| |
| |
| |
De Tentoonstelling van Gezondheidsleer te Dresden in 1911.
De internationale tentoonstelling van gezondheidsleer, die in 1911 zooveel weerklank vond in Duitschland, had haar ontstaan te danken aan een rijken handelaar, den ‘geheimen Kommerzienrat’ K.A. Lingner, te Dresden.
De heer Lingner is voor het meerendeel van onze landgenooten waarschijnlijk geen onbekende: hij is de uitvinder van het zeer verspreide tandenwater Odol, dat hem een kolossaal fortuin bezorgd heeft.
Een handelaar dus, onmetelijk rijk geworden door eene aanhoudende reclame voor een hygiënisch product, vat het oorspronkelijk denkbeeld op voor de eerste maal eene internationale tentoonstelling van gezondheidsleer in te richten; hij besteedt er overgroote sommen en een aanzienlijken arbeid aan; welnu, in de gansche tentoonstelling van Dresden, waarvan hij het uitvoerend comiteit voorzat, was er geen woord dat aan Odol herinnerde; er was niet de geringste reclame voor te ontdekken. In onzen tijd van transatlantische reclame is dergelijke belangloosheid echt verbazend. En het voorbeeld van den ontwerper werd door vele tentoonstellers gevolgd; in de wetenschappelijke afdeelingen was het eene uitzondering als men eenen naam aantrof. Dàt ook is aanstippenswaard.
Maar de heer Lingner is niet alleen een rijk man en een gentleman, het is ook iemand die uitmuntende denkbeelden heeft, die ze weet uit te drukken en in daden om te zetten.
Op 't gebied van gezondheidsleer, zegt hij, weet het publiek, ook het onderwezen publiek, bijna niets. Aldus, als een plakbrief moest gemaakt worden om ruchtbaarheid te geven aan de tentoonstelling, werd een prijskamp uitgeschreven, waaraan 500 teekenaars
| |
| |
deelnamen. Op de 500 ontwerpen kwamen niet minder dan 800 slangen voor, omringd van geneeskundige zinnebeelden, en andere figuren die betrekking hadden op de zorgen, aan zieken te wijden, op de apotheek, de scheikunde, enz.; wel een bewijs dat de teekenaars van zulke ontwerpen, over 't algemeen onderwezen kunstenaars, van de gezondheidsleer een valsch begrip hadden en ze met de geneeskunde verwarden.
Van plakbrieven gesproken, zal ik zeggen dat de bekroonde plakkaat alleen een wijd geopend oog voorstelde, met stralen die de waakzaamheid en de kracht van den blik verbeeldden. Zulk een oog, grooter dan een menschenhoofd, was wel eenigszins zonderling en niet heel mooi; maar het had toch het voordeel, dat het van de gezondheidsleer een nauwkeurig zinnebeeld gaf: het was, ik heb het ten minste aldus begrepen, het oog dat waakt, dat waarschuwt voor het gevaar. De gezondheidsleer, immers, is de wetenschap die waakt op het behoud der gezondheid en die de gevaren voorkomt welke ze bedreigen.
De ontwerpers der onderneming hadden niet zoozeer eene wetenschappelijke tentoonstelling voor doel, dan wel een werk van vulgarisatie, waaruit iedereen, hoe weinig dan ook voorbereid, iets kon leeren. Het was de groote bezorgdheid der inrichters, 1o aan de volksmassa het bestaan der gezondheidsleer, haar wezen, haar maatschappelijk belang te doen begrijpen, alsmede het aandeel dat een ieder, millionnair of eenvoudig werkman, beambte of bijzondere, er moet aan nemen, - en 2o bij allen den lust op te wekken om er zich in te volmaken.
Was de wetenschappelijke tentoonstelling van gezondheidsleer indrukwekkend, zoo was de populaire tentoonstelling van gezondheidsleer eene geheel origineele poging tot vulgarisatie, waarvan de beteekenis niet te onderschatten is; en er werd door groote, zeer groote geleerden, eene bijna roerende bezorgdheid aan den dag gelegd, om iets van hunne wetenschap onder het bereik van een ieder, zelfs van de ongeleerden, te stellen. De middelen die zij gebruikten troffen, naar gelang het geval, min of meer hun doel, maar getuigden steeds van een uitersten goeden wil en eene buitengewone vindingrijkheid. Alles werkte samen om de aanwezigen ééne en dezelfde
| |
| |
waarheid mede te deelen: voor zijne gezondheid zorgen is zijn geluk verzekeren; van de individueele gezondheid en het persoonlijk geluk hangt het maatschappelijk geluk af.
In de oudheid was de gezondheidsleer nog geene wetenschap, maar eene overlevering; en nochtans was zij, van wege de burgerlijke en de geestelijke overheid, het voorwerp van groote bezorgdheid. Men denke maar aan de hygiënische voorschriften, door den Joodschen godsdienst opgelegd. Van hun godsdienstig karakter ontdaan, bereikten de hygiënische praktijken bij de Grieken en de Romeinen eene ontwikkeling, die bij de huidige beschaafde volkeren onbekend is. De invoering van het christendom bracht aan de gezondheidsleer eenen slag toe, waarvan zij nog niet geheel is bekomen: het christendom verkondigt de minachting voor het sterfelijk hulsel en roemt de ziel als alleen 's menschen bezorgheid waard. De zegepralende inval der barbaren voleindigde den totalen ondergang der lichamelijke cultuur, door de Grieken en de Romeinen ingevoerd en waarvan dezen op prachtige wijze voordeel hadden getrokken. Dan kwamen de middeleeuwen, een tijdperk van barbaarschheid en ascetisme, dat, van het standpunt der gezondheidsleer, wel het treurigst is dat ooit bestond. En het is wezenlijk slechts sedert de tweede helft der 19e eeuw dat de gezondheidsleer uit de vergetelheid begon te treden, waarin zij sedert eeuwen gedompeld lag.
Doch zoo sederi dat oogenblik de openbare gezondheidsleer aanhoudende vorderingen maakt, is dit op verre na 't geval niet met de individueele gezondheidsleer, die, nù nóg, voor millioenen menschen eene doode letter is.
