De Vlaamsche Gids. Jaargang 8
(1912)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 135]
| |
Het Indië van Columbus en Magelhaen.De geschiedenis van de ontdekking der Nieuwe Wereld was tot vóor enkele jaren gesteund op het algemeen aangenomen begrip, dat Columbus langs het Westen, Indië had willen bereiken; dit plan was ingegeven geworden door Toscanelli, den Florentijnschen geleerde, en deze zou dus de eigenlijke ontwerper van de ontdekking zijn geweest. In een reeks van vier lijvige boekdeelen heeft de Heer Vignaud, oud-secretaris van de Amerikaansche legatie te Parijs, de geschiedenis van Columbus en van diens reizen aan een nieuw kritisch onderzoek onderworpenGa naar voetnoot(1). En de uitslagen van die jarenlange studie, met een grondigheid en een scherpzinnigheid uitgevoerd die tot nu toe op dit tijdvak van de wereldgeschiedenis zelden of nooit waren toegepast geworden, zijn zoo verrassend, dat het de moeite wel waard is ze ook voor een grooter publiek dan voor den beperkten kring der Amerikanismen hier kort te bespreken. Als oorzaak en aanleiding van Columbus' eerste reis naar de Antillen, beschouwde men tot hiertoe den veel besproken, historischen brief, dien Paolo Toscanelli in het jaar 1474 aan den Portugeeschen kanunnik, Fernam Martins, zou geschreven hebben. De koning van Portugal, Alfons V, had zich tot dezen geestelijke gewend om te weten of het mogelijk was langs het Westen, in Indië aan te komen. Toscanelli, in zijn antwoord aan Martins dat hij ook aan Columbus zou medegedeeld hebben, verklaart dat zulke reis inderdaad uitvoerbaar was, gezien de bolvormigheid van de aarde. Hij teekende daarbij eene kaart, die de afstanden en de voornaamste punten vermeldde, waar een | |
[pagina 136]
| |
schip dat de reis wilde ondernemen, onderweg zou kunnen aanleggen. Toscanelli zou dan over hetzelfde vraagstuk een tweeden brief aan Columbus geschreven hebben. De Heer Vignaud wil bewijzen dat de briefwisseling tusschen Martins en Toscanelli nooit bestaan heeft en dat de oorsprong dier correspondentie nergens te zoeken is - dan in Columbus' eigen papieren. Die papieren nu, en dit is een algemeen erkend feit, ruiken sterk naar vervalsching. Daarmede stort heel de traditioneele bazis van de ontdekking der Nieuwe Wereld ineen. Vermits het een der grootste, om niet te zeggen de voornaamste gebeurtenis van de moderne tijden geldt, mogen hier de hoofdpunten van de bewijsvoering van Vignaud bondig herinnerd worden. De oorspronkelijke stukken van de briefwisseling van Toscanelli bestaan in ieder geval niet meer, en Columbus, die zooveel geschreven heeft, geeft geen enkele klare aanduiding over den Italiaanschen doctor en sterrekundige. Columbus beweert integendeel dat Mandeville, de beruchte leugenaar en verhalensmeder en dien de Renaissance reeds ontmaskerd heeft, den grootsten invloed op Columbus' denkbeelden en plannen heeft uitgeoefend. Kanunnik Martins zelf, eindelijk, schijnt een ingebeelde persoon te zijn, want zijn naam komt niet voor in de lijst van de Portugeesche ambtenaars, die men van dit tijdvak nochtans volledig bewaard heeft. De brief van Alfons V kan onmogelijk van het jaar 1474 zijn, want noch de koning, noch welke Portugees ook, hield zich op dit oogenblik met het zoeken van een Westelijken weg naar Indië bezig. Het land dat de Portugeezen zochten te bereiken heette wel Indië, maar het was het Indië van Priester of Paap Jan, den Christen vorst wiens rijk ergens in Oost-Afrika, in Ethiopië of Abyssinië was gelegen, maar zonder dat iemand zijn juiste living kende. Geen tijdgenoot zou van een ander Indië gesproken hebben; men dacht er bijgevolg niet aan den Atlantischen oceaan over te steken om aan de Aziatische landen te geraken, het Indië van Marco Polo, de bron van de kostbaarste en de gansche Middeleeuwen door geroemde handelsartikelen, die de macht en den rijkdom van Venetië hadden uitgemaakt. Die brief van 1474 kan niet geschreven zijn geworden door Toscanelli, want hij bevat onwaarheden en onnauwkeurigheden, die | |
