De Vlaamsche Gids. Jaargang 7
(1911)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 466]
| |
Vrijdenken en Vrijdenkers.
| |
[pagina 467]
| |
den, om te ontdekken of er een kern in steekt en welke, niet euvel nemen, dat hij in een korte reeks beschouwingen onderzoekt, eerst waarin zekere verkeerde opvatting, daarna waarin de werkelik gezonde, voor 't leven waarde hebbende betekenis van het eerste van deze woorden bestaat. Vergis ik mij niet, - en ik meen niet, dát ik dit doe, - dan gaat de verkeerde opvatting van vrijdenken uit van een even verkeerd verklaren van de begrippen: vrij en vrijheid. Vrij betekent wat niet gedwongen is, niet van buitenaf opgedrongen, niet met geweld verkregen, niet omgekocht zelfs. Maar vrij betekent geenszins wat aandruist tegen orde, tegen wet, tegen gezonde rede; het geeft volstrekt niet hetzelfde weder als de woorden bandeloos, teugelloos, redeloos, willekeurig. Ware, maatschappelike, d.w.z. in een beschaafde samenleving te huis horende vrijheid is steeds en kán alleen zijn een geregelde, een geordende vrijheid, - nooit willekeur. Mijn vrijheid van bewegen, van handelen, wordt noodzakelik beperkt door de vrijheid van ieder medemens... Gebruik ik mijn vrijheid zó, dat zij uw vrijheid vernietigt, dan misbruik ik ze, en dan hebt gij, dan heeft ieder, die ik door dat misbruik hinder, het recht, mij die vrijheid onwaardig te noemen. Vrij denken betekent noch willekeurig, noch ordeloos denken! Het beduidt niet denken wát men wil of wát men goedvindt, maar het beduidt denken, zó als men alleen kan en moet, altans, zó als men in alle oprechtheid en naar zijn beste weten meent alleen te kunnen en te moeten denken binnen de palen en naar de voorschriften van de Rede, van eigen rede zelfs, - ten minste bij de ontwikkelden. Vrijdenken is aldus veel meer te verstaan als zelf-denken, en - daar ons denken zeer onvolmaakt is en in zeer vele gevallen noch gelijk staat met weten noch uitloopt op weten, - is het veel meer te verstaan als studeren, wikken en wegen, vorsen, onderzoeken, zelf onderzoeken, twijfelen, vroed en voorzichtig twijfelen èn aan de zelf-gevonden èn vaak noch meer aan de van anderen vernomen uitkomsten, oplossingen, zogezeide waarheden en leerstellingen. Wie vrijdenken op déze wijze begrijpt, zal, van zelf, en met het volste recht, bij 't aanwenden van dit woord, vooral klem en na- | |
[pagina 468]
| |
druk leggen op het werkwoord denken, en oneindig minder op het bijwoordje vrij. Voor hem is de eerste vereiste, om een vrijdenker te kunnen worden, een denker te zijn, d.w.z. een, die te rade gaat bij eigen rede, en - nederig door twijfel - zonder echter ooit te willen zweren bij 't woord van om 't even welk meester, - zelfs bij de rede van meer begaafden, wel niet in elke van de honderdduizend kleine voorvallen van het bestaan, maar in elk geval van hoger orde, vooral met het oog op de vragen, welke de Rede zelf als 't ware bij een soort van instinkt niet kan nalaten te stellen, en welke Pascal heeft samengevat in een ongeëvenaarde bladzijde, waarvan de volgende woorden, - die zelf waarmee hij aanvangt, - als 't ware de beknopte samenvatting zijn: ‘je ne sais qui m'a mis au monde, ni ce que c'est que le monde, ni que moi-même’, en die eindigt aldus: ‘Je sais seulement qu'en sortant de ce monde, je tombe pour jamais ou dans le néant, ou dans les mains d'un Dieu irrité, sans savoir à laquelle de ces deux conditions je dois être éternellement en partage.’ Beteekent vrijdenken nu denken, zelfdenken, zelfstandigdenken, dan hoede men er zich wel voor, hieruit af te leiden, dat men noodzakelik anders moet denken dan anderen, dat men, kost wat kost, verwerpen moet wat anderen vóór ons gedacht hebben, dat men afwijkend, dat men nieuw moet denken. Wie naar dit a-part-doen streeft in zake smaak, noemt men - te recht - een snob! Niet minder snob is degene, die enkel en alleen uit zucht om zich te onderscheiden, niet wil aanvaarden, wat hij zelf met eigen rede ongetwijfeld als waar of waarschijnlik aanvaardt, alleen omdat hij de enige niet is. Het doel van ons denken kan en mag geen ander zijn dan tot de waarheid zo dicht mogelik te naderen, om 't even of die waarheid erkend werd en erkend wordt door geen enkel andere, door een klein getal anderen of door velen! Een in zake wijsbegeerte wellicht wat al te streng voorschrift van Descartes luidt: ‘Ne recevez jamais aucune chose pour vraie, que vous ne la connaissiez comme telle!’ Gesteld nu, dat ik iets voor waar erkend en aanvaard heb, dan is het er, alle persoonlike ijdelheid ten trots, des te beter om, wanneer mijn denken op dat punt | |
[pagina 469]
| |
overeenstemt met het denken van anderen, van vele anderen, van zo velen mogelik. Wijkt echter, wat zulk een waarheid betreft, mijn eigen denken tóch af van het denken van anderen, - daarom is het noch geenszins van geringer allooi! Al dacht ik geheel alleen van alle mensen zus of zo, wanneer ik maar mijn uiterste best heb gedaan om recht te denken, wanneer ik - bijgevolg - geloven mag dat ik weet, zou ik toch in dat denken volharden! En dit met het volste recht! Zo sprak Luther in den Rijksdag te Worms het treffend, heerlik woord: ‘Hier sta ik! Dat God mij helpe! Ik kan niet anders!’ Er zijn er, en eilaas! dezen zijn niet weinigen, die de vrije gedachte beschouwen als een erg goedkoop middel, om zich interessant te maken, juist zo als zij ten koste van veel geld een vrouw entreteneeren die zij maar ééns in de week bezoeken, een plotseling in zwang gekomen min of meer excentriese mode aannemen, een tuftuf kopen of zich toeleggen op het vliegen! Ça pose, denken zij, en verder heeft dat voor hen geen belang! Van deze vrijdenkers, van welke men niet eens zeggen kan, dat zij denken of dat zij zich vrij gevoelen, mogen de geesten van de heengegane koningen en martelaars van de Gedachte ons verlossen! Zij zijn het, welke de ware vrijdenkers doen verdenken, dat het hun met de vrije gedachte geen ernst is; zij zijn het, die, bij elke gelegenheid in het maatschappelik leven, en vooral in articulo mortis, alle mogelike concessies doen aan de Kerk. Een andere soort van vrijdenkers, amper meer achting waard dan deze, bestaat uit vaak zeer weinig ontwikkelde lieden, die zich hebben laten wijs maken, dat alle religieuze overtuiging louter huichelarij is, alle religie enkel en alleen bedrog, en zich verplicht achten, let wel zich als vrijdenkers verplicht achten, zich toe te leggen op dat sport van het allerleukste soort: het papen- en nonnenvreten! Dezen zijn het, op wie Pascal doelde, waar hij zo snedig zeide: ‘Faites leur rendre compte de leurs sentiments et des raisons qu'ils ont de doutet de la religion, ils diront des choses si faibles et si basses qu'ils vous persuaderont du contraire!’ Dezen zijn het, die, zonder enig ernstig zelfzoeken, uit een zonderlinge haat tegen al wat naar religie zweemt, er zich toe bepalen te loochenen, en - al te vaak toch | |
[pagina 470]
| |
is dit in ons land en in Frankrijk, niet zo in Engeland, Duitsland, Nederland, de Skandinaafse staten, het geval, - hun negatie met volkomen nutteloze en onvruchtbare blasfemie pogen kracht bij te zetten. Zij zijn als die dwalenden, welke, naar Goethe's woord, door heftigheid willen vergoeden, wat hun ontbreekt aan kracht en aan waarheid. Zij loochenen gratis, eenvoudig omdat anderen het hun even gratis voordeden; hun loochenen is dan ook geen graad edeler dan het blinde geloven van zo vele godsdienstigen. Ik denk hierbij aan zeker lekedichtje van de Genestet: Gelooven op gezeag,
dat mag
niet meer op onze dagen!
