| |
| |
| |
Duitse Letteren.
Na bijna twintig jaar lang een der beste toneelschrijvers van Duitsland te zijn geweest, - men denke slechts aan het succes van de hier ook te lande wel bekende stukken Jagend en Der Strom -, keerde Max Halbe zich in de laatste tijd van het drama af en beproefde zijn krachten op epies gebied. De mooie novellenbundel Der Ring des Lebens, die hier vorig jaar werd besproken, was een eerste vrucht van deze poging. En tans verscheen van deze talentvolle schrijver de eerste, met veel nieuwsgierigheid verwachte roman Die Tat des Dietrick Stobäus (Langen, München; ing. 6 M., geb. 7.50 M.), een in alle opzichten merkwaardig boek.
De geschiedenis speelt in de geboortestreek van de schrijver, Noord-Duitsland, in en rond een stad, die wel Dantzig zijn zal, en de bladzijden waarin die omgeving geschilderd wordt, behoren tot de beste van het mooie boek. Een biezonder diepe indruk heb ik ontvangen van de zeebeschrijvingen, die er een paar maal in voorkomen. Ook de personen zijn van een bewonderenswaardige plasticiteit en hun karakters getekend met onovertrefbare psychologiese juistheid.
De held van de roman, Dietrich Stobäus, verhaalt zelf zijn geschiedenis, of liever de geschiedenis van zijn liefde voor de schone Karola. Deze twee gestalten zijn meesterlik: Stobäus, laatste telg van een oud patricieërgeslacht, een dromer en dichter en tot geen enkele daad bekwaam, en Karola, een jonge, levenslustige toneelspeelster, met warm, onrustig bloed, die niet geschapen dacht te zijn voor het geluk van een enkel, maar meende het geluk van velen te kunnen maken. Hun liefdegeschiedenis moest dus ook zijn wat ze inderdaad werd: een eindeloze afwisseling van lijden en genieten, een komen tot elkaar om dan weer elkaar te verlaten, tot ze onvermijdelik eindigde met wat Stobäus noemde zijn ‘daad’, namelik een moord.
Naast deze twee hoofdpersonen staan een aantal bijfieguren, die, evenals hun omgeving, met even fijne kunst worden getekend. Biezonder het theaterleven, en dat zal niemand van Max Halbe ver- | |
| |
wonderen, wordt hier beschreven met meesterschap. Zeer aantrekkelik is ook de manier, waarop de schrijver bovennatuurlike invloeden in de handeling weeft en aldus vreemde, angstwekkende tonelen bekomt, zoals de verschijning van een voorvader van Stobaus, die aandoet als verbluffende werkelikheid. Waarlik, deze bladzijden moeten niet onderdoen voor de eigenaardige kunst van E.T.A. Hoffmann en Edgar Poe.
Maar de mooiste brokken zijn zekerlik de liefdescenen en bovenal die prachtige, eerste avond, die Stobäus met Karola op zijn landhuis doorbrengt. Zelden las ik een werk met evenveel innigheid en hartstochtelikheid, met dezelfde schone zinnelikheid en met evenveel lyriese kracht.
Een ander boek, dat opgang maakte, is de roman Isebies van Helene Böhlau (Langen, München; ing. 5,50 M., geb. 7 M.), waarvoor deze schrijfster haar veelbewogen leven tot stof heeft gekozen. Het zal volstaan hier in enkele woorden dit leven samen te vatten. Als dochter van een gekend uitgever te Weimar opgevoed, huwde zij een Duits-Russies geleerde, die, om van zijn eerste vrouw te kunnen scheiden, tot den Islam overging, Turks onderdaan werd en zich ie Konstantinopel vestigde, waar ook zijn huwelik met Helene Böhlau werd gesloten. Nu stelt zich de vraag of de schrijfster deze geschiedenis tot een volkomen kunstwerk heeft kunnen herscheppen. En op die vraag moet, meen ik, ontkennend geantwoord worden. Dikwels inderdaad is de handeling niet genoeg gemotiveerd en vele punten worden de lezer niet duidelik. Aldus is de hoofdpersoon, haar man, uiterst vaag; hetzelfde moet gezegd worden van de gehele voorgeschiedenis van haar huwelik, dat toch de knoop van de roman is, en dat daarbij psychologies onverklaarbaar blijft. Toch is Isebies een merkwaardig boek, voornamelik door zijn autobiografies karakter. De hoogste lof verdient ook de eerste helft van de roman, waarin Helene Böhlau haar kindsheid beschrijft. Haar ouderlik huis, de prachtige fieguur van haar grootmoeder en haar speelmaatjes worden hier met uiterst fijne kunst geschilderd. Deze bladzijden zijn het talent van de gekende schrijfster volkomen waardig.