Trachten op ruime schaal de begrippen van populaire gezondheidsleer te verspreiden, was het doel der tentoonstelling.
Het zou natuurlijk zeer wenschelijk zijn, dat ieder burger in 't bijzonder eenige begrippen had over openbare gezondheidsleer; zoo iedereen het nut begreep van afzondering, ontsmetting en gezondmaking, dan zou hij met meer gelatenheid dan thans de ongemakken verdragen die zij met zich brengen, de geldelijke opofferingen die er toe noodig zijn, en elkeen zou tot het algemeen werk het zijne bijdragen. De zucht om de aandacht van het publiek op het gebied der maatschappelijke gezondheidsleer te vestigen was ook eene reden, die de inrichters tot het openen van die tentoonstelling aangezet heeft.
| |
| |
Om eene krachtige propaganda ten voordeele der begrippen van gezondheidsleer in te richten, werd er besloten eene groote en belangrijke manifestatie te beproeven. Zou het een bestendig museum of eene tijdelijke tentoonstelling zijn? Dat was de vraag die oprees. De ontwerpers besloten tot deze laatste oplossing, voor verschillende redenen, waaronder de geldkwestie en de moeilijkheid om zich de ten toon te stellen voorwerpen aan te schaffen, die de eigenaars misschien niet zouden willen afstaan. Eene tentoonstelling oefent, door de ruchtbaarheid die er aan gegeven wordt, eene grooter aantrekkingskracht op de massa uit dan een museum; daarenboven, daar een museum slechts langzaam aangroeit en den vooruitgang maar van verre volgt, zou het niet in dezelfde mate als eene volledige tentoonstelling den sterken indruk maken, dien men op de bezoekers wilde teweegbrengen. Het kwam er namelijk op aan, op eene plechtige, voor elkeen tastbare wijze aan te toonen dat de gezondheidsleer de grondvesting uitmaakt van het maatschappelijk gebouw en dat een ieder in zijn werkkring, geneesheer, beambte, onderwijzer of wie dan ook, op dat gebied tegenover anderen plichten te vervullen heeft.
In de voorrede van den catalogus vergelijkt de heer Lingner het plan der tentoonstelling bij dat van een didactisch boek; het geheel is verdeeld in eene reeks hoofdstukken; ieder hoofdstuk begint met eene theoretische uiteenzetting, die hier de wetenschappelijke tentoonstelling der feiten is; daarop volgt eene reeks practische voorbeelden; eindelijk komen de industrieele toepassingen die er uit voortvloeien.
Naast deze kolossale verhandeling over gezondheidsleer, kwam er eene soort van lager onderwijs, de volksafdeeling, betiteld ‘Der Mensch’, waar ieder die kan waarnemen en lezen aanvankelijke begrippen van ontleedkunde, levensleer en individueele gezondheidsleer kon opdoen.
Naar dit plan ingericht, was de tentoonstelling van Dresden voor alles Duitsch. Nochtans namen andere landen dan Duitschland er deel aan; en het is een merkwaardig iets, doet de heer Lingner opmerken, dat de deelneming van vreemden gebeurde zonder hoop op eenig voordeel, wat anders gewoonlijk het geval is: in alle vorige tentoonstellingen was de ijver der deelnemers steeds geprikkeld
| |
| |
geworden door de mogelijkheid om nieuwe afzetmarkten te vinden en den zakenkring uit te breiden. In deze omstandigheden was de prachtige internationale tentoonstelling van Dresden het resultaat van de poging, niet van enkele personen, maar van een groot getal personen van verschillende nationaliteit, die allen samenwerkten met het inzicht goed te doen.
Daar deze tentoonstelling eene gansch nieuwe proefneming was, heb ik er het karakter en het plan willen van aangeven. Nu zal ik eene, noodzakelijk korte, wandeling doen te midden van de onmetelijke opeenhooping der uitgestalde materialen. De lezers, die op dit oogenblik de eerste verschijnselen zouden waarnemen van de ziekte die men in Duitschland de ‘Ausstellungsmüdigkeit’ (tentoonstellingsvermoeienis) noemt, gelieven mij nog wat crediet te geven: wal volgen gaat zal, naar ik hoop, minder stroef zijn.
Dresden heeft aan de tentoonstelling eene prachtige omlijsting kunnen geven, nl. den ‘Grossen Garten’: een echt koninklijk park, met overschoone boomen, vroeger buiten de stad gelegen, maar thans omringd door nieuwe wijken, waar het, dank zij de nabijheid van dien ruimen, mooien plantengroei, buitengewoon gezond is. Dat is al eene eerste les van gezondheidsleer die ons gegeven wordt, terwijl wij de prachtige lanen van den ‘Grossen Garten’ langs gaan of ons begeven op den wandelweg de ‘Bürgerwiese’, die er aan paalt. Beter dan elders schijnt men in Duitschland de noodzakelijkheid te hebben begrepen om in de zich steeds uitbreidende steden, ruime, met boomen beplante pleinen en groote parken voor te behouden, die, zooals men dat heet, de ‘longen der steden’ zijn; immers, het is van daar dat de huizenmassa's der steden de goede lucht trekken, en het is ook daar dat de inwoners, zoodra zij tijd hebben, zuivere lucht kunnen inademen, die ook in den omtrek haar weldadigen invloed doet gelden.
Het toeval, dat op reis eene groote rol speelt, deed mij te recht komen in een van de groote gebouwen, die niet ver van den ‘Grossen Garten’ gelegen zijn. Toen ik te Dresden aankwam, vond ik de hotels, waarheen ik mij begaf, overvol; vermoeid van zoeken en den avond ziende invallen, eindigde ik met iets waarmee ik had moeten beginnen: ik keerde naar het station terug, en verschillende opschriften met pijlen volgende, bereikte ik een logiesbureau, door de zorgen
| |
| |
van het comiteit der tentoonstelling ingericht. Dit onbeduidend avontuurtje zou het vermelden niet waard zijn, zag ik daarin niet het bewijs van den bewonderenswaarden inrichtingsgeest, die de Duitsche ondernemingen kenschetst en wien ik op dat oogenblik bijzonder dankbaar was. Ik vernam aldus dat Dresden vol vreemdelingen zat, aangelokt door de faam der tentoonstelling en door een congres, dat de volgende dagen moest plaats grijpen. Het huis, waar het vooruitzicht van het tentoonstellingscomiteit mij heenleidde, was een groot splinternieuw gebouw, met mooi uitzicht; en nochtans was het in verdiepingen en gedeelten van verdiepingen onderverhuurd; al de kamers waren voorzien van al het modern comfort, zooals de prospectussen der hotels luiden, met uitzondering van een lift; er was centrale verwarming in geheel het gebouw, electrisch licht, eene waterleiding voor warm en koud water. Wat zijn de Parijzer woningen daar nog ver van af!