't Schijnt - niet gelooven op gezag
staat nu aan de prde van den dàg!
Is 't beter, wou ik vragen?
Deze vrijdenkers negeren in kudde precies om dezelfde reden waarom -, precies met dezelfde hoornveebekrompenheid, waarmee de anderen, die zij bespotten, in kudde geloven! Zo weinig ligt het in het wezen van de vrije gedachte gelijk te staan met godloochening effenaf, dat het getal atheïsten-uit-princiep steeds was en noch nu is een zeer beperkte minderheid! Van Sokrates en Plato tot heden toe heeft slechts een zeer gering aantal van de grote mannen op elk terrein aan praktiese godloochening meegedaan. Vele van deze grote mannen, - denkers allen in het kader van hun tijd, - waren vrijdenkers, vrije, soms zeer vrije en tevens zeer stoute denkers, ofschoon zij zich overtuigd achtten, dat zij God kenden en dezen dus volkomen logies dienden. Plato, Aristoteles, Marcus Aurelius, Dante, Galileï, Kepler, Michel Angelo, Kopernick, Marnix, Rembrandt, Shakespeare, Bacon, Newton, Descartes, Pascal, Leibnitz, Voltaire, Spinoza, Schiller, Beethoven, Hugo, Darwin, Carlyle, Renan, waren zulke vrije denkers... Anderen, weder, hoorden tot dat tweede slag, ‘cette seconde sorte de personnes qu'on puisse appeler raisonnables,’ zoals Pascal zei, tot diegenen ‘qui cherchent Dieu de tout leur coeur, parce qu'ils ne le connaissent pas!’ Zulke zoekenden-naar-God waren Giordano Bruno, Coornhert, Kant, Jean Jacques, Goethe, en die Schopenhauer, | |
[pagina 471]
| |
die onze onwetendheid zo wonderbaar kenschetst met dit woord: ‘Wij zijn een leger van schimmen, die 't onbereikbare belegeren.’ Als wezenlike atheïsten, praktiese atheïsten, buiten alle bestaande religieuze gedachte levend, kan men onder de leiders van 't Mensdom slechts een kleine schare noemen: Byron, Shelley, Swinburne, Littré, Nietzsché, Felix le Dantec... Dezen zijn niet méér vrijdenkers, omdat zij negeerden, dan de vorigen het minder zouden zijn, omdat zij zochten of omdat zij meenden gevonden te hebben! Ik zou zelfs een schredetje verder durven gaan en beweren, dat men vrijdenker kan zijn, ofschoon oprecht en zeer gelovig. Lees het leven van Franciscus van Assisi; de antwoorden van Jeanne d'Arc gedurende het tegen haar gevoerd proces; Luther's tafelredenen; en gij zult begrijpen. Intussen, - wij weten het maar al te zeer, - is niets zó moeilik, wellicht zo onmogelik als - met het oog op al die raadselen, welke Pascal ons hierboven opsomde, - te komen tot zulk een erkentenis van de waarheid, qu'on la connaisse évidemment telle (Descartes). Wanneer de denkende mens zijn rede raadpleegt met betrekking tot wat Pascal noemde le silence des espaces infinis, dan moet het hem al heel spoedig treffen, hoe zeer Pasteur gelijk had, toen hij zei, dat men in deze ene eenvoudige gedachte, het bestaan van 't oneindige, meer bovenatuurliks, meer geheimzinnigs opeenhoopt dan er ligt in de mirakelen van al de religies te samen. Verschrikkelik is, voor elk wezenlik denkend mens, wat de grote Pascal zo wonderbaar samenvatte in deze weinige regelen: ‘Incompréhensible que Dieu soit, et incompréhensible qu'il ne soit pas, que l'âme soit avec le corps, que nous n'ayons pas d'âme; que le monde soit créé, qu'il ne le soit pas; etc.’ En ik ben, persoonlik, zonder van iemand te eisen - wel durf ik het ieder wensen - dat hij voele als ik, van dezelfde mening als de zeer grote Fransman als hij er verder aan toevoegt: ‘Prétendentils nous avoir bien réjouis de nous dire qu'ils tiennent que notre âme n'est qu'un peu de vent et de fumée et encore de nous le dire d'un ton de voix fier et content? Est-ce donc une chose à dire gaiement? et n'est-ce pas une chose à dire tristement au contraire, comme la chose du monde la plus triste?’ | |
[pagina 472]
| |
Maar juist dáárom, omdat wij door de onvolmaaktheid van ons kenvermogen geen bevredigend antwoord kunnen geven op deze vragen; juist dáárom, omdat wij gedoemd zijn ons tevreden te stellen met gissen, veronderstellen, vermoeden, raden; juist daarom, omdat - in feite - het min of meer bevredigend antwoord, dat elk voor zich op die vraag vindt, hem wordt ingegeven meer door het gemoed dan door het vroede verstand; om al deze redenen zal de ware vrijdenker, de werkelik en eerlik denkende vrijdenker er zich voor wachten, anderen, die zich laten begoochelen en strelen door de fata morgana van een geloof, deze illuzie te ontnemen. Zei niet Littré: a Je me suis trop rendu compte des souffrances et des difficultés de la vie humaine, pour vouloir ôter à qui que ce soit des convictions qui le soutiennent dans les épreuves?’ Waarbij ik de raad van Lavater zou willen voegen: ‘Ontneem niemand enige mening, die hem gelukkig maakt, indien gij hem geen beter in de plaats kunt geven.’ De ware vrijdenker is agnostiek en zijn wel bittere, maar daarom noch geenszins ontmoedigende leus: ‘ignorabimus’, stemt hem als van zelf tot berusting, wat zijn eigen geweten, tot verdraagzaamheid, de mildst mogelike verdraagzaamheid, wat het geweten van anderen aangaat. Geen echt vrijdenker vordert van zijn medemens, dat deze zal denken en leven zó als hij zelf denkt en leeft! Hij eist van die medemens, wat deze ook verwerpe, gelove, verere, aanbidde, hope, niets anders dan dat deze oprecht en eerlik zij in zijn denken en doen, dat hij noch twijfele, noch gelove uit huichelarij of uit eigenbaat. Hij, die zelf het volle besef heeft van zijn ongewisheid, zijn onmacht, kan noch zal anderen hun... eventueele gewisheid misschien wel benijden, maar zeker nooit tot een grief aanrekenen. Haatte hij een enkel medemens, omdat deze niet lijdt aan dezelfde twijfel, niet ten prooi is aan dezelfde angst; omdat hij, in de volheid van zijn naïeve overtuiging, een geloof bekent en leeft naar de voorschriften van dit geloof; dan zou hij zich tonen een geestverwant, niet van de steeds verzoeningsgezinde heroën van de ware vrije gedachte, maar van de dwepers en fanatieken - ‘in den grond mislukte denkers’Ga naar voetnoot(1) bijna allen, - welke wrijving van ideeën uit den boze en elke vrijdenker een brandstok van de hel noemen. | |
[pagina 473]
| |