[pagina 137]
| |
een man van kennis als de Florentijn nooit zou hebben durven onderteekenen. Het stelsel van de wereld dat er in beschreven wordt, is nog altijd dat van Martinus van Tyr, zonder de verbeteringen van Ptolomeus, die onder andere de door Martinus aangenomen verlenging van Azië naar het Oosten veel overdreven vond. Verder, waar de brief spreekt van China, is slechts aan Marco Polo, den Venetiaanschen reiziger, ontleend, die honderd jaar vóor Columbus leefde, en wiens verouderde begrippen Toscanelli nooit meer als de zijne zou hebben durven vooruitzetten. Hier zijn vooral bedoeld benamingen als die van de provinciën Cathay en Mangi, van steden als Quinsay en Zayton, en van den grooten Khan of keizer van het Hemelsche rijk. In Columbus' geschriften nu keeren die namen gedurig weer, en hierin ligt zonder twijfel het sterkste bewijs voor de onechtheid van Toscanelli's brief, daar deze aan de kennis die men toen in Europa over Oost-Azië bezat, niet meer beantwoordde. Wat de aan Toscanelli toegeschreven kaart betreft, en die door verschillende moderne geleerden op fantastische wijze opnieuw ontworpen is geworden, zij moest enkel de in den brief bevatte gegevens opluisteren. Met zóo een stuk, dat in niets geleek aan een zeekaart, kon geen mensch een reis ondernemen: zij duidde in hoofdzaak den afstand tusschen Europa en Azië aan (130o), en scheidde Cypangu (Japan, het land van het goud en de edelgesteenten van Marco Polo) van het ingebeelde eiland Antilia slechts door 65 lengtegraden. Eene dergelijke schets kunnen Columbus en zijn niet genoeg gewaardeerde gezel, Pinzon, van den 22n tot den 25n September 1492, niet geraadpleegd hebben om er de eilanden te zoeken, die inderdaad op hunne kaart afgebeeld waren - en die ze niet ontmoetten. Trouwens, volgens de woorden van Las Casas, den tijdgenoot en geloofwaardigsten geschiedschrijver van de gebeurtenissen, was deze portulaan niet door Toscanelli ontworpen, maar door Columbus zelf gemaakt. Ware het stuk van Toscanelli afkomstig, Columbus hadde het feit niet verzwegen. Het gold hier dus in werkelijkheid eene praktische zeekaart die de Genuees op zijn tocht meehad, niet een schema of theoretische ‘mappa’, zooals een kamergeleerde als Toscanelli er eene zou geschetst hebben. Van wie kwam dan de kaart met de zekere aanduidingen over | |
[pagina 138]
| |
de ongekende eilanden van den Atlantischen oceaan? Vignaud komt tot het besluit dat Columbus ze ontvangen had van den ongenoemden zeeman of piloot, van wien trouwe en officieele schrijvers als Las Casas en Oviedo zonder omwegen spreken. Die man zou, op een van zijn reizen, door wind en strooming gedreven, enkele eilanden van de groep der Antillen erkend hebben en zijne ontdekking aan Columbus hebben medegedeeld. Maar dan stelt zich de vraag: waarom heeft Columbus zijn toevlucht genomen tot leugen en vervalsching van stukken? Vignaud geeft hierop als antwoord: om zijne zoogezeide wetenschappelijke beweringen door een gekend geleerde als Toscanelli bekrachtigd te zien! Zulke handelwijze schijnt op het eerste zicht onaanneembaar, en op dit punt heeft de kritiek den Heer Vignaud het hevigst aangevallen. Maar het leven van Columbus is vol van dergelijke en thans erkende verdraaiingen van de waarheid. Heeft hij niet gedurig zijn geboortejaar vervroegd om zich voor ouder te doen doorgaan dan hij was? Van zijn adellijke afkomst blijkt evenmin iets waar te zijn; een van zijn voorvaderen was admiraal geweest: andere leugen, door