De kamer, die ik kreeg, had niets gemeens met die van een ‘palace’; ik denk zelfs dat ze, buiten het vreemdelingenseizoen, tot salon dient; maar zij was veel belangwekkender, veel huiselijker ten gevolge van de snuisterijen, die ze versierden. Ik bemerkte er vooral de opeenvolgende portretten van een jongeling van den huize: knaap, leerling van de Realschule, met eene pet en eene turnersvareuse, vervolgens student in eene technische school, met de eereteekenen van het corps, en eindelijk zijne laatste photographie, met een neusnijper, bewijs van zijne bijziendheid en van zijn lust tot studie. Ik was zoo onbescheiden alles te bekijken: zijne proeven van waterverfschildering en de zegeteekens die hij behaald had bij de regatten van een Saksisch Ruderverein. Dáár verscheen inderdaad, door al die kleinigheden afgebeeld, de gansche opvoedkundige methode van de Duitsche burgerij, methode welke zoowel een deel gunt aan het lichaam als aan den geest, en waardoor geslachten jonge Duitschers gekweekt worden, die elk jaar op de economische overwinning van de wereld uittrekken. Onze Belgische beambten weten maar al te goed dat hunne Duitsche collega's hun de baas zijn en hun eene ernstige mededinging aandoen. Hoevelen hebben wij er te Antwerpen als vrijwilligers zien aankomen, op glansrijke wijze de beste plaatsen bemachtigen, ja, soms zich aan het hoofd eener firma stellen!
| |
| |
Des anderen daags haastte ik mij, het eerste bezoek aan de tentoonstelling te brengen. Nog vóór het uur waarop de deuren open gingen vond ik er eene tamelijk dichte menigte, bestaande uit de meest verschillende, maar uitsluitend Duitsche elementen: groote en kleine burgers, officieren, geheele familiën, tot de laatste spruit opgetrommeld, veel studenten, allen met een gelijk kenteeken: den dikken catalogus der tentoonstelling (467 bladzijden a.u.b., zonder de aankondigingen). Als het openingsuur sloeg, trad deze menigte zonder haast vóór de winketten en verdeelde zich dan vóór verschillende ingangen zonder het minste gedrang. Men kan het den Duitscher altijd aanzien dat hij in de lagere school de roede heeft gekend. In dezelfde omstandigheden zou er in Frankrijk reeds wanorde geweest zijn. Ik hoorde eens te Parijs een meisje zeggen tegen hare moeder, die door het gedrang verhinderd werd aan een winket te geraken: ‘Pousse, maman, et dis pardon.’ (Dring, mama, en zeg: verschooning). Daarin vindt men heel de Fransche beleefdheid terug. In ons land dringt men, en zelfs erger dan in Frankrijk, maar niemand vraagt verschooning. Zoo verschilt de geaardheid der menigten.
We zijn binnen. Waar wilt gij heen? Wat wilt gij zien, de wetenschappelijke tentoonstelling, de industrieele toepassingen, de geschiedenis der gezondheidsleer, de sport, de aantrekkelijkheden? Vergeet niet dat de ‘tentoonstellingsvermoeidheid’ op ons loert. Moeten wij er onzen tol aan betalen, laten we dan ten minste de kruim der tentoonstelling gehad hebben. Wij zullen de onmetelijke zaal ‘Der Mensch’ gaan bezichtigen.
Hier hebben de inrichters, door eene grootsche uitstalling, aan iedereen, geleerden of ongeleerden, eene elementaire kennis willen geven van het menschelijk lichaam en van de middelen om de passende werking van ieder deel te verzekeren.
De man uit het volk weet niets over zijn eigen lichaam; is het dan te verwonderen dat hij het misbruikt, het ziek maakt, het verslijt vóór den tijd, door de natuur bepaald? Deze onwetenheid vindt men trouwens niet alleen in de laagste standen. Ik ken eene dame, die nooit heeft willen aannemen dat de maag zich in den buik bevindt; eene andere verklaarde dat de hik eene kramp is van den twaalfvingerigen darm. De Duitschers die de tentoonstelling te Dresden
| |
| |
bezocht hebben zullen wel weten dat ze van het middelrif had moeten spreken.
Als we in de halle ‘Der Mensch’ treden, valt onze blik eerst op een overgroot verguld standbeeld van een sterken man, die de armen boven het hoofd verheft, om door dit gebaar de physische vreugde uit te drukken, door de gezondheid teweeggebracht.
In de zaal daarnaast wordt de eerste les gegeven, gewijd aan de theorie van het cellenweefsel. Zij kan als volgt worden samengevat: alle levende wezens, planten en dieren, bestaan uit ééne of meer cellen, het is te zeggen kleine massa's geïsoleerde levende stof. En om er het bewijs van te krijgen moet men ongeveer 150 microscopen langs, door het huis Zeiss geleend. Ieder bezoeker kan de microscopen naar zijn gezichtsvermogen stellen en dan ééncellige wezens zien, dieren gelijk de protozoën, of planten gelijk de bacteriën; daarna meercellige wezens met eenvoudigen lichaamsbouw, dieren van lagere orden en wieren; ten slotte zeer verschillende weefsels van hoogere dieren: deze verlengde spiervezels, deze starvormige cellen, deze zenuwachtige vezels en deze platte cellen van de opperhuid, de roode en witte bloedlichaampjes zijn alle, zonder onderscheid, eene vervorming van het primitieve cellentype, berekend voor eene bijzondere functie. En de opmerker komt tot het besluit: het lichaam van mensch en dieren is eene verzameling van cellen.