En minder ware hem dit te vergeven dan het Peter Arbues, Torquemada en andere ketterverbranders te vergeven is - immers, dezen waren geen apostels van de vrije gedachte, maar diep-overtuigde aanklevers van een alleen-zaligmakend dogma -; dezen waren logies met hun leer! Hij zou, in de praktijk, zijn leer met voeten treden. Bij de onverdraagzame, hij weze gelovig of ongelovig, staat op de voorgrond niet het voorschrift mens te zijn onder mensen, maar zich te gedragen naar de letter van een of andere, toch steeds onvolmaakte, in de meeste gevallen zeer veranderlike leer. Op hem past wat in Nathan der Weise Sittah, Saladijns zuster, zegt van de kristenen: Ihr Stolz ist: Christen sein, nicht Menschen!......... (Ihre) Tugend nicht; (ihr) Name soll überall verbreitet werden;...... um den Namen, urn den Namen ist ihnen zu thun!’ Hij vergeet, om noch eens Lessing te laten spreken: ‘Dass alle Länder gute Menschen tragen,’ en verliest zelfs, daargelaten noch alle beschouwing van wijsgerige aard, het heerlik zuiver opvoedkundige voorschrift van Schiller: ‘Das erste Gesetz des guten Tones ist: Schone fremde Freiheit; das zweite: Zeige selbst Freiheit,’ uit het oog. De niet-denkende vrijdenker en de onverdraagzame vrijdenker zijn beiden spotbeelden van de echte vrijdenker. Deze is steeds, en noodwendig, ik zeg niet een wetende, maar een ernstig zoekende, een aan eigen ontwikkeling werkende, een naar volmaking strevende; en tevens is hij, - van eigen zwakheid maar te zeer bewust, - toegevend, vergevings- en verzoeningsgezind, ja, liefderijk jegens alle anderen zonder onderscheid. Het streven van de onverdraagzame is niet alleen onedel, het is onvruchtbaar, erger, verderfelik. Het is de negatie van de liefde, het op-de-voorgrond-stellen van de haat! Zeker, ook haat is kracht, doch die kracht vermag alleen af te breken, te doden, te vernietigen; alleen liefde sticht, alleen liefde verwezenlikt, alleen liefde bouwt en vergaârt. Haat-uit-onverdraagzaamheid bereikt noodzakelik het tegenovergestelde van wat hij beoogt. Hij maakt het met onverdraagzaamheid behandelde, gekwelde, vervolgde, schoon, groot, edel, aantrekkelik in de ogen van de grote menigte. | |
[pagina 474]
| |
Wie zei ook weer, dat het bloed van de martelaren vruchtbaarder is dan het zaad van de levenden? Ik ben er innig van overtuigd, dat de ergste vijanden van de vrije gedachte juist die zogezeide vrijdenkers zijn, welke zich onverdraagzaam tonen in daad en woord, of zelfs - zoals 't meest het geval is, - in onvruchtbare, zinledige woordenkramerij alleen. Met dit alles heb ik niet willen zeggen, dat de vrijdenker de wapens dient neer te leggen, dat hij met gekruiste armen, laf en lijdelik moet toezien, welke vorderingen de onverzoenbare vijanden van het vrij onderzoek in de samenleving maken; dat hij elke hem toegebrachte slag niet met een weerslag mag vergelden; vooral dat hij zich niet zou mogen schrap zetten tegen elk en allen, om zijn overtuigingen, zijn leidende levensregels, ja, in zekere omstandigheden, d.w.z. overal waar hetzelfde reinigend en sterkend kan werken - zijn agnosticisme, zijn twijfel aan anderen mede te delen. Dit alles te doen, acht ik zijn dure, zijn heilige plicht! Doch, ook waar hij strijdt voor het goed recht van zijn ideeën, ook dáár late de vrije denker zich geleiden door deze drie voorschriften van Augustinus: Eenheid - waar men zekerheid heeft; Vrijheid - waar twijfel is; in alle omstandigheden echter - Liefde! Pol de Mont. |
|