archiefstukken aan 't licht gebracht; zijn lange zeereizen, naar de kust van Guinea en in den Noord-Atlantischen oceaan tot IJsland, zijn nogmaals gelogen. Zijn hartstochtelijke studiën, om te doen gelooven dat hij diepe theoretische kennis bezat nevens praktijk en lange ondervinding, blijken eveneens schromelijk overdreven. De talrijke pogingen, eindelijk, die hij zou aangewend hebben om zijn ‘Indische’ plannen ten uitvoer te brengen, zijn eenvoudig door hem uitgevonden, want aan die plannen had hij nooit gedacht vóor zijne komst in Spanje. Heeft men dan het recht niet de echtheid van Toscanelli's brief en kaart te betwijfelen, en aan te nemen dat beide eveneens gesmeed zijn geworden? Om het oordeel, niet alleen van den Heer Vignaud, maar van vele Amerikanisten in de Oude als in de Nieuwe Wereld op dit oogenblik samen te vatten, kan gezeid worden dat de brief van Toscanelli aan Martins valsch is en gefabrikeerd werd om te doen gelooven dat de ontdekking van de Nieuwe Wereld de uitslag was van eene wetenschappelijke theorie die door Columbus uitgevonden werd, en bijgetreden door een erkende autoriteit als Toscanelli. De ontdekking van Amerika is integendeel te danken aan praktische aanduidin- | |
[pagina 139]
| |
gen, waarvan Columbus en de zijnen nooit een woord gezeid hebben. Het doel van de reis van 1492 was dus niet Indië te ontdekken, maar de nieuwe eilanden of gewesten te bereiken, waarover de Genuees inlichtingen bezat die hij als zeker aanzag en waarvan de voornaamste hem geschonken waren geworden door den ongekenden zeeman, aan wien de openbare meening van den tijd inderdaad groote waarde hechtte. Amerika werd niet ontdekt door toeval, met het zoeken naar Indië langs het Westen, maar omdat men Amerika gezocht heeft, 't is te zeggen, zekere eilanden wier bestaan vermoed werd of gekend was. Toscanelli is heelemaal vreemd aan die groote gebeurtenis gebleven. Moet men dan besluiten dat de ontdekking van de Nieuwe Wereld niet aan Columbus mag toegeschreven worden en zou deze van het hooge voetstuk moeten neergehaald worden, waarop de geschiedenis hem gesteld heeft? In het geheel niet, beweert Vignaud. Heeft Columbus zich in zijn ontdekking vergist, zoo doet zulks niets af van het belang en de grootheid dier ontdekking. Zooals de feiten thans door de kritiek gekend staan, zijn ze zelfs nog eervoller voor den Italiaan dan te voren. Om dien indruk te bekomen hoeft men enkel de omstandigheden na te gaan waarin Columbus' tocht heeft plaats gegrepen en die men zich als volgt mag voorstellen. Door zijn huwelijk te Lissabon werd Columbus in een midden gebracht, waar men zich veel met de nieuwe ontdekkingen bezighield. De Genuees begint op den duur zelf levendig belang in die ondernemingen te stellen. Hij verzamelt dan met zorg alle gegevens, tot de minste inlichtingen en geruchten over het bestaan van nog niet ontdekte streken. Hij is in omgang met zeevaarders die de verste reizen hebben medegemaakt. Hij onderzoekt hunne vertellingen over ongekende eilanden, en vergelijkt ze met de verhalen van oude schrijvers over aardrijkskunde. Hij komt op die wijze tot het besluit dat ten Westen van de Azoren, werkelijk nieuwe eilanden te ontdekken zijn. De onbetwistbare verdienste van Columbus, wat hem onderscheidt van de zeeavonturiers van zijnen tijd en van hem een der bevoordeeligde menschen maakt die onzen gezichteinder van de wereld aanzienlijk verbreed hebben, is dat hij uit al die onduidelijke, tegen- | |
[pagina 140]
| |
strijdige, fantastische gegevens de gevolgtrekking heeft weten af te leiden dat er ‘land’ bestond waar ‘Amerika’ zich bevindt. Wat men ook over Columbus' karakter, oordeel of moreele grootheid moge denken, hier heeft hij in ieder geval een blik van genie gehad.