Naast elken microscoop staat een kort bericht en eene teekening over het preparaat, om er de belangwekkende bijzonderheden van te doen uitkomen.
Eene afzonderlijke reeks maakt den bezoeker vertrouwd met de voornaamste feiten der kiemleer: elk levend wezen, hoe ingewikkeld ook, is oorspronkelijk niets anders dan eene enkele cel, een ei, om het technische woord te gebruiken. Door achtereenvolgende verdeeling vormt dit ei een groot getal cellen, die zich groepeeren naar een primitief plan, voor alle dieren gelijk, en die volmaakter en volmaakter worden, naarmate den rang, dien het toekomstige wezen in de dierenreeks innemen zal. En degene die deze aanschouwelijke voorstelling van kiemleer volgt, begrijpt de wet, die E. Haeckel heeft geformuleerd, namelijk dat de ontwikkeling van de kiem van een individu de verkorte herhaling is van de historische
| |
| |
evolutie van de geheele soort: aldus doorloopt de kiem van den mensch eene reeks stadiums, overeenkomende met de wijzigingen, die de voorouders van den mensch, volgens de Darwinistische leer, hebben ondergaan. Bij de bevruchting is de menschelijke kiem maar eene eenvoudige cel; eenige dagen later vertoont zij geen wezenlijk verschil met sommige meercellige lagere wezens; naderhand bezit zij kieuwbogen aan de slapen, gelijk de visschen, een staartaanhangsel gelijk de meeste dieren, enz.
Voor hen die door den microscoop de noodige kennis niet hebben opgedaan wordt dezelfde les herhaald door middel van groote modellen in was, die de cel verbeelden, haar uitzicht in de verschillende weefsels, de verdeeling der cellen, de ontwikkeling van de kiem, de vorming van verschillende organen van hoogere dieren.
Doch dit alles wordt aangetoond met stukken en preparaten, die wel is waar bewonderenswaardig duidelijk zijn, maar dan toch, om de waarheid te zeggen, den indruk van leven niet geven; en nochtans raken wij hier zoo dicht mogelijk aan de intieme verschijnselen van het bestaan. Er is dan ook nog iets beter: een dertigtal miscroscopen met ‘Dunkelfeldbeleuchtung’, eene optische schikking waardoor men al de zichtbare manifestatiën van cellen in volle leven kan zien. De preparaten voor deze ultra-miscroscopen werden elken dag vernieuwd. Zoo zag men microben tot koloniën aangroeien; men kon de gekke bewegingen der bacteriën volgen; en het schouwspel der protozoën met hunne bewegingshaartjes maakte den indruk alsof men een blik wierp in een tooveraquarium. Men kon de bewegingen nagaan van de wimpers, waarmee sommige cellen van hoogere dieren voorzien zijn, om de gewenschte richting te geven aan de afscheidingen of om vreemde lichaampjes te verwijderen; en het was niet het minst eigenaardige schouwspel te zien, hoe de witte bollekens van levend bloed verlengingen uitwierpen, die zich aan het glas schenen te hechten en die, eens zoo'n steunpunt gevonden, langs den wand kropen door dezelfde beweging als deze van zeer eenvoudige diertjes, amiben genaamd.
Maar er zijn personen op wie alle onderwijs, dat eenige inspanning vergt, geen vat heeft. Ook zij mochten deze zaal niet doortrekken zonder eenig nut. Een opschrift noodigde de bezoekers
| |
| |
uit om op zulk of zulk uur in eene naburige zaal samen te komen. En daar werd, in eene donkere kamer, alles dan mondeling uiteengezet, met projectiën van microscopische preparaten. Ah! als heel Duitschland op dit oogenblik niet weet dat 's menschen lichaam uit eene verzameling van cellen bestaat, is het om over zijne toekomst te wanhopen!
Heel natuurlijk rijst bij een geneesheer de vraag op: welken opvoedenden uitslag brengt het zicht van al die rijkdommen op den oningewijde teweeg? Stellig zal een niet voorbereide geest bij het verlaten van deze zaal niet tot een biologist hervormd zijn; maar ik geloof dat een oplettend mensch met eene middelmatige ontwikkeling uit dit ongewoon schouwspel eenige nauwkeurige begrippen - en dàt is de hoofdzaak - kon afleiden over de samenstelling van den mensch, en misschien zelfs eene vage opvatting van heel de natuurlijke philosophie, die uit de kiemleer voortspruit en die zulke kostbare bouwstoffen oplevert voor de theorie van het transformisme of de vervormingsleer. Wat den weinig ontwikkelden mensch betreft, hij zal bij dit bezoek een gevoel van eerbied hebben opgevat voor deze wetenschap en voor de menschen die ze geschappen hebben, en ook het gevoel van bewondering, dat hij altijd heeft voor wat hij niet begrijpt; en dat is ook iets waard.
De volgende zaal was gewijd aan het menschelijk lichaam en aan de werking zijner organen. Wij zullen ze doorwandelen en, naar gelang zij ons onder de pen komen, eenige merkwaardigheden opsommen, die aantoonen op welke eigenaardige, volmaakte wijze en met welken overvloed van bijzonderheden de tentoonstelling haar aanschouwelijk onderwijs heeft weten in te richten.
De eerste groep bevat het geraamte. De beenderen, die het lichaam ondersteunen, danken hunne stevigheid aan minerale zouten. Neemt men die zouten door zuren weg, dan is het organisch deel dat overblijft volkomen slap en buigbaar. Dat is de theorie. En hier is het aanschouwingsmateriaal: een scheenbeen, waaruit de kalk werd verwijderd, wordt tot eene U omgebogen; in eene rib, waarin geen minerale zouten meer aanwezig zijn, wordt een volledige knoop gemaakt. In de beenderen van een grijsaard zijn er zooveel zouten niet meer als in die van een jongeling; ze zijn dan ook veel brozer.
| |
| |
Aanschouwingsmiddelen: een vezel van 1 vierkant millimeter basis, uit een been van een jong mensch vervaardigd, draagt zonder te breken een veel grooter gewicht dan een andere vezel van dezelfde basis, uit een been van een grijsaard gemaakt. Dergelijke proefneming is duidelijk en doorslaande en blijft voor altijd in het geheugen.