Meer afgerond en beter samengesteld is Theresle, de nieuwe roman van Hermann Stegemann (Fleischel, Berlijn; ing. 4 M., geb. 5,50 M.). Het geeft de geschiedenis van een eenvoudig boerekind uit Zwaben, dat in de stad in dienst treedt en zich opwerkt tot eigenares van het ‘Hotel Krantz’ in de badstad Heiligenbronn. Maar al gaat het haar materieel ook mee, gelukkig is ze niet; zij kent alleen haar arbeid en haar plicht, en haar liefde voor de haren, en schijnt beroepen om het leven van anderen gelukkig te maken. Doch als het ogen- | |
| |
blik daar is, dat ook zij het geluk heeft gevonden, dan komt de dood. Het is werkelik een prachtige gestalte, dit Theresle; men voelt de grote liefde, waarmee de schrijver haar uitgebeeld heeft; en niet haar alleen, ook de bijfieguren, en bovenal haar vader, de harde, vierkantige boer, die koud blijft in alle leed en in alle vreugde en die zoveel van zijn Theresle hield. Ook de natuurschilderingen zijn vol van de frisheid en de waarheid, die in de vroegere werken van Stegemann zozeer werden bewonderd. Men moet de schrijver zeer dankbaar zijn voor het genot, dat door dit mooie boek wordt geschonken.
Ook de nieuwe roman van de uiterst vruchtbare Georg von Ompteda: Prinzess Sabine (Fleischel, Berlijn, ing. 3,50 M., geb. 5 M.) verhaalt van het leven eener vrouw, doch uit een andere stand. Weer brengt Ompteda ons in de hoogste kringen, waarin hij zo goed thuis is. Deze roman staat niet hoger als zijn vorige werken, doch ook niet lager, en dat zegt veel. Al zijn hoedanigheden vinden we hier weer. Zijn forse, onderhoudende verhaaltrant, zijn fijne mensenkennis, zijn plastiese personenuitbeelding, zijn buitengewone techniek en niet het minst zijn humor, zijn hier in hoge mate aanwezig.
Prinzess Sabine heeft na een ongelukkig huwelik en jarenlange weduwschap, de kennis gemaakt van een jong dieplomaat en heeft hem lief gekregen, met al de hartstocht van haar rijpe jaren. Maar het ouderdomsverschil ts te groot; zij moet afstand doen van het gedroomde geluk en berusten in zijn huwelik met een andere vrouw. Een paar jaren later, na de vroege dood van beide echtelingen, neemt zij hun kind tot zich, aan wie zij voortaan al haar ongebruikte liefde zal kunnen wijden.
De fieguur van Prinzess Sabine voegt zich waardig bij de reeks prachtige vrouwengestalten, die Ompteda in zijn werken reeds heeft geschapen; ook de andere personen, en voornamelik haar broer, de rondborstige majoor, en de oude, originele Bauberger zijn vol pakkende levensechtheid.
