| |
| |
| |
Fransche Letteren.
Het is een druk seizoen geweest en de boeken stapelden zich rond mij op, dat ik soms wanhopig werd bij de gedachte, dat alles te moeten lezen... Maar men geraakt er ook door en als men dan af en toe een werkelijk mooi boek ter hand heeft, dan vindt men recenseeren toch wel eens prettig. Minder prettig dunkt het karweitje dan weer, als men zoo ‘à la file’ eenige romans moet doornemen. Met dat onplezierige zal ik mijn lezers echter niet lastig vallen en hun vooral zeggen, welke werken ze met vrucht kunnen lezen en zelfs moeten lezen.
Tot deze laatste behoort zeker La Guerre du Feu, een roman van J.-H. Rosny (Fasquelle, Paris; fr. 3.50), die ons op wonderbare wijze terugbrengt naar de eenvoudigheid en grootheid der voorhistorische tijden.
Ook L'Epreuve du Feu, van Jacques Morian (Bernard Grasset, Paris; fr. 3.50). Dat is de eerste roman, dien ik van dien schrijver las en voor een eerste kennismaking is me dat buitengewoon meegevallen. Zonder een thesis te willen opdringen, vertelt de schrijver toch iets meer dan een liefdesintrige. En deze zelf is niet banaal, door de opvatting, die de handelende personen hebben van hun plichten en gevoelens. Georges is een superieure geest en een man van hart; zijn vrouw Edmée is daarentegen een ijsblok en een egoïste. Zij vormen een huwelijk zonder liefde. 't Zal dus natuurlijk schijnen, dat Georges verliefd wordt op Yvonne, Edmée 's vriendin, - liefde die beantwoord wordt. Yvonne wil wèl Georges wat warmte en licht in 't leven brengen, - doch heur vriendin geen leed aandoen; daarom zal zij Georges' minnares worden, maar weigert toe te stemmen in de echtscheiding, die Georges wil veroorzaken. De loop der gebeurtenissen bewijst, dat Yvonne's idee van eerlijkheid en rechtvaardigheid valsch is en dat Georges het goed voor had, toen hij uit den echt wilde scheiden van de onbeminde vrouw, zelfs ondanks het bestaan van een kind, dat allen - ook Yvonne - hartstochtelijk liefhebben.
De stijl van J. Morian is ongekunsteld, eenvoudig en helder; de taal is zuiver en ongezocht. Alle hoedanigheden die het lezen van een roman des te aangenamer maken.
| |
| |
La Fosse aux Lions, door Emile Baumann (Bernard Grasset, Paris; fr. 3.50). In minder dan vier maanden tijds beleefde die roman zes uitgaven. Hij is dan ook in menig opzicht merkwaardig. Zijn grondslag is de strijd tusschen een vader en zijn zoon, in de duistere vergetelheid van Vendée levend. De eerste is een ontaarde, gealcoholiseerde doorbrenger, de andere een sterke tak, van eigen sappen levend, een stevige, eenvoudige, zeer vrome geest. Hij huwt een rijke vrouw, waarbij hij een kindje krijgt, dat door den grootvader, in een aanval van krankzinnigheid, verwurgd wordt.
Het boek is flink opgetimmerd en geeft wèl den indruk van dit schijnbaar deftig, maar onbeschaafd midden weer. Sommige gedeelten zijn prachtig, o.a. de schildering van het Paaschfeest in de kerk, en ook van het wanhopige zoeken der moeder naar heur kindje. De schrijver is niet zoo objektief als men het van romanciers gewoon is. Bijna ononderbroken treden zijn hyperkatholieke gevoelens op den voorgrond; in dit boek zijn alle geloovigen engelen en alle ongeloovigen schurken; en toch zijn sommige dier menschen, die gedurig God's naam op de lippen hebben, bepaald antipathiek. Verder blijkt de schrijver alleen heil te verwachten van de katholieke aristocratie en spreekt met een beleedigende minachting over de democratische partijen.