Microscopische preparaten, photogrammen en modellen verduidelijken de samenstelling van de huid en hare verschillende werkingen: tast, opslorping, afscheiding. Dan volgt de toepassing: om hare zuiveringsrol te kunnen vervullen, moet de huid altijd rein zijn; van daar het belang dat er, voor de algemeene gezondheid, ligt in de zorgen, die aan de huid moeten besteed worden.
De groep, aan het bloed gewijd, is bijzonder eigenaardig. De blik valt al dadelijk op een reusachtig aanschouwingsmiddel, wel 2 meter 50 hoog, dat den bloedsomloop verbeeldt. Het middendeel van het toestel geeft schematisch een hart weer, waarvan de helft zou vervangen zijn door eene glazen plaat, derwijze dat men de vier holten ziet. Door eene drukking van samengeperste lucht wordt de caoutchoucwand van dit hart 72 keeren per minuut tegen de glazen plaat geduwd, zoodat de inhoud der twee kamers vermindert. Het vocht dat het bloed verbeeldt wordt in glazen buizen gestuwd, die hoe langer hoe smaller worden; 't is de omloop der slagaders en haarbuisjes; vervolgens wordt het bloed langs buizen, die de aderen nabootsen, naar het rechterdeel van het hart teruggevoerd, en van daar gaat het in fijne buizen, die den bloedsomloop aangeven tusschen hart en longen, en keert naar de linkerhelft van het hart terug. Het is de mechanische afbeelding van een schema, dat in al de handboeken staat onder den naam van grooten en kleinen bloedsomloop; maar de kolossale afmetingen van het toestel, de buitengewone bedrijvigheid van dit kunstmatig hart, de kracht waarmede het roode vocht in de buizen wordt gestuwd maakt op al de toeschouwers een geweldigen indruk. Ook stond er altijd eene groote menigte voor dit opzienbarend aanschouwingsmiddel, waarvan de les onvergetelijk blijft.
Daarnaast stond er eene glazen kuip, die 365 liter roode vloeistof bevatte: de beschrijvende nota leert ons dat deze groote hoeveelheid vloeistof de hoeveelheid bloed verbeeldt die in een half uur
| |
| |
door het menschelijk hart in al de kanalen zou worden gestuwd, indien het, in plaats van gedurig naar het hart terug te keeren, in eene kuip moest vloeien. Dat geeft een treffend denkbeeld van den kolossalen arbeid, dien de hartspier gedurende gansch het bestaan van den mensch, en dat zonder ophouden, te verrichten heeft.
Hebt gij een denkbeeld van den weerstand dien het hart bij elken polsslag moet overwinnen? Neen? Welnu, duw op dezen bal; een manometer is er aan vastgehecht; duw tot wanneer gij het tiende deel van eene atmosfeer bereikt; de drukking die daartoe noodig is zal u leeren hoe belangrijk het werk van het hart is.
Weet gij hoeveel bloed een mensch heeft? Waarschijnlijk niet, vermits men dikwijls hoort vertellen dat een gewonde een emmer bloed verloren heeft, en soms nog meer. In deze vaas kunt gij het zien: nagenoeg 5 liter, d.i. één dertiende deel van het gewicht van het lichaam, niets meer.
In de groep van het zenuwstelsel zien wij eene groote teekening, die schematisch de hersenen, het ruggemerg, de bewegingszenuwen, de gevoelzenuwen voorstelt. Men moet aan het publiek verklaren wat eene willekeurige beweging en wat eene reflexbeweging is. Ziehier hoe men te werk gaat. Eene lichtende gele vlek vertoont zich aan de oppervlakte: zij verbeeldt eene waarneming die de huid bereikt; de gele vlek (waarneming) verplaatst zich vlug langs een gevoelzenuw tot aan de hersenen; deze nemen de waarneming op en bevelen eene beweging. Eene roode vlek (bewegingsprikkeling) verlaat de hersenen, daalt langs eene bewegingzenuw tot aan de spier en zal daar eene willekeurige samentrekking veroorzaken. - Nu iets anders: eene gele vlek (waarneming) loopt langs een gevoelzenuw en gaat naar het ruggemerg; van uit het ruggemerg komt eene roode vlek (bewegingsprikkeling), die langs een bewegingszenuw naar de spier gaat en daar eene samentrekking zal teweegbrengen. Dat is eene onbewuste, eene reflexbeweging, zonder tusschenkomst der hersenen uitgevoerd. Als ik wel gezien heb, worden deze lichtende vlekken en hun gang langs de zenuwvezels verkregen, door electrische lampen achtereenvolgens te doen branden en te laten uitdooven, zooals men te werk gaat voor sommige reclamen in de straten: we mogen dus wel zeggen dat men in deze voorstelling klaar moet zien.
| |
| |
Hoeveel lust wij er ook toe voelen, toch mogen wij niet langer stilhouden om al de modellen na te gaan, die de immer ingewikkelder vorming der hersenen in de dierenreeks voorstellen en de daarmede overeenstemmende verscherping der verstandelijke vermogens. Wij gaan ook de zenuwen en den tastzin voorbij.
Wij komen aan de organen der spijsvertering. Wij zullen een oogenblik blijven staan voor een hoogst vernuftig toestel. Om de spijzen goed te verteren, heeft men stevige tanden noodig. Om eene noot te kraken (wat men overigens nooit moet doen), moeten de kauwspieren eene kracht van 50 kilogram in 't werk stellen. Dat is de theorie. En hier is nu de aanschouwelijke voorstelling. Een menschenschedel, voorzien van zijn kaaksbeen, heeft eene noot tusschen de tanden; aan het kaaksbeen is eene schuine stang bevestigd; zij draagt een gewicht, dat langs de stang kan glijden en aldus eene immer grooter wordende kracht kan teweegbrengen. Als gij het gewicht uit de klink heft, iets waartoe een opschrift u uitnoodigt, glijdt het langs de stang, en als de kracht 50 kilogram bereikt, breekt de noot. Voor zijne moeite krijgt de schedel van den zaalbewaker eene nieuwe noot. Is die proef niet werkelijk mooi?
