moest | |
[pagina 390]
| |
dus terug naar het verleden. Hij wilde onder de werking van ons middeleeuwsch verleden de wedergeboorte van het Vlaamsche bewustzijn doen ontstaan, zooals Potgieter dit poogde te doen bij zijn landgenooten onder de werking van het 17e-eeuwsche Hollandsche verleden. Dit is juist het eigenaardige in Conscience! Al leefde hij met zijn historisch-romantische dichterdroomen schijnbaar geheel in het verleden, toch heeft hij daarbij nooit een oogenblik het heden uit het oog verloren. Door het verleden op te wekken in de bewogen episoden en de groote populaire gestalten, die wij aantreffen in zijne historische romans, werkte Conscience voor Vlaanderens toekomst. Door het verleden naar de toekomst, was Conscience's leus, en in de verwachtingen, die hij zich bij die opvatting stelde, is hij niet ontgoocheld geworden. Hij heeft werkelijk een deel van Vlaanderens toekomst in zijn boezem gedragen. Conscience's historische romantiek is in het Vlaamsche werkelijke leven overgegaan - en al hebben wij, Vlamingen van den aanvang der 20e eeuw, een heel andere, reëeler opvatting van de volkskracht, al zijn wij aan het historisch-vaderlandsch sentimentalisme grootendeels ontgroeid, - toch is het onze plicht te erkennen, dat die historische romantiek van Breidel, Artevelde, den Blauwvoet, de Kerels en andere scheppingen van Conscience heilzaam heeft gewerkt op de ontwikkeling der Vlamingen en ons voor een groot deel heeft gemaakt tot wat we thans zijn!
* * *
Conscience was in onze wedergeboren letterkunde de eerste schilder der Vlaamsche natuur. De schoonheid van ons land met zijn eindelooze droomerige vlakten, zijn heiden en weiden, zijn rivieren, zijn Scheldestroom en zijn blonde duinen, besprongen door de klotsende schuimkoppen der Noordzee, scheen in de eerste helft der 19e eeuw geen de minste aantrekkingskracht voor onze kunstenaars meer te hebben. In de letterkunde en ook in de schilderkunst vinden wij gedurende dit tijdstip althans geen uiting van eenigen zin voor ons natuurschoon. Hoe was het natuurgevoel, dat bijwijlen zoo frisch opgeurt en zoo zonnig lacht in het middeleeuwsche volkslied, in de oude volksgedichten als | |
[pagina 391]
| |
Reinaert de Vos, Zuster Beatrijs en ook in de landschapjes, waarop onze primitieve schilders ons soms een uitkijkje geven, thans jammerlijk ontaard! De veritaliaansching en verdere internationaliseering van het kunstgevoel, dat hier met de Renaissance begonnen was, had om zoo te zeggen een ondoordringbaren sluier geweven tusschen de schoonheid van onze gouwen en de oogen onzer kunstenaars. Doch Conscience kwam, scheurde dat hulsel door en deed ons weêr een deel van die miskende schoonheid in al haren glans genieten. Zijn liefde voor de Vlaamsche heimat had hem de boeiende dichterlijkheid van de menigvuldige afwisselende uitzichten der Vlaamsche landouwen, bosschen en vlakten doen vatten en doorvoelen en talrijk zijn in zijn werk de mooie beschrijvende bladzijden, waarin hij de poëzie van het Vlaamsche land doet opleven. Conscience heeft vooral de poëzie gevat van de heide, die in onze Kempen in hare eindeloosheid van gouden zand, purperen kruid en donkere mastenbosschen als te peinzen en te droomen ligt. De Morgenstond op de Heide, Het Onweder op de Heide en andere fragmenten zijn heel Vlaanderen en Nederland door populair geworden, en moge daar al een zekere statige plecht, onder Chateaubriand's invloed in Conscience aangekweekt, de onmiddellijke zinnelijke waarneming van het landelijk schoon minder scherp maken dan later b.v. bij dien machtigen natuurdichter Streuvels, toch is de bekoring, die uit deze beschrijvingen opgaat, weldadig en duurzaam. Conscience was de erkende dichter der Kempische heide. Hij leerde ze ons kennen en liefhebben en hevelde ons met zijn dichterlijk vermogen in zijn werk al haar grootsche eenvoudigheid op. En toen bij Conscience's begrafenis Theodoor Verstraeten op de lijkbaar van den dichter een groote kroon van heidekruid kwam neêrleggen, wilde deze meester met het penseel door deze nederige bloempjes als het ware zinnebeeldig laten getuigen, dat voor hem en velen zijner vakgenooten en voor allen, die in Vlaanderen van natuurschoon houden, de poëzie der heide en Conscience één zijn.