Le Maugré, door Maurice des Ombiaux (Calmann-Levy, Paris; fr. 3.50). Het laatste boek van den besten der Waalsche romanciers heeft me werkelijk geboeid, meer nochtans door de behandelde stof dan door de literaire waarde. Hierop althans valt wat aan te merken. Het staat buiten kijf, dat M. des Ombiaux een schrijver van ongewoon talent is en hier bewijst hij dat eens te meer. Men zou bij den opbouw van dezen roman echter meer handigheid verwacht hebben. Het werk is nu inderdaad een opeenvolging van ‘faits divers’ - het eene al vreeselijker dan 't andere - en daar omheen een paar niet onmisbare, onuitgewerkte liefdesgeschiedenissen. Een andere fout is het te blijkbaar documenteeren, een ‘travers’ van Zola's minder goede oogenblikken.
Dit alles is niet zoo hinderlijk als men meenen zou, daar het werk zelf zoo folkloristisch interessant is. Men kent den ‘maugré’ of ‘mauvais gré’, die in sommige Henegouwsche dorpen heerscht en de Waalsche boeren tot de meest barbaarsche en onmenschelijke wraaknemingen verlaagt, zoodat men zich soms bij een wild volk der Oceaniaansche eilanden zou wanen. M. des Ombiaux laat u al die gruwelen werkelijk meeleven, en dat is een groote verdienste voor een schrijver.
La Chanson du Carillon, door Camille Lemonnier (Pierre Laffitte et Cie, Paris; fr. 3.50). Ondanks zijn reeds zoo talrijke staden, evolueert het talent van Lemonnier gedurig en brengt ons telkens wat
| |
| |
nieuws. Die nieuwe roman is als een ander lang melancholisch lied over het schoone, doode Brugge. De geschiedenis is zoo eenvoudig, zoo teeder, zoo bijna zonder feiten, dat ze niet te verhalen is zonder ze te ontfleuren. Men zou trouwens niet kunnen weergeven het poëtischmystische waas, dat alles omnevelt, de zonnestralen zeeft en het licht dier bladzijden wonderbaar doet opvlekken, als dat eener middeleeuwsche, langs kleine groene ruitjes verlichte kamer. Het verhaal is éen zweven doorheen teedere zieletoestanden, met hier en daar het niet gemakkelijk losraken uit een stemming of het te zeer uitweeken van een teeder tafereel.
Wat den Vlaming in dit boek zonderling zal opvallen is, dat Vlaanderen's herworden is aangebroken met... Maeterlinck.
Bij denzelfden uitgever verscheen een keurige en goedkoope herdruk (fr. 0.95), rijk geïllustreerd, van drie mooie verhalen van den grooten Belgischen schrijver: Comme va le ruisseau..., La Maison qui dort en Au beau pays de Flandre, samen in één band.
Urbain Gohier: Pour nos Victimes, I, Les B^etes; II, La Femme et L'Enfant (A. Messein, Paris; fr. 1.50 per deel). Dat zijn meer dan goede boeken, dat zijn goede daden. Urbain Gohier, de neerbliksemende polemist, heeft hier zijn artikels, over de bescherming van de vrouw, het kind en de dieren, bijeengezameld. Het ligt niet in den aard dezer kritiek bij dergelijke werken, die met de literatuur niets te maken hebben, hoewel in zeer persoonlijken, flinken stijl gesteld, stil te blijven. Daarom zij enkel nog gezegd, dat ik die boeken in ieders handen wensch (wat door hun lagen prijs mogelijk is), vooral in die der beschermers van menschen en dieren. Zij zullen een heel anderen kijk krijgen op... het uitzicht der dingen.
* * *
Van de literair-historische werken zal ik er maar een drietal bespreken, maar dan ook zulke, die ernstige aandacht verdienen.
J.J. Rousseau, door Aug. Dide (Flammarion, Paris). Schrijver plaatst zich op een nieuw standpunt, en beweert - niet ten onrechte, dunkt mij - dat Jean Jacques een tegenstrever was van de intellectueele ontvoogding, door de Encyclopedisten en Voltaire betracht. Rousseau was ten slotte toch een religieuze geest en dat is wellicht noodlottig geweest voor hemzelf, want zijn mystische dingen zijn, in hun soms saaien vorm, minder oorspronkelijk dan men vermoedt en weergegeven uit den Bijbel en de Calvinistische theorieën. Hij
| |
| |
verandert daarenboven meer dan eens van geloofsbelijdenis. Dide wil ook een eind stellen aan de legende, als zou Jean Jacques de Fransche Omwenteling voorbereid hebben, ‘Die revolutie, zegt hij, ware zonder hem geen dag later gekomen.’
