| |
| |
| |
Fransche Letteren.
Ditmaal zal ik mijn lezers niet te lang ophouden. Men raakt zoo suf gelezen aan al die middelmatige dingen, die de uitgevers den recensent voorleggen, dat men bijna woedend het besluit neemt, alleen het zéér goede bekend te maken en dan houdt men, na vier maanden dapper gelezen te hebben, amper een half dozijn boeken over!
Behoort La Princesse Alice van H. de Roure (Bloud & Co, Paris; fr. 2,50) tot het ‘zeer goede’? Zeker niet, - maar die roman heeft me geamuseerd, wat waarachtig niet met alle het geval is, en uit dankbaarheid haal ik hem hier aan. Lees hem; 't is een werk zonder pretentie, maar aangenaam en afwisselend en trouwens goed geschreven. Zoek er geen philosophische of sociologische bespiegelingen in. Haak u maar onmiddellijk vast in de actie, zooals bij een ‘romanfeuilleton’, wat het eenigszins is. Zonder den inhoud te resumeeren is de hoofdlijn deze: Dory is anarchist geworden door redeneering en wéér door redeneering en... door de liefde keert hij zich van het anarchism af. Onnoodig te zeggen dat een legertje van personages de handeling ingewikkeld en afgewisseld maken, en zeer boeiend, natuurlijk! Niet een boek, ‘dat men in ieders handen zou wenschen’, maar wel een dat men in ieders handen mag geven, zelfs in die van kinderen, aan wien men het lezen van ‘Sherlock Holmes’ en ‘Nick Carter’ zou verboden hebben!
Meer literaire waarde heeft Les Renards van Abel Hermant (Ed. Louis Michaud, Paris; fr. 3,50) en is er niet minder plezierig om. Wie een kijkje wil nemen in de moderne Fransche salons en zich vermaken ten koste van de idiote dingen, die er gedaan en gezegd worden door even wufte, holle en oppervlakkige als voorname en officieele dames en heeren, moet Hermant's laatste boek ter hand nemen; het zal hem niet berouwen. De schrijver lamenteert niet over de onnoozele personen en toestanden, die hij ziet. Hij noteert eenvoudig wat hij nauwkeurig opgemerkt heeft en vertelt, heel objectief, maar heel leuk. Abel Hermant, die, - zooals alle schrijvers, die te veel geven - wel eens flauwiteiten vertellen kan, weet ook zeer spiritueel te zijn. Zóó is hij in Les Renards.
| |
| |
De ‘Prix Goncourt’ werd dit jaar betwist tusschen twee romans: Jours de famine et de détresse, van Mme Neel Doff (de echtgenoote van een Antwerpsch advokaat) en Monsieur des Lourdines, van Alphonse de Châteaubriant. Het boek van Mme Doff werd me niet toegezonden en ik had tot nu toe de gelegenheid niet het te lezen. Door de verschillende bladen en tijdschriften, die ik inzag, werd het werk tamelijk goed ontvangen (door sommige Belgische zelfs zeer geestdriftig), maar uit die verschillende recensies is mij gebleken, dat Jours de famine et de détresse een zeer boeiend boek is, in sociaal opzicht bijna een weldaad, - maar dat het met literaire kunst niets te maken heeft. Om die reden heeft het dan waarschijnlijk het onderspit moeten delven, ondanks de geestdriftige verdediging van Octave Mirbeau, tegen Monsieur des Lourdines (Ed. Bernard Grasset, Paris; fr. 3,50), dat een heerlijk kunstwerk is.
Zal ik u verhalen wat Monsieur des Lourdines is?... Maar het zal u zoo weinig en zoo eenvoudig schijnen, dat ge mijn beoordeeling ‘heerlijk kunstwerk’ gaat overdreven vinden.