* * *
Conscience was een uitbeelder van Vlaamsche menschen, en meer bepaald van eenvoudige, onbedorven, goede Vlaamsche menschen! | |
[pagina 392]
| |
Wat al typische figuren komen uit zijn honderd boeken tot ons met hun eigenaardige karakters, hun gebreken en vooral hun eenvoudige goedheid! Wij hebben allen Conscience's boeken zóó gelezen, dat de menschen, die er in leven, ons als goede bekenden voorkomen. Ik hoef ze maar te noemen: De arme Edelman, De Gierigaard, De Loteling, Baas Gansendonck, Siska van Rosemaal, Rikketikketak en tientallen andere nog, om dadelijk op uw lippen den stillen glimlach der blijde herinnering te wekken. Al die kinderen van Conscience's verbeelding zijn deel gaan uitmaken van ons Vlaamsch leven; men kent ze te lande en in de stad, bij het volk en bij de burgerij; men haalt ze aan ter wijze beleering en men vermeit zich in 't overwegen hunner daden. Dat is zeker wel het beste bewijs, dat Conscience, toen hij begon te schrijven, de ziel van ons volk goed doorgrond had, dat hij heel duidelijk wist wat ons volk tot lezen verleiden zou. Hij wist welke menschen den licht ontroerden volksman, vol kinderlijke teederheid en gullen, gezonden humor beide, welkom zouden zijn - en dergelijke menschen vermocht Conscience zoo levendig te schilderen, juist omdat hij zèlf zoo was en zich in zijn werk maar zelf hoefde te geven. Als men de menschen, die in de boeken van Conscience optreden, ontdoet van hun literaire uiterlijkheid en tot op den bodem van hun wezen dóórblikt, dan blijken zij bijna allen in hoofdzaak dubbelgangers van Conscience zelf te zijn. Steeds is het Conscience, die midden in zijn boeken staat met zijn eigen persoonlijk voelen en denken, met zijn grondige eerlijkheid, zijn oprechtheid, zijn bereidvaardigheid, zijn verfraaiend idealisme, zijn warm levensoptimisme, met al zijn deugden van groot en edel mensch. En evenzeer als aan zijn kunstenaarsgaven van verbeeldingrijk en gevoelig verteller is het aan zijn menschelijke deugden te danken, dat zijn werken zooveel bijval genoten. 't Is door hun geest van verzoening met het leven, door hun goedheid, door hun opbeurend vertrouwen in den zegepraal van het goede, die een weerspiegeling zijn van Conscience's eigen gemoed, dat zijn werken zoo gemakkelijk ingang vonden bij het volk en een onuitputbare bron van geestes- en gemoedsgenot werden, waaraan men zich thans nog laven gaat, even gretig als voor meer dan een halve eeuw.