La Fonction du Poète, Etude sur Victor Hugo, door Amédée Guiard (Bloud & Co, Paris; fr. 3.50). In mijn vorige kroniek deed ik voorzien, dat ik op dit werk nog terugkomen zou. Ik had toen inderdaad het boek slechts vluchtig doorloopen, maar vermoedde dat het merkwaardig genoeg was om ernstig door te nemen. Ik deed zulks en acht mij beloond voor de moeite.
Hugo proclameert den dichter als leider der volkeren, een zending van God ontvangen. Guiard gaat nu nauwkeurig na, hoe Hugo zich zijner zending bewust werd, welke bewijzen hij achtereenvolgens die hooge vereischten ten gronde legt; en ten slotte, wat nog recht blijft van Hugo's theorieën na de talrijke campagnes eener lange, drukke loopbaan.
Hugo spreekt alleen van de roeping der genieën en bijna altijd, wanneer hij geen namen aangeeft, heeft hij het over zichzelf. Het is geen geheim, dat Hugo zichzelf beschouwde als het van God gezonden genie, dat de volkeren zou voorgaan, wiens werk hun modern evangelie zou worden...
Amédée Guiard volgt Hugo op den voet, in zijn leven en in zijn werk en teekent trouw alles aan wat hij opmerkt, om op 't gepaste oogenblik uit het verzamelde materiaal de juiste conclusie te trekken. Guiard's boek is niet vulgariseerend, maar hoog wetenschappelijk; het lezen gaat dan ook niet altijd vlot; maar dat hoeft ook niet. Men gaat doorheen Hugo's werk en van stap tot stap voelt men het rond zich licht en duidelijk worden. Voor hen die 's dichters volledige werken bezitten en ze niet enkel naslaan tot uitspanning, is deze volledige studie onmisbaar; zij zal hun een gids en een raadsman zijn.
De uitgave zelf is zeer verzorgd.
J.H. Retinger: Histoire de la Littérature française du Romantisme à nos Jours. (B. Grasset, Paris, 1911; fr. 3.50), In de beperkte ruimte van zoowat driehonderd bladzijden is de auteur er toe gekomen de evolutie der Fransche letterkunde sedert het romantism saam te vatten. Hij volgt die evolutie getrouw, goed den draad houdend en meestal objektief te werk gaand; soms zet hij wel, zeer bescheiden, zijn eigen meening vooruit, maar die is dan ook steeds van dien aard, dat men ze dulden, zooniet aannemen kan. Hij leidt ons over den Parnassus door het realisme, het naturalisme, het symbolisme, bij de ‘decadenten’, tot de jongere geslachten, de egotisten en altruïsten, de dichters-romanciers, en sluit met een zeer merkwaardig hoofdstuk
| |
| |
gewijd aan Romain Rolland, schrijver van den heerlijken roman in acht boeken Jean-Christophe, en aan André Gide, een der schoonste Fransche kunstenaars van dezen tijd.
Ware dit werk van een register voorzien, het zou een uitstekend memorandum zijn. Zoo als het nu is kan het ook best in Fransche rhetorika als studieboek gebruikt worden. Eén opmerking nochtans: de proeflezing werd te vluchtig gedaan of de correctie slecht gevolgd, althans er zijn nog een massa storende drukfeilen; daaraan heeft de uitgever Grasset ons niet gewoon gemaakt.
* * *
Het woord is aan de dichters.
La Mer Latine, door Achille Richard (B. Grasset, Paris; fr. 3.50). Achille Richard schreef reeds eenige tooneelstukken en gaf een paar jaren geleden een bundel gedichten (Résonnances) uit. Deze is de tweede. Wanneer men titel en inhoud verneemt, dringt een vergelijking met Jean Richepin's La Mer zich onvermijdelijk op en, ja, dan zal het niemand verwonderen dat ik dit laatste poëma oneindig hooger schat. A. Richard is niet een dichter ‘par la grâce de Dieu.’ Het is veelal verstandspoëzie wat hij voortbrengt en zoo blijft men ook koel bij de lezing zijner verzen. Ik mag hem nochtans gaarne, waar hij de schilderachtige oude buurten van Marseille of het nijvere leven dier havenstad beschrijft. Minder bevalt hij mij in de eigenlijke zeegedichten, waar het aan echte kracht en grootheid ontbreekt. Het vers is over 't algemeen zeer vaardig gemaakt. De dichter hoede zich nochtans voor sommige beelden, als dit: ‘La nuit veuve de lune...’