Wij slaan de belangrijke afdeelingen over van de zintuigen, de stem, de spraak, en stippen, bij de groep der geslachtsdeelen, alleen aan dat Duitschland niet het land van de angstvallige beschroomdheid is: deze afdeeling is even volledig, gedetaillerd en toegankelijk voor een ieder als elke andere, en niemand scheen daar aanstoot in te vinden. Ik geloof dat in België dergelijke uitstalling niet zou geduld worden en dat het gemis aan eene speciale opvoeding bij het publiek ze onduldbaar zou maken.
Maar laten wij tot de voeding overgaan. Eerst eenige theoretische begrippen over scheikunde. Hier zijn de eenvoudige, dáár de samengestelde lichamen, die in de biologie eene voorname rol spelen. Vervolgens woont men de vervorming van organische zelfstandigheden tot anorganische bij, en omgekeerd: dank zij de zon, vervormt de plant de minerale bestanddeelen, die zij uit den grond opzuigt, tot organische stoffen; het dier dat zich met die plant voedt geeft organische zelfstandigheden terug; alvorens deze door de plant kunnen benuttigd worden, moeten zij zich weer tot anorganische omzetten, en dat sluit den cyclus der vervormingen.
| |
| |
Nu volgt eene lange tentoonstelling der verschillende voedende stoffen. Stippen wij eene ontledingstabel aan, die aanduidt dat visch vrijwel dezelfde scheikundige samenstelling heeft als vleesch. Het ware dus van algemeen belang dat het gebruik van visch meer verspreid werde, zooveel te meer daar die merkelijk goedkooper is dan vleesch.
Wij krijgen een overzicht van al de groenten, de vruchten, de stijfsels, de suiker, de melk en de daarvan afgeleide producten, de specerijen, de koffie, de thee, het bier. In deze belangrijke uitstalling geven kaarten de plaats van herkomst der verschillende producten, de scheikundige samenstelling, de voedende waarde op. De onderscheiden vervalschingen worden tentoongesteld, met hunne scheikundige ontleding en met de middelen om ze, hetzij door den microscoop, hetzij langs chemischen weg te erkennen. Eindelijk zien wij spijzen, door schimmel, bacteriën of gist aangetast, met microscopische preparaten en modellen, die aantoonen hoe schadelijk ze zijn.
Wij krijgen een zeer aanzienlijken hoop verschillende voedende zelfstandigheden voor oogen: het is de globale hoeveelheid voedsel, die een volwassene in één jaar verbruikt. Eene overgroote pil verbeeldt de hoeveelheid voedende grondbestanddeelen (eiwit, vet, zetmeel, suiker) die de mensch in 24 uren noodig heeft.
Wij ontmoeten eene studie van spijzen, gerangschikt volgens hunnen inkoopprijs en hun nut voor het organisme. Dit vraagstuk, dat overal wordt bestudeerd om aan de werkende klas eene betere verdeeling van het budget van het huishouden te leeren, is ontegensprekelijk van actueel belang, daar thans gansch Europa de crisis van het dure leven doormaakt.
Niet minder belangrijk voor de huishoudsters is de les over het steriliseeren der vaten en voedingstoffen, met het oog op het inmaken van groenten en het vervaardigen van confituren. Zij kunnen er normaal ingemaakte groenten zien, naast andere, waarin bederfwerende stoffen werden gebruikt, die meer of min schadelijk zijn voor de gezondheid. Zij kunnen de aardbeienconfiture zien, gemaakt van wortels of beeten; fruitstroop waarin geen spoor van fruit aanwezig is (de Belgische wet laat den verkoop van bedoelde soort toe, mits men ze fantaisie-bessensap heete!); ook nog kaneel die voor de helft
| |
| |
gemalen baksteen bevat; peper met lijnzaadmeel; suiker met ameldonk; eene frambozenlimonade, waarin alleen het water echt is....
Ongetwijfeld moet eene tentoonstelling van bij uitstek practische dingen als deze een machtigen indruk maken op de bezoeksters, en een onmiddellijk resultaat opleveren. Heel de voeding van het huisgezin rust op de vrouwen, die in dit opzicht onveranderlijke overleveringen volgen. Het ware te wenschen dat hunne kennis werd uitgebreid, in verband gebracht met de huidige behoeften, die voortspruiten uit de duurte van het leven en uit de ontelbare vervalschingen, die in alle eetwaren worden gepleegd.
De afdeeling der hygiëne van de kleeding toont ons door modellen de nadeelen aan van sommige kleedingstukken, als spannende cols en kousebanden; het corset wordt natuurlijk niet gespaard, en het publiek kan zeer wel de misvorming der beenderen en de verplaatsing der ingewanden nagaan, die er het gevolg van zijn.
In het compartiment van de woning en de hygiëne der steden zien wij eene reeks verkleinde modellen van woningen uit alle eeuwen en alle landen. De mensch heeft als eerste verblijf de natuurlijke schuilplaatsen genomen die de dieren benuttigen: de mensch en de dieren hebben vroeger elkaar het bezit der grotten betwist. De mensch zoekt soms ook eene schuilplaats in de boomen; daaruit is een vorm van woning ontstaan, die nu nog in Indië gebruikt wordt, verschillende meters boven den grond op paalwerk geplaatst; de steden, bestaande uit woningen die te midden van een meer op heipalen zijn gebouwd, zijn nog niet heelemaal van den aardbodem verdwenen; in beschaafde landen zelfs is er het bouwen uit voortgesproten van gansche steden op heipalen, in een grond die te nat was om een regelmatigen bouw toe te laten. Dichtbewassen plekjes zijn bij uitstek geschikt tot verblijf van zwakke diersoorten: de hut van takken, bedekt met bladeren, later met stroo, is er van afkomstig, en deze woning dient thans nog duizenden menschen tot verblijf. Eene gevolgtrekking dringt zich op: onze voorouders hebben, in hunne eerste woningen, de voorbeelden nagebootst, in de natuur bij de dieren gevonden; hunne nakomelingen hebben de oorspronkelijke vormen der woningen behouden, maar ze verbeterd.