Vager zijn de gestalten in Verfalltag van Gerhard Ouckama Knoop (Fleischel, Berlijn; ing. 3,50 M., geb. 5 M.). Deze roman speelt in het tijdperk, dat zich uitstrekt van 1848 tot 1870 en dat terecht een overgangstijdperk mag genoemd worden. Hij vertelt ons de geschiedenis van de mooie Ethel en haar moeder. Deze stamt uit een voorname famielie, doch heeft door de woelige gebeurtenissen haar man en haar fortuin verloren. Wij volgen beide vrouwen in hun doelloze tochten door Engeland, Frankrijk en Duitsland, zien hoe het geluk en de welstand zich een paar malen aanbieden, hoe de kracht hen dan ontbreekt om ze te vatten en hoe ze verder dwalen, tot aan het einde: de dood.
| |
| |
Deze roman bezit onmiskenbare verdiensten; de gebeurtenissen worden levendig verteld en op menige plaats geeft de schrijver blijken van fijne opmerkingsgave en psychologiese kennis. Interessant is ook de wijze waarop hij verschillende wereldsteden: Londen, Parijs, München en Wenen beschrijft en een duidelik beeld weet te geven van de fel bewogen tijd, waarin zijn verhaal plaats grijpt.
Een beeld van het moderne Berlijn geeft Rudolf Presber in zijn humoristiese roman Die bunte Kuh (Concordia, Deutsche Verlagsanstalt, Berlijn; ing. 5 M., geb. 6 M.). De ‘bonte Koe’ is Berlijn, ‘een koe, die iedereen zou willen melken, elk op zijn manier, - de ene heel openlik met plompe, begerige vingers, de andere heimelik in een zilveren emmer.’ En het gehele boek is een heftige satiere op de grootstad, met al haar oppervlakkige glans, haar onnatuurlikheid, haar snobs in de literatuur en de kunst en de hebzucht van haar inwoners.
Twee goedhartige provincialen, de rentenier Kasimir Rübsam en de ‘privaat-geleerde’ Ignaz Spüry, de prachtigste fieguren van dit opwekkende boek, hebben zich in een ongelukkig ogenblik in Berlijn gevestigd. Deze naïeve, eerlike kerels moeten natuurlik op alle manieren bedrogen en bestolen worden, en hun avonturen worden ons op meesterlike wijze verteld. Rübsams neef, een jonge pastoorszoon, die te Berlijn komt studeren, weet zich daar als toneelschrijver omhoog te werken en dit in tegenstelling met een clubje ingebeelde artiesten, die veel theoretiseren en veel afbreken, doch niets weten voort te brengen. Ook een viertal prachtige vrouwenfieguren mogen niet vergeten worden.
Die bunte Kuh is een zeer mooi werk, vol verfrissende humor. Het is een werkelike ontspanning dit zeer lijvige boek te lezen, na al de zware, gewichtige kost, die de moderne literatuur ons levert.
Als de neef, Wolfgang Schlüter, naar Berlijn komt, schrijft zijne moeder een brief aan Rübsam, waarin hare liefde heel mooie, roerende dingen weet te plaatsen naast kleine, huismoederlike raadgevingen over de klederen en het voedsel van haar jongen. Sprekende over die brief zegt Spüry, dat hij ‘'s levens diepe poëzie en 's levens oppervlakkige nuchterheid zo wonderlik versmelt.’ Dit mag ook gezegd worden van de gehele roman.
Zeker is hij niet vrij van sommige langdradigheden, bijvoorbeeld in de schildering van de in het koffiehuis-zittende snobs en alles is ook niet nieuw, zoals het motief van de jonge, zich baanbrekende kunstenaar. Doch wat zijn deze kleine gebreken in vergelijking met zijn grote hoedanigheden! Een van de bundels van deze schrijver, - degene die hem het meeste succes heeft bezorgd -, draagt als tietel
| |
| |
Von Leutchen, die ich lieb gewann. Ook de luidjes van dit werk hebben wij lief gekregen na de lezing en ook de schrijver, die ons dit zeldzaam genot heeft verschaft.
De humor is insgelijks de grootste aantrekkelikheid van de roman in dagboekvorm Das Heidejahr. Tagebuch des Einsiedlers van Max Geissler (Staackmann, Leipzig; ing. 4 M., geb. 5 M.). Toch is hij hier minder natuurlik en ook in elk ander opzicht staat dit boek niet zo hoog als het voorgaande.