* * * | |
[pagina 393]
| |
Nu wij Conscience vieren, komt men er geleidelijk toe hem te vergelijken met onze hedendaagsche schrijvers; - men gaat de werken van onzen tijd met hun nieuwe literaire opvattingen plaatsen tegenover die van Conscience, - en men gaat gevolgtrekkingen maken, die, helaas, te dikwijls beïnvloed worden meer door persoonlijke voorliefden dan door het eerlijk pogen om de waarheid te benaderen. De eenen huldigen enkel de jongeren en de anderen willen buiten Conscience nog niemand als groot schrijver erkennen. De literaire eerlijkheid gebiedt anders te oordeelen. Sedert Conscience is er ontzaglijk veel gewijzigd in het kunstcredo onzer letterkundigen. Menigvuldige stroomingen zijn in verschillenden zin over onze letterkunde heengegaan en hebben het goede, dat zij aanbrachten, laten werken op onze schrijvers en hunne voortbrengselen. En niemand, hoe vooringenomen ook, zal durven betwijfelen, dat onze jongere schrijversgeslachten sedert Conscience schitterende kunsthoedanigheden veroverd hebben, - dat ze ons, naast een scherper visie op leven en natuur, een rijker en kunstiger proza geschonken hebben, dat bloeit en geurt als een weelderige tuin. Maar is Conscience daarom in iets verminderd? Wel neen! En geen onzer jongere schrijvers zal aarzelen om aan Conscience al de hulde te brengen, die hem zoo ruimschoots toekomt. Als een reus blijft Conscience daar immer staan in het voorste gelid, al degenen, die hem volgen overstralend door den glans van zijn eenvoud en van zijn liefde. O, ik heb de Vlaamsche literatuur onzer dagen lief; - ik heb ze lief tot in haar verfijnste en zeldzaamste uitingen, die al de onrust en de complexiteit der moderne ziel verraden; - ik heb ze lief vooral omdat zij aantoont, dat er op onze dagen in Vlaanderen iets anders leeft dan de droom der vervlogen glorie, iets anders dan het stil getoover onzer doode steden en sluimerende wateren, iets anders dan de zang der gouden oogsten, - iets dat niet meer weent om het verleden, - niet meer lijdt om een heden zonder hoop, - maar vreugdig uitkijkt naar een Oosten vol beloften. Ik heb de literatuur van onze dagen lief, omdat ze wil zijn van haren tijd, omdat ze Vlaanderen wil zetten midden in het aesthetische en intellectuëele leven onzer dagen. - Maar zoo mijn liefde haar in haar geheel iets toewenschen mocht, dan | |
[pagina 394]
| |
zou het juist iets zijn, dat ik in zekere mate den Consciencegeest zou kunnen noemen, - iets dat haar door een vollediger en sterker meevoelen met de heele gemeenschap, waarin ze leeft, meer tot een wezenlijken factor van het Vlaamsche volksleven zou maken, zooals dit het geval was met de kunst van Conscience, - iets, dat de schakels zou aanzetten, die in onze literaire ontwikkeling van Conscience tot Karel van de Woestyne b.v. in zoo groot getal ontbreken. Men heeft het te recht gezegd: het literair Vlaanderen van heden ziet er uit als een vlakte, waar enkele literaire kraters opvlammen in mooien artistieken en intellectuëelen brand voor de enkelen, die ze genieten kunnen, - maar daarbuiten is er veel schraalheid en naaktheid, geen voldoende literaire productie in het bereik der duizenden en duizenden, die werkelijk de kern van ons volk uitmaken. En in dezen zin is het, dat de traditie van Conscience, verrijkt door al wat de moderne kunst veroverde, moet voortgezet worden. Dan eerst zal onze jongere letterkunde in haar geheel voorzien in al de behoeften, zoo hoogere als lagere, van ons heele volk.
* * *
Als ik terugdenk aan Conscience, Dames en Heeren, aan de groote volksliefde, die hem omringde, aan de schitterende rol, die hij in ons volksleven speelde, aan de wijsheid en de goedheid, die ons uit zijn werk tegenglanzen, dan zie ik hem, vóór de oogen van de verbeelding, steeds zooals ik hem eens in werkelijkheid heb mogen zien, toen ik nog een kind was: een eerbiedwaardige oude man, met mooien, zilvergebaarden kop, waar zachte oogen in leefden, - een beeld van edelen ernst en hooge goedheid, - en ik denk dan onwillekeurig aan de oudste dichters van het oude Griekenland, aan de aëden, zooals de sage ze ons voorstelt, in het goud der ondergaande zon, op de marmeren trappen der tempels, de mannen, de vrouwen en de kinderen boeiende met hun zangen, waarin zij de overleveringen uit het verre verleden bewaarden, de schoonheid van hun land verheerlijkten, de levenswijsheid, die zij van de Goden hadden, openbaarden, en de toekomst in haar blijdste verwachtingen voorbereidden. - Zóó staat Conscience dan ook voor ons in de zon van 't herdenken en zóó is het, dat wij zijne nagedachtenis begroeten. Hij is de oerdichter, de | |
[pagina 395]
| |
aëde van het herworden Vlaanderen, die ons in tijden van geestesarmoede een vonkje van het hoogste leven bracht, die door de mannen vereerd wordt, omdat hij tot daden opwekte - en door de vrouwen en kinderen bemind, omdat hij goed was en liefdevol.
Maurits Sabbe. |
|