Timothée des Lourdines is een landedelman van in de jaren '40, die gelukkig leeft, op zijn landgoed nabij Poitiers, in zijn bosschen en weiden, vriendschappelijk omgaat, zoowel met zijn eigen dienstboden als met de boeren van den omtrek. Alleen bij Mme des Lourdines, die ziekelijk is en bijna nooit haar kamer verlaat, is hij wat minder uitbundig. Zijn grootste geluk: 's avonds, als iedereen slaapt, een oude viool onder den arm nemen, naar de oude, thans als voorraadkamer gebruikte, kapel sluipen en daar vedelen, vedelen al zijn geluk, al het leven en groeien van wouden en weiden en ook al de onuitgesproken treurnis van zijn hart om zijn zoon, die in Parijs geld verbrast en zelden maar wat van zich laat hooren. - Als de bliksem op een boom, valt een brief van den woekeraar Müller in het Petit Fougeray: Anthime heeft te Parijs zeshonderd duizend frank schuld gemaakt en bekend. En M. des Lourdines wil die betalen en zich zóo ruineeren. Zijn vrouw doet er een beroerte van op en Anthime komt nog tijdig om zijn moeder te zien sterven. M. des Lourdines spreekt over niets met zijn zoon, die niet weet, dat zijn ouders geruïneerd zijn en maar op de uitkeering der erfenis wacht om terug naar Parijs te keeren. Het stilzwijgen en zichtbaar wegkwijnen zijns vaders maakt den verdwaalden, maar niet slechten zoon ongerust, en als hij de waarheid vermoedt is hij zelfs zóó wanhopig, dat hij zich het leven wil benemen. Dien nacht verneemt hij een zoete, klagende, hartroerende stem; hij gaat er zachtjes op toe, en ziet zijn vader, onherkenbaar door de extaze, in de kapel vioolspelen. Hij luistert - en doodt zich niet. Den volgenden dag keert hij terug, het spel grijpt hem weer aan, wordt een
| |
| |
openbaring voor hem, - en - zeker zijn niet veel woorden van noode geweest om die twee menschen tot onafscheidbare vrienden te maken, die samen en gelukkig de daglange wandelingen hernemen, die M. des Lourdines sedert eenige maanden gestaakt had.
Ziedaar, lezer, ongeveer al de gebeurtenissen die in het boek voorkomen. Men zou haast niet gelooven dat het de inhoud van een Franschen roman is. En toch is 't zoo, en van een goeden, een mooien roman, een zooals tot hiertoe Romain Rolland maar alleen zou kunnen schrijven. Het is een boek van schoonheid, van liefde en van medelijden, een boek als een zegen en als een kunstwerk. Het hoofdstuk, heel in 't begin, dat een dagwandeling van den gelukkigen M. des Lourdines beschrijft, is meesterlijk van beschrijvings- en stemmingskunst. Het laatste hoofdstuk, dat van Anthime's inkeer onder den invloed van het vioolspel zijns vaders, is diep-roerend zonder sentimentaliteit. Over het geheel ligt een waas van innigheid, dat den lezer van in den beginne omhult en dat hij aan 't eind met spijt ziet optrekken.
Alphonse de Châteaubriant schijnt me toe een talent te bezitten, waarvan veel moois mag verwacht worden.
Laat me even vaststellen, dat Romain Rolland's Jean-Christophe nu kompleet is. Het laatste deel, Le Buisson ardent (Ollendorf, Paris; fr. 3,50) is onlangs verschenen. De geschiedenis van den genialen muzikant Jean-Christophe maakt een der schoonste werken uit van de moderne Fransche letterkunde.
Ik moet ook de aandacht vestigen op een werk van Henri Davignon, L'Ardennaise, een bundel novellen, eenvoudig en edel, en uitstekend geschreven.
* * *
Van de verschillende werken over literatuur-geschiedenis, in de laatste maanden verschenen, is er slechts één, dat wat nieuws vertelt, nl. Lyrisme, Epopee, Drame, door Ernest Bovet, hoogleeraar aan de Universiteit van Zürich (Armand Colin, Paris; fr. 3.50). Indien de methode van Prof. Bovet op de literaturen - niet alleen op de Fransche - moet toegepast worden, zal een geheele omwenteling gebeuren in de verdeeling der tijdperken en in de groepeering der schrijvers. Prof. Bovet bewijst eerst en vooral zijn stelling, dat door de eeuwen heen lyriek, epos en drama elkander bijna regelmatig opvolgden - de ‘bizondere gevallen’ natuurlijk niet meegerekend - zoowel in het individu als in den tijd en in de ruimte. Hij geeft tevens breedere, en ook juistere, bepalingen van lyriek, epos en drama. Eenmaal zijn stelling aangenomen, - en dat moet men, want zij is de
| |
| |
logiek zelve, - volgt men den schrijver gemakkelijk in de ontwikkeling, die tevens een gedurig herhaalde bewijsvoering der thesis is. Het is dan ook opvallend hoeveel juister en klaarder sommige figuren der Fransche literatuur afgeteekend en gekenschetst zijn, vooral diegene welke eenerzijds overdreven geprezen, anderzijds ongenadig verguisd werden, o.a. Corneille, Racine, Molière, Pascal, La Bruyère, Hugo, enz., enz. Prof. Bovet bespreekt bij voorkeur de meest algemeen bekende, om de voortreffelijkheid zijner methode des te beter te doen uitkomen. In de individueele beoordeeling der schrijvers gaat hij niet alleen voort op zijn eigen meening, wat partijdig zou kunnen schijnen, maar steunt veelal op G. Lanson's Histoire de la Littérature française, thans het beste werk van dien aard, zooals men weet. De tegenproef zijner thesis geeft hij met de Italiaansche letterkunde, en men voelt hierin, dat hij even goed een andere had kunnen nemen en tot denzelfden uitslag geraken. Eenige ‘aanhangsels’ bespreken eenige bizondere gevallen, o.a. dat van d'Annunzio, dien hij vreeselijk te pakken krijgt.