Evenals in de roman Das Moordorf, die deze schrijver een zekere bekendheid heeft doen verwerven, brengt ons het verhaal in de Noordduitse heide. Met frisse eenvoudigheid worden de gebeurtenissen verteld en de personen beschreven. Doch deze blijven een beetje ‘schablone-achtig’ en ook in zijn geheel laat de roman geen diepe indruk na.
Een grotere tegenstelling is wel niet denkbaar, als tussen dit boek en Der Kaiser van Max Ludwig (Langen, München; ing. 6 M., geb. 7.50 M.). Leek in het eerste werk de eenvoudigheid op armoede, hier hebben wij een schrijver, die zo breed en zo uitbundig werkt, dat men hem wel een beetje beperking zou toewensen.
Het boek is groot van opzet. De keizer is Napoleon Bonaparte en de roman de geschiedenis van zijn opkomst en ondergang. Doch het talent van deze nog jonge schrijver was tegen die taak niet opgewassen en van daar een zekere langdradigheid in het verhaal en een zekere losheid in de samenstelling. Toch zijn sommige episoden zeer levendig beschreven en verdient de schrijver volle lof om zijn keurige stijl. Een auteur die zulk werk aandurft en er zulke kwaliteiten in weet te leggen, laat het beste van zich verhopen.
Mocht ik maar hetzelfde zeggen van Erich Scheurmann, van wie een lijvige roman bij Grote, te Berlijn, verschenen is onder de tietel Ein Weg (ing. 4 M., geb. 5 M.).
In dit boek wordt de ontwikkeling beschreven van een jonge schilder, die uit bescheiden famielie gesproten, zijn weg zoekt als mens en als kunstenaar. Hij heeft een harde strijd door te maken met zich zelf en met de wereld, vooraleer hij deze weg heeft gevonden. Dit alles nu wordt veel te langdradig beschreven en met eene niet geringe pretensie. Ook de karaktertekening is uiterst slap en werkelik onnozel is de manier waarop verteld wordt hoe de held eindelik de vrouw vindt, - een prinses! - die zijn wezen zal volledigen en hem zal helpen naar de hoogste toppunten in zijn kunst te streven.
De nieuwe novellenbundel van Hermann Sudermann Die indische Lilie (Cotta, Stuttgart; ing. 3 M., geb. 4 M.) werd over het algemeen niet gunstig beoordeeld. En dat is wel te begrijpen! Wat mocht,
| |
| |
na zijn talentvol optreden als roman - en toneelschrijver, van deze auteur niet worden verwacht! En toch is hij gekomen tot de kunst, die tans in dit boek wordt geboden. Zeer zeker blijven er niet geringe hoedanigheden in aanwezig. De behendigheid van de geschoolde novellist, de vloeiende verhaaltrant van zijn eerste werken, zijn nog te vinden in de beste novellen van deze bundel, als in ‘Die indische Lilie’ en in ‘Herbst’.
Van een geheel andere aard zijn de novellen die Franz Nabl onder de tietel Narrentanz verenigd heeft (Fleischel, Berlijn; ing. 3,50 M., geb. 5 M.). Reeds het eerste werk van deze schrijver, de roman Hans Jäckels erstes Liebesjahr had zijn naam zeer gunstig bekend gemaakt. Ook in deze bundel vinden wij het bewijs van een zeer eigenaardig, mannelik talent. Zijn forse taal, zijn fijn-psychologiese karaktertekening en zijn kunst van samenstelling stellen hem tussen de beste Oostenrijkse schrijvers. Biezonder hoog staat de eerste novelle ‘Komödie’, die een zeer gewaagd onderwerp op meesterlike manier uitwerkt. Een jong paar, dat elkaar sedert lang lief heeft, doch door zijn materiële toestand geen uitzicht heeft op een huweliK, heeft besloten gedurende een paar dagen samen het leven te genieten en zich dan te zelfmoorden. Na hun eerste en laatste hartstochtelike liefdenacht, als het ogenblik der vrijwillige dood gekomen is, zien beide elkaar met gans andere gevoelens aan en zij hebben de moed niet meer om uit het leven te scheiden.