Nu komt eene volledige uiteenzetting van de nadeelen, ver- | |
| |
bonden aan ongezonde plaatsen, aan slechte verwarming, slechte verlichting, slechte verluchting, slechten schoonmaak. Dit laatste doet u misschien glimlachen; maar om het stof van eene kamer te verwijderen, ik zeg verwijderen en niet verplaatsen, is een pluimborstel en wat goede wil niet voldoende; men moet weten hoe men het doen moet. Gebeurt het niet alle dagen dat de meesteres van den huize, de kamers naziende, eene belangrijke laag stof vindt twee uren nadat de meid zoogezegd het stof heeft afgenomen? De meid wordt soms verdacht haar werk niet gedaan te hebben; maar er wordt haar niet gewezen op het onredelijk stelsel van schoonmaken, dat het stof opjaagt in plaats van het weg te nemen. Als de lucht in de kamer rustig wordt, daalt het opgejaagde stof weer neder. Stof is zeer gevaarlijk: het schaadt de ademhalingsorganen en bevat buitengewoon veel ziekteverwekkende bacteriën.
Wij werpen in 't voorbijgaan een blik op groote stadsondernemingen: gebouwen, drinkwatervoorraad, scholen, liefdadigheidsinstellingen.
Daarna zien wij de gevaren die voortspruiten uit het misbruik van opwekkende middelen: thee, koffie, tabak, opium, alcohol.
De volgende groep leert ons dat, zoo lichamelijke of geestelijke arbeid noodig is voor de gezondheid, de voorwaarden, waarin hij wordt uitgeoefend, vaak ziekten verwekken. De maatregelen om die ziekten te vermijden behooren tot de beroepshygiëne.
In de nijverheid is het stof dikwijls de oorzaak van ziekten. Hier is de long van een ouden mijnwerker, door anthracose of koolstofziekte aangetast: zij is als met stof van steenkool geïncrusteerd; sommige gedeelten van het weefsel zijn heelemaal zwart; microscopische preparaten volledigen de aanschouwing, door in het weefsel ook korreltjes steenkool te toonen. Wij zien andere voorbeelden van beroepskwalen of -misvormingen, afgebeeld door pleisteren of wassen modellen: de loodwitziekte, de vergiftigingen in fabrieken van anilinekleuren, de storingen, veroorzaakt door invretende dampen van zuren.
Vervolgens is aan de beurt de eerste hulp bij ongevallen: verdrinking, verstikking, brandwonden, beenderbreuken, enz. Deze tooneelen van het alledaagsch leven worden afgebeeld op gravuren,
| |
| |
of door modellen en toestellen: dit alles maakt eene groote les uit, die het geheugen opfrischt van hen die de zaak kennen, en die bij de anderen den lust tot leeren doet ontstaan.
De reddingstoestellen, in de Duitsche mijnen gebruikt, waren de meeste bezoekers volledig onbekend. Vooral opgemerkt werd de uitrusting met masker en zak met zuurstof, die toelaten in gangen te dalen waar de lucht oninadembaar is. Met dit toestel, waarvan het uitzicht bijna tragisch is, trokken de mijnwerkers van Westfalen, tijdens de groote mijnramp van voor eenige jaren, naar Courrières en konden er alzoo in Frankrijk, waar men het niet kende, practisch het nut van bewijzen.
Wij treden nu in de zaal, met een eenigszins weidschen titel tempel der volkskrankheden genaamd. Het uitzicht is indrukwekkend: rondom staan de borstbeelden van de groote hygiënisten van alle tijden. In 't midden eene reusachtige tafel, waarop microscopen met preparaten, die de bacteriënleer samenvatten.
De zaal is verdeeld in compartimenten. Het eerste bevat menschenbeenderen, die het bestaan van letsels en ziekten aantoonen in de voorhistorische tijden, en andere documenten, betrekking hebbende op de ziekte in het algemeen in de geschiedenis, en op het bijgeloof, voor zoover het iets met de geneeskunst te stellen heeft.
Een ander compartiment licht ons in over de denkbeelden, die de verschillende volkeren, door de eeuwen heen, hadden over den dood en de begrafenis.
De moderne geneeskunst is teruggekeerd tot de theorie dat de kenmerken der ziekten in de humeuren, laten wij zeggen de levenssappen te vinden zijn. 't Is in de samenstelling van het bloed dat de ziekteverschijnselen weerkaatst worden, en dat leert men van dag tot dag beter erkennen door natuurkundige, scheikundige of biologische reactiën. De vrucht van dergelijke studiën is de serotherapie. De verschillende uitingen van hare werkzaamheden worden ons voorgesteld door het serum van de kroep, van de typhuskoorts, van den tetanos, en zijne gunstige uitslagen door de statistieken, die de vermindering toonen der sterftegevallen, door deze ziekten veroorzaakt.
De meest voorkomende en ergste ziekten zijn de besmettelijke kwalen. De microscoop alleen kon, door zijne aanhoudende verbete- | |
| |
ringen, er ons den sleutel van geven. Hier zijn eene reeks microscopen, te beginnen met dien van Leeuwenhoeck in de XVIIe eeuw, tot het prachtig werktuig van den tegenwoordigen tijd, met zijne sterke vergrooting, zijn fel verlichtingsvermogen en al zijne mechanische verbeteringen.
Besmettelijke ziekten worden op vele wijzen verspreid; maar vaak kan de besmetting vermeden worden; en wij kunnen door tastbare voorbeelden zien hoe gevaarlijk het is eens andermans zakdoek te gebruiken, een dier te omhelzen, zieke dieren in zijne nabijheid te houden, voorwerpen van onzekere herkomst aan den mond te brengen, enz. Dan zijn er wassen modellen om de kenteekens der voornaamste besmettelijke kwalen te toonen, de wijze waarop zij zich aan anderen mededeelen, de afzondering en de ontsmetting die zij vergen.
De tering heeft de eer van een afzonderlijk compartiment. De aanschouwing is er volledig. Zij begint met miscroscopische preparaten van storingen en anatomische stukken; zij toont de wijze van besmetting: nabijheid van een zieke, voeding: dan komen de sociale verdedigingsinrichtingen, als dispensariums en sanatoriums.