Prof. Bovet's werk acht ik onmisbaar voor al degenen, die aan literatuurgeschiedenis, om 't even welke, doen. Hun arbeid zal er door vergemakkelijkt worden en de uitslag meer bevredigend zijn. Overigens zal iedereen, die in letterkunde belang stelt, dit boek met genoegen lezen: het is volstrekt niet dor en droog, wel integendeel, De schrijver vreest zelfs, in zijn voorwoord, dat men hem voor een ‘dichter’ gaat houden. In alle geval is zijn boek, ondanks zijn ernstige wetenschappelijkheid, ook gevoelswerk.
* * *
Les Forces Ennemies, comédie en 3 actes par G. Abel (Van Goethem & Cie, Gent; fr. 2,50). Ziedaar ongetwijfeld een tooneelspel dat niet banaal is. Ik veronderstel, dat de meeste mijner lezers zich den inhoud herinneren, daar het te Gent en te Antwerpen verschillende malen opgevoerd en telkens door pers en publiek dapper besproken werd. Dus, Dr Adrien Madier en zijn vrouw Hélène, twee ‘Uebermenschen’, vinden op een zeker oogenblik heel natuurlijk, bijna noodzakelijk, dat Adrien weer vriendschapsbetrekkingen zou aanknoopen met Lucienne, zijn vroegere minnares, ook een zeer ontwikkelde, onbevooroordeelde vrouw, en besluiten zelfs, dat Adrien aan Lucienne een bezoek zal brengen. Hij doet zulks, eerlijk en sterk, - doch Lucienne laat zich medesleepen door haar nog onverminderde liefde. Zij vindt den terugkeer, na twee jaar afwezigheid, te bruusk en kan er niet aan weerstaan. Als Adrien vertrokken is, doodt zij zich.
Men heeft dit stuk over 't algemeen onmenschelijk en onwaar
| |
| |
gevonden. Ik moet bekennen, dat bij een eerste lezing sommige discussies (er wordt wel wat veel gediscuteerd, en dàt is een fout!) te ver gedreven schijnen en den lezer, ongetwijfeld ook den toeschouwer, kregelig maken. Ook de toestand dien de drie hoofdpersonen scheppen willen, schijnt onnatuurlijk, of beter de manier om daartoe te geraken. Bij dieper nadenken geeft men den schrijver gelijk. Wij hebben met superieure menschen te doen, sterk in hun willen, hun voelen en vooral hun wederzijdsch vertrouwen, die met de meeste wereldconventies afbreuk deden en ook de laatste overschrijden willen. Daartegen zijn echter niet allen opgewassen, zooals blijkt uit den zelfmoord van Lucienne. Ook dit uitroeien van conventies is niet gemakkelijk en zelfs de meest ontwikkelden en reinsten kunnen zich vergissen in de keus van het middel en het oogenblik, - zoo Adrien met zijn op dit oogenblik onverklaarbaar en slechtbegrepen bezoek aan Lucienne, dat dan ook den fatalen uitslag heeft, dien wij kennen.
Hoef ik te zeggen, dat de taal van G. Abel steeds zuiver en edel is? Zij die den hoofdopsteller van de Flandre Libérale kennen, weten dit reeds lang. Als men nu bedenkt dat Les Forces Ennemies het eerste tooneelwerk is van Abel, dan zal men met ongeduld wat nieuws van hem verwachten.
* * *
Op het oogenblik dat ik deze kronijk sluit, ontvang ik een paar nieuwe boeken, waaronder La Couronne des Soirs, van Grégoire Le Roy. Een oppervlakkige lezing van enkele gedichten heeft mij reeds verrukt en ik zal niet nalaten dit blijkbaar mooie boek een volgende maal te bespreken.
Leo van Riel.
|
|