Verwonderlik is de overeenkomst van deze novelle met degene, die onder de tietel ‘Pantomime’ vooraan staat in de bundel van Bruno Frank: Flüchtlinge (Langen, München; ing. 3 M., geb. 4 M.) en die in de grond geheel hetzelfde onderwerp behandelt. Deze schrijver is geen onbekende; een roman en een dichtbundel zijn van hem verschenen, hij werkt mede aan het gekende blad ‘Simplicissimus’ en de voornoemde novelle werd in de wedstrijd, door het nieuwe tijdschrift ‘Licht und Schatten’ uitgeschreven, met de eerste prijs bekroond. Alle novellen uit deze bundel verhalen van vluchtelingen uit het leven, van vluchtelingen aan wie de vlucht niet gelukt. Een lichte ironie ligt in deze verhalen; de verzorgde stijl en de eigenaardige voorstellingswijze tonen de toekomstige meester van het vak. Nevens ‘Pantomime’ is ‘Das Abenteuer in Venedig’ de mooiste novelle van de verzameling.
Ook de bundel Tage des Teufels van Georg von der Gabelentz (Staackmann, Leipzig; ing. 4 M., geb. 5 M.) geeft blijken van een echt, persoonlik talent. Het zijn novellen vol eigenaardige fantasie, die wel eens aan Hoffmann en Poe doen denken en die alle een zeer diepe indruk nalaten. Biezonder ‘Der gelbe Schädel’ en ‘Der Ring’ hebben me zeer bevallen.
| |
| |
Op het gebied der literatuurgeschiedenis zijn een paar interessante werken aan te tekenen en wel in de eerste plaats de verzameling opstellen, die de gekende hoogleraar Oskar Walzel, uit Dresden, onder de tietel Vom Geistesleben des 18. und 19. Jahrhunderts heeft uitgegeven (Insel-Verlag, Leipzig; ing. 10 M., geb. 12 M.). De lijvige bundel bevat 23 studies die, gedurende de laatste twintig jaar, van de schrijver in de biezonderste Duitse tijdschriften het licht zagen en die zich alle onderscheiden door dezelfde wetenschappelike ernst en dezelfde verrassende diepte en juistheid van oordeel. De plaatsruimte laat mij niet toe elke studie afzonderlik te bespreken. Ik moet mij dus bepalen met nadruk te wijzen op de, naar mijn oordeel, beste van hen.
Daar Walzel zich biezonder bekend heeft gemaakt door zijn studie der romantiek, is het niet te verwonderen, dat de opstellen die dit tijdperk der Duitse literatuur behandelen, tussen de beste van de bundel mogen gerekend worden. Ook de fijne studie over Nikolaus Lenau en die over Marie von Ebner-Eschenbach zouden niet gemakkelik worden overtroffen, terwijl het opstel ‘Ibsens Thesen’ een der belangrijkste is uit de gehele Ibsen-literatuur. De laatste studie ‘Bühnenfragen der Gegenwart’ geeft een helder overzicht van wat in de laatste jaren in Duitsland werd gedaan op het gebied der moderne regie.
In de serie ‘Probefahrten. Erstlingsarbeiten aus dem Deutschen Seminar in Leipzig’ (R. Voigtländer, Leipzig) verscheen, als zeventiende deel, een studie van Walther Hermann over Theodor Storms Lyrik (ing. 5,50 M.). Met fijne methode worden de verschillende tijdperken in Storms lyriek onderzocht en interessante biezonderheden meegedeeld over het ontstaan van verschillende gedichten. Het tweede gedeelte van het boek bestaat uit een zeer diepgaande studie over Storms opvatting der lyriek en de werkwijze van deze grote kunstenaar. Alle bewonderaars van Storm, en ik hoop dat deze talrijk mogen zijn, zullen dit boek met genoegen lezen.