Verder wordt de groote maatschappelijke kwestie der hygiëne van de eerste kindsheid in al hare bijzonderheden behandeld. Sedert ettelijke jaren heeft de verlaging van het geboortecijfer de openbare machten in Frankrijk, daartoe door professor Pinard aangespoord, naar middelen doen uitzien om het deficit aan te vullen door het verminderen der sterfte van kinderen in het eerste levensjaar. De statistieken van professor Pinard hebben duidelijk bewezen dat de kinderen des te meer kans hebben om in het leven te blijven, naarmate de moeder in de laatste maanden der zwangerschap rust kan genieten; de uitslag is nog veel gunstiger als de moeder, na de bevalling, niet verplicht is een nijverheidsarbeid te hernemen en zij haar kind kan zoogen. Het is dáárop dat de werken van specialen onderstand en de huidige Fransche wetten gegrond zijn.
Na deze zorgen, die vóór de geboorte aanvangen, zien wij de reglementeering van de melknijverheid; de kinderkribben; de instellingen, bekend onder den naam ‘gouttes de lait’ en eveneens voor 't eerst in Frankrijk ontstaan: gestichten waar kosteloos melk wordt verleend voor de kinderen die de moeder zelve niet kan voeden, en
| |
| |
waar de kleinen eenmaal ter week moeten aangeboden worden om te worden gewogen, bij welke gelegenheid de ouders raad krijgen, zonder dat andere ziekten dan storingen in de spijsvertering er worden behandeld. Hier is, ten slotte, een model van ‘pouponnière’: in die inrichting, andermaal van Franschen oorsprong, worden kinderen, die ten laste zijn der openbare weldadigheid, opgenomen en verzorgd op den buiten, door bezoldigde minnen. Door die bijzonderheid, die een minister van vóór veertig jaar zou verbaasd hebben, ziet men hoe erg Frankrijk zijne kinderen noodig heeft.
Laten wij nu de zenuw- en geestesziekten in oogenschouw nemen. Wij zien hoe de zinneloozen vroeger behandeld werden, vastgeketend, op hun stroozak gebonden, in eene kooi opgesloten en geslagen, terwijl ze op onze dagen met geduldige zachtheid verzorgd worden, zooals dat past voor het grootste ongeluk, dat den mensch treffen kan.
Een laatste compartiment neemt onze aandacht in beslag: namelijk de zorg voor het lichaam. Wij zien vooreerst dat zelfs dieren de grootste zorg besteden aan de lichaamsreinheid en daarbij hunne jongen niet vergeten.
Aan de lichamelijke opvoeding moet evenveel aandacht gewijd worden als aan de verstandelijke. Gij zult er u van overtuigen, met de portretten en modellen te vergelijken van kinderen, die geene lichamelijke opvoeding ontvingen, en van hen, die er eene degelijke genoten.
In de oudheid hebben de Romeinen en vooral de Grieken de weldaden van lichaamszorgen goed begrepen; modellen van antieke standbeelden en personages in groepen van gebakken aarde of half verheven beeldhouwwerk toonen welk belang de Etruriërs, de Egyptenaren en, zooals gezegd, de Grieken en de Romeinen er aan hechtten.
De heropbloeiing der lichamelijke opvoeding dagteekent van de XIXe eeuw; zij is vooral het werk van Duitsche turners, Jahn, Guts-Muths en hunne aanhangers. Modellen toonen ons de uitwerksels van goede en van slechte gymnastiek.
Uit tabellen leeren wij op welke verrassende wijze in de meeste steden het aantal openbare badinrichtingen en stortbaden is toegenomen; dit bewijst hoe hoog de lichaamshygiëne thans in aanzien
| |
| |
staat. Zij heeft overigens een onbetwistbaar maatschappelijk belang. Op de openbare besturen rust dan ook de plicht om, voor het algemeen welzijn, speelpleinen toegankelijk te maken, gelijk deze waarvan alweer modellen voorhanden zijn, en waar de kinderen, de jongelingen en zelfs de volwassenen zich vrij en zonder gevaar aan de oefeningen in open lucht kunnen wijden.
Letten wij nog op de aanschouwelijke voorstelling van de normale ademhaling en van de teekenen, die op eene slechte ademhaling wijzen. Het is noodig dat de ouders ze kennen, want een kind, dat in keel of neus poliepen heeft, klaagt niet, en toch kunnen deze ernstig de ontwikkeling van de borst en de algemeene gezondheid in den weg staan. Ieder bezoeker kan in een spirometer zijn ademvermogen nagaan en daaruit afleiden of het al dan niet normaal is.
Eene verwaarloosde lichamelijke opvoeding maakt de jongelingen ongeschikt tot den krijgsdienst. Uitgehangen statistieken toonen dat het aantal ongeschikten vooral groot is in sommige streken, altijd dezelfde, zoodat het ligt aan plaatselijke antihygiënische gewoonten.
Wil men eene behoorlijke spijsvertering hebben en vrij zijn van alle storingen in maag en darmen, dan heeft men goede tanden noodig. Eene reeks tafereelen toonen de gewone storingen van het gebit, de geneesbaarheid van veel tandkwalen die in tijds worden verzorgd en het nut der tandeninspectie in de scholen.
De tentoonstelling der lichaamszorgen vestigt dus de aandacht op allerlei eenvoudige voorzorgen, die iedereen kan naleven en waardoor men meer physische kracht, meer hersenwerk en eene aanhoudende gezondheid mag verwachten.
Zoo het waar is dat men zich des te beter tegen een vijand kan verdedigen naarmate men hem beter kent, dan moeten de eenigszins aandachtige bezoekers van het zicht van zooveel leerrijke en klaar voorgedragen voorwerpen, van zooveel aaneengeschakelde en elkaar volledigende feiten eene hoogst nuttige les meedragen.
En het doet ons goed te denken dat zooveel materiaal, voor de vulgarisatie der gezondheidsleer verzameld, niet dadelijk zal uiteengesmeten worden. Mag ik een bericht gelooven dat mij werd medegedeeld, dan zullen de Belgen het genoegen hebben deze uitstalling,
| |
| |
zonder wederga voor het onderwijs, te bewonderen in de wereldtentoonstelling te Gent in 1913; zij zal aldaar stellig een diepen indruk maken en de doelmatigste propaganda zijn ten voordeele der volkshygiëne.
Dr Paul De Gottal.
|
|