De weg dien Columbus volgde op zijn eerste reis is genoegzaam gekend. Hier zij enkel op eenige karakteristieke uittreksels van zijn dagboek gewezen, die betrekking hebben op de te zoeken eilanden. De kleine vloot, bemand met honderd twintig koppen en met den wakkeren Alonso Pinzon als tweede gezagvoerder, stevende op 3n Oogst 1492 van Palos naar de Canarische eilanden en van daar onmiddellijk naar het Westen. Columbus verklaart hier aan de bemanning, die onzinnig bevreesd is zich van de kust te verwijderen, dat men na 750 mijlen land zal vinden. Op 17n September denkt hij dicht bij de gezochte eilanden te zijn, volgens de aanwijzingen op zijn kaart. Twee dagen later verklaart hij zich niet langer op te houden met naar de archipels, waarvan tot nu toe spraak was, te zoeken, want hij zegt naar ‘Indië’ te willen gaan: het is de eerste maal dat deze naam in de dokumenten voorkomt! Van den 20n tot 21n September wordt het scheepsvolk al meer en meer ongerust door de aanhoudende Oostwinden; zij beschuldigen Columbus hen te bedriegen en spreken van terug te keeren. Die dagen vaarde men door de Sargassazee, waarna men aan de nieuwe eilanden moest komen, volgens de voorzegging van Vasquez, den Portugeeschen stuurman, die zulks aan Columbus had verzekerd. Op 22n-23n September belooft de kapitein opnieuw belooningen aan zijn mannen, die donkere bedoelingen tegen hem beginnen te koesteren. Op 25n September denkt Pinzon land te bespeuren en van de drie schepen klinkt het ‘Gloria in excelsis Deo’. 's Anderen daags werd de vergissing erkend. Op 3n October had de kleine vloot 800 mijlen afgelegd; de twee volgende dagen teekende men nog 100 mijlen meer aan, zoodat de afstand dien Columbus in den beginne had vastgesteld, met bijna 200 mijlen overschreden was. De manschap staat hier openlijk tegen den admiraal op en eischt van hem naar Spanje terug te keeren. Te midden van de opgewondenheid, raadt Pinzon aan meer zuidelijk te zeilen om zoo in Cypangu, het rijke goudland van Marco Polo, aan | |
[pagina 141]
| |
te landen. Columbus weigert eerst, maar volgt eindelijk toch Pinzon's raad in. Op 10n October zijn de matrozen zoo verschrikt dat ze Columbus ditmaal ernstig tot den terugtocht willen dwingen. Dan, op 12n October, om 2 uur 's morgens, erkent Rodrigo de Triana, stuurman of maat van de Pinta, het eerst land. Denzelfden dag nog stapt Columbus met Pinzon aan wal: het was het eiland dat de inboorlingen Guanahani heetten, maar dat door de Spanjaards San Salvador werd gedoopt, het ‘portaal van Indië.’ Den volgenden dag wordt de reis voortgezet, op zoek naar Cypangu, het legendarische Japan. Achtereenvolgens denkt Columbus dit tweede paradijs te erkennen in het eiland Cuba, waar hij op 28n October aanlandde, en later, op de terugreis, in het eiland Haïti. Die eerste tocht had volstaan om Columbus' roem te vestigen. Maar de kapitein-generaal had een vlammende verbeelding en zijn vermogens waren geschokt. Hij erkende niet wat hij had volbracht; hij bleef gelooven Indië te hebben ontdekt, en tot dicht bij Cathay en Mangi te zijn doorgedrongen. Die dwaling, welke hem bijbleef tot aan zijn dood, is de oorzaak geweest van al het ongerijmde dat hij over zijn werk later verkondigde. Hij had voortaan dan slechts éene gedachte meer: zijne bewering over Indië te staven door nieuwe ontdekkingen en door theoretische bewijsvoeringen, dit voornamelijk in zijne brieven.
Columbus was nauwelijks van de Antillen teruggekeerd, of Portugal trad op als mededinger van Spanje voor het bezit van Indië, dat de Portugeesche zeevaarders sedert meer dan twintig jaar vergeefs hadden gezocht en dat een pauselijke bul zelfs, in onduidelijke termen weliswaar, aan Portugal had toegeschreven. En zoo drong zich bijna onmiddellijk het vraagstuk op der invloedssferen van Spanje en van Portugal buiten Europa, vraagstuk dat tot niets minder leidde - dan tot de verdeeling van de wereld in een Spaansch en in een Portugeesch halfrond, door de overeenkomst van Tordesillas in 1493. Door dit vreemdsoortig verdrag, waarmede best de diplomatische geschiedenis van Amerika kon begonnen worden, werden de ongekende en nog te ontdekken zeeën en landen gegroepeerd in twee machtsferen, gescheiden door den meridiaan die 370 mijlen ten | |