Dit zal eveneens het geval zijn met de verzameling brieven van deze schrijver, die tans bij K. Curtius, te Berlijn, verschenen is: Theodor Storms Briefe an Friedrich Eggers (ing. 3 M., geb. 4.20 M.). Zij werden uitgegeven door H.W. Seidel, die tevens aan de bundel aantekeningen, een levensschets van F. Eggers en een bloemlezing uit zijn gedichten toevoegde. Storm had Eggers leren kennen in de letterkundige verenigingen ‘Der Tunnel über der Spree’ en ‘Rütli’, die velen bekend zijn door Theodor Fontane's boek Von Zwanzig bis Dreissig. Deze verzameling brieven ontlenen hun grootste waarde door het oordeel dat Storm erin uitspreekt over
| |
| |
verschillende letterkundige en esthetiese onderwerpen. Menige intieme biezonderheid werpt ook een helder licht over Storm als mens.
Zeer interessant zijn de Erinnerungen aus meinem Leben van Friedrich Spielhagen (Staackman, Leipzig; ing. 2,50 M., geb. 3,50 M.). Het is een verkorte herdruk van de uitvoerige autobiografie, die deze schrijver in 1890 onder de tietel Finder und Erfinder liet verschijnen. De diepe mensenkennis die Spielhagen in zijn talrijke romans heeft uitgespreid, heeft ook van deze herinneringen een zeer lezenswaardig boek gemaakt, dat een kultuur-historiese waarde bekomt door de interessante blikken die de schrijver laat werpen in de school, de universiteit, de kazerne en het gezelschapsleven van de vorige eeuw in Duitsland. Het boek is daarbij zeer goedkoop en van twee mooie portretten voorzien.
In de reeks ‘2-Mark-Bücher’ waarmee de Insel-Verlag, te Leipzig, in de laatste tijd zulke grote bekendheid heeft verworven, verscheen nu ook een bloemlezing uit Lessings Briefe, voorzien van een inleiding en aantekeningen van Julius Petersen. De grote persoonlikheid van Lessing, die zulke verbazende invloed op de Duitse kultuur heeft uitgeoefend, komt hier klaar te voorschijn. Ook de mens treedt door zijn famielie- en liefdebrieven in volle licht.
Sedert een tiental jaren wordt in Duitsland veel werk gemaakt van het uitzicht der boeken; de moderne boekkunst heeft in dit land vooruitgang gemaakt als nergens anders, Engeland misschien uitgezonderd. De hierboven vermelde boeken van de uitgever Langen, te München, zijn typen van eenvoudige, smaakvolle uitgaven. Doch naar mijn oordeel, is het de Insel-Verlag, te Leipzig, die de eerste plaats bekleedt tussen de Duitse uitgevers, voor wat aangaat de uiterlike verzorging hunner uitgaven. Het werk van Walzel is het schoonste voorbeeld van moderne, smaakvolle typografie. Ook Lessings Briefe, dat stevig gebonden slechts 2 Mark kost (in leder 4 Mark), is een boek dat elke liefhebber van mooie uitgaven graag zal bezitten.
Deze firma is nu ook aan een nieuwe Bibliothek der Romane begonnen, waarin zij zich voorstelt de beste romans aller landen uit te geven en waarvan jaarliks 10 delen zullen verschijnen. De eerste reeks werd geopend met de bekende roman van Luise von François: Die letzte Reckenburgerin, een klassiek werk in de Duitse romanliteratuur. Er volgden werken van Willibald Alexis, J. Gotthelf, benevens vertalingen van J.P. Jacobsen, Tolstoï, e.a. Ik ken geen andere uitgave, waaraan zoveel zorg werd besteed. De lijvige delen zijn gedrukt op sneeuwwit papier, met mooie, duidelike letter en kosten gebonden in prachtige linnenband 3, in leder 5 Mark. Voor wat hier geboden wordt, zijn die prijzen spotgoedkoop.
| |
| |
Een uitgever die dezelfde wegen gaat, al is het op mindere schaal, is Julius Zeitler te Leipzig. Een bloemlezing uit Heine, onder de tietel Aussprüche und Verse bij hem verschenen, is een waar juweeltje. Het bevat de mooiste gedichten van Heine en interessante uittreksels uit zijn proza en dient beschouwd te worden als een soort ‘Heine-brevier’. Het boek is voorzien van een mooi portret, werd uitgegeven in gemakkelik zakformaat en kost in groene, door W. Tiemann versierde lederband, 5 Mark.
Frans Delvaen.
|
|