Poèmes, door Raymond Limbosch (Ed. Joris, Anvers; fr. 3.50). Hier hebben wij met een stemmingsdichter te doen, die vermag te ontroeren. Men is wel eens gehinderd door den niet immer uitgelezen vorm; maar dat wordt ruimschoots vergoed door oprecht gevoel, eigenaardige frischheid en een levendig koloriet.
Le flamboyant pavot élève vors le ciel
Sa tige d'un seul jet, et sa fleur orgueilleuse
Etale sa spleudeur au flot torrentiel
De la lumière d'or qui brûle, merveilleuse.
Dat is leven, licht en warmte. En zoo ontmoet men op iedere bladzijde verzen die treffen.
Een bizonder woordje van lof voor den uitgever, die Rimbosch's verzen met een sierlijk gewaad tooide.
| |
| |
Een leste-beste en een prachtwerk in alle opzichten is wel: Toute la Flandre: Les Plaines door Emile Verhaeren, (E. de Man, Brussel; fr. 5). De eenvoudige, smaakvolle uitgaven van Deman, keurig versierd door Th. van Rysselberghe, zijn beroemd en hebben sedert lang alle boekenliefhebbers verleid. Als zoo'n uitgave nu nog werk van Verhaeren bevat, dan wordt het een echte weelde en een heerlijk genot die te bezitten.
Les Plaines is het vijfde boek van den titanischen, genialen lofzang, dien Emile Verhaeren aan Vlaanderen wijdt, een der heerlijkste monumenten, die een dichter ooit voor zijn vaderland oprichtte. Wij hebben zijn Vlaanderen meegeleefd: zijn eerste kinderlijke liefde, zijn zwerven langs de duinen, tusschen de gevels der Vlaamsche steden, zijn opjuichen om de helden, en nu zijn dolen door de verre vlakten in winter-, lente- of zomermaand, of in het stilmelancholische herfstgetij.
Hier vertoont Verhaeren zich nogmaals als een Vlaming naar hart en ziel (wat hij ook in Fransche dagbladen vertellen moge), zooniet naar taal... En zelfs naar taal. Want hij, dien Henri de Régnier den grooten Franschen lyrischen dichter van dezen tijd noemde, bracht in de Fransche taal tal van elementen, rechtstreeks uit zijn Vlaamschen aard geput, die daar te voren onbekend waren en vóór hem zeker onbestaanbaar schenen. (Ik ben dan ook van meening, dat Franschlezende Vlamingen meer dan Franschen of Walen van Verhaeren's kunst kunnen genieten.)
Alles in dit boek is scherp en stug, vurig en geweldig, - ‘âpre et ardent’, zooals de dichter vaak zegt, - en aangrijpend. Het ontbreekt mij hier aan ruimte om citaten te doen; zooniet zou ik den lezer door het werk leiden en hem door middel van eenige prachtverzen sommige zijden van Verhaeren's kunst aanschouwelijk maken. Ik zou enkele gedichten heelemaal overschrijven, zooals Les Avares, dat aan Cyriel Buysse's somberste bladzijden doet denken, Premiers beaux Jours, dat een stuk schijnt uit mijn lievelingsboek Les Heures Claires, Les Chapelles, zoo naïef-mooi van gedachten en zegging, Amours, dat verwant is aan Pol de Mont's woest-geestdriftige zangen. En ik zou niet vergeten dien trillenden Epilogue, met deze roerende slotstrofen:
C'est la Flandre pourtant qui retient tout mon coeur.
L'amonr dont j'ai brûlé fut conçu pour ses femmes;
Son ciel hostile et violent m'a seul doté
De sourde résistance et d'âpre volonté
Et du rugueux orgueil dont est faite mon âme.
| |
| |
Mon pays tout entier vit et pense en mon corps;
Il absorbe ma force en sa force profonde,
Pour que je sente mieux à travers lui le monde
Et célèbre ia terre avec un chant plus fort.
Nu kan ik alleen zeggen: lezer, koop dit boek; gij zult u daarmee verrijken, - niet alleen uw verzameling, maar uw hart en uw ziel.
Leo van Riel.
|
|