[pagina 142]
| |
Westen van de Kaap Verdische eilanden loopt. Maar de juiste ligging van de demarcatie-lijn werd nooit bepaald, en een conventioneele afteekening van de twee gebieden werd door geen der beide landen gaarne aanvaard. Zij waren trouwens niet t'akkoord over de lengte van de mijl, noch over welk van de Kaap Verdische eilanden men de 370 mijlen zou beginnen te tellen. Deze moeilijkheden bleken reeds onoverkomelijk om de scheidingslijn in ons halfrond vast te stellen; maar niemand voorzag wat zou gebeuren een paar tientallen jaren later, toen het er op aankwam de demarcatie tot in het andere halfrond voort te trekken: wie had kunnen vermoeden dat die lijn viel in het ‘India extra Gangem’, in China en de Molukken, gewesten die op dit oogenblik gelijkbeduidend waren met het Ophir en Tharsis van den Bijbel? Van 1493 af bezaten Portugal en Spanje ieder zijn ‘Hinterland’, en de twee mogendheden zonden nu haar ondernemendste zeevaarders uit om snel de ongekende bezittingen te onderzoeken - en om het eerst in het Beloofde land, het eigenlijke Indië, aan te komen. Want de eerste tochten door Castilië naar Amerika uitgerust, hadden geen ander doel dan een Westelijken vaarweg naar Indië en China te ontdekken - Columbus was enkel in de archipels aangeland die vóór Indië lagen en menig Spanjaard verwenschte innerlijk de onafmetelijke gesloten Oostkust van Amerika, die maar nergens een opening, een kanaal aanbood om recht naar Azië te stevenen. Weldra deden ook Engeland en eindelijk nog Frankrijk mede in de jacht op Indië en op de ingebeelde Noord-Westelijke zeeëngte, zonder zich te bekreunen om de pauselijke verdragen. Reeds in 1493 ziet men Jan Cabot de Engelsche vlag planten aan de monding van de Hudsonstraat, die gedurende jaren beschouwd werd als den gezochten doortocht naar China en Cypangu. Dan komt ineens de tijding dat Vasco da Gama, de door God uitverkorene, in 1498 inderdaad het zoo zeer verlangde Indië heeft bereikt. In de schitterende beschrijving die koning Manuel aan den paus zond, bevestigt de monark de geestdriftige verhalen van Marco Polo en andere reizigers, over de rijkdommen van het romantische Indische rijk. In Spanje was men eerst onthutst, maar geen oogenblik ontmoedigd. Nieuwe hoop flakkerde integendeel op, nadat da Gama | |
[pagina 143]
| |
verkondigd had dat het eigenlijke goudland en de bron van den specerijhandel, de Gouden Chersonesos en de Molukken, veel verder in het Oosten te zoeken waren. De kortste weg naar die gelukkige oorden, het echte Indië, was heel zeker niet langs de Kaap de Goede Hoop, maar langs het Westen, langs de Spaansche waters! En de Hemel kon toch onmogelijk de aarde zoozeer tegen de belangen van Spanje geschapen hebben, dat maar nergens in de oneindige Amerikaansche kust eene spleet, een doortocht voorkwam die de Spaansche schepen zou toelaten langs het Westen naar Indië te zeilen! In hetzelfde jaar nog van da Gama's glansrijke ontdekking, had de derde tocht van Columbus plaats, van Trinidad al langsheen de Middel-Amerikaansche kust. ‘Wij stuurden naar het Zuid-Zuid-Westen, zegt zijn loods Pedro de Lendesma, op zoek altijd naar Azië!’ Hetzelfde oogmerk hadden de ondernemingen van de zoogezeide kleine ontdekkers, zooals men Bastidas, Mendoza, Guerra en Nino heet, en eindelijk ook de vierde en laatste reis van Columbus zelf, van 1502-1504. Op dien tocht stak de admiraal van Haïti recht naar Midden-Amerika over, dat hij Ciamba heette, naar de landstreek in Zuid-Oost-Azië die bij Marco Polo voorkomt. ‘Puerto del Retreto’ was het eindpunt van de reis; bij die plaats vindt men, op de kaart van Bartolomeus Columbus, Christoffel's broeder, den ingang van het ingebeelde kanaal naar de Chineesche zeeën (1506). Toen, in het jaar 1500, Cabral de kust van Brazilië ontdekte voor rekening van Portugal, en die streek binnen de pauselijke demarcatielijn bevonden werd, verkreeg Portugal het recht, gelijk Spanje, langs zijn nieuwe bezitting in Amerika, een Westelijken zeeweg naar Indië te zoeken. De tochten, onmiddellijk door den Portugeeschen koning met dit doel ingericht, staan in verband met de reizen en den naam van Amerigo Vespucci. De ondernemingen van dezen landgenoot van Columbus zijn altijd een nachtmerrie voor de Amerikaansche geschiedschrijvers geweest, door de onduidelijke gegevens die men over die reizen bezit. Hier zij enkel Vespucci's derde expeditie met een woord vermeld (1502). Na de Braziliaansche kust van Kaap San Roque af tot 32o Z. Br. gevolgd te hebben, koos de kleine vloot de volle zee in Zuid-Oostelijke richting, men weet niet om welke redenen. Na twee | |
[pagina 144]
| |
en veertig dagen zeilens teekende Vespucci 52o Z. Br. op. Toen joeg de storm de schepen langsheen een woeste kust. Was het Patagonië, was het de archipel van Zuid-Georgië? Waarom gaf Vespucci nooit zekere inlichtingen over dien avontuurlijken tocht? Was het met het inzicht het geheim van zijn geweldige reis voor zich te behouden en later terug te keeren, met een machtiger vloot, om van dit punt den steven recht naar Indië te wenden? Die vaart is vooral belangrijk voor de gevolgen die ze na zich sleepte in de kaartenkunde. Van dien datum af inderdaad heeft men het met de eigenaardige afbeelding van Zuid-Amerika in verschillende wereldkaarten te doen, die zoo zeer de werkelijkheid nabijkomt. Deze vorm schijnt aan te duiden dat, ten minste van het jaar 1507 waarin de gekende Waldseemüllersche kaarten verschenen, heel Zuid-Amerika zou zijn omzeild geworden, dertien jaar vóor de ontdekking van de straat van Magelhaen! Van de tallooze pogingen die in navolging van de reis van Vespucci tot doel hadden een Zuid-Amerikaanschen doortocht naar Indië te zoeken, en waardoor de Oostkust van de Nieuwe Wereld op zoo snelle wijze is ontsluierd geworden, wezen hier enkel de expedities van Juan Diaz de Solis, en eindelijk die van Magelhaen vermeld. Deze was eindelijk de eerste die, na het ontdekken van de zeeëngte die zijn naam draagt, langs Westelijke baan de archipels van Oost-Azië, het Indië van Marco Polo, bereikte, het doel van zoovele stoutmoedige ondernemingen sedert Columbus. En die twee namen, de Solis en Magelhaen, verdienen hier tegelijkertijd genoemd te worden, niet alleen omdat hunne expedities op denzelfden voet werden ingericht, maar omdat aan die tochten, behalve Castilië, ook Vlaanderen, Antwerpen een werkelijk deel hebben gehad. De reis van 1514, gezegd van de ‘Copia der newen Zeytung aus Presilg land’, die door Juan Diaz de Solis werd geleid - vele redenen pleiten ten minste hiervoor - was bekostigd door kooplieden uit de Scheldestad, de Haros. En de belangrijkste kosten, en heel de praktische uitrusting van Magelhaen's vermaarden tocht, de gevolgrijkste met die van Columbus en da Gama in de wereldgeschiedenis, waren eveneens het werk van diezelfde reeders, Christoffel en Diego de Haro, deze laatste zelfs burger van Antwerpen. | |
[pagina 145]
| |
Mag men beweren dat de uitslagen van Columbus' en Magelhaen's reizen aan de groote verwachtingen over Indië beantwoordden, die men in Spanje gekoesterd had? In den beginne voorzeker niet. Columbus had, in plaats van het specerijen- en goudrijke Indië en Cypangu van Marco Polo, de betrekkelijk arme Antillen en een stuk van de nog ongastvrijer Middel-Amerikaansche kust van Castilië in bezit genomen. Magelhaen, in plaats van de machtige Oost-Aziatische eilandenrijken, wier kostbare voortbrengselen sedert de oudheid naar Indië werden uitgevoerd en van dit rijk het land van den overvloed bij uitnemendheid hadden gemaakt, vond enkel eenige schaarsch uitgestrooide eilandjes van den Grooten oceaan, sommige dor en onbewoond, of met een barbaarsche bevolking bedeeld, eindelijk de vijf kleine Molukken. Maar de legende had dezen naam toegepast op de honderden fantastische archipels van de onmetelijke Chineesche golf, eilandenmassa's die met kinderlijk welgevallen door sommige kaartenmakers van den tijd in hunne werken zijn uitgestald geworden. En zoo blijkt het wel dat het Indië van Columbus, de Gouden Chersonesos van da Gama en de Molukken van Magelhaen, éen zelfde waanbeeld zijn geweest, dat telkens verder vlood naar het Oosten en het Noord-Oosten, wanneer, na meer dan menschelijke krachtinspanningen, de een na den andere dacht het te hebben bereikt.
Jan Denucé. |
|