De Vlaamsche Gids. Jaargang 7
(1911)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 289]
| |||||||||||
Over Internationalisme.
|
1861-1870 | 69 |
1871-1880 | 150 |
1881-1890 | 295 |
1891-1900 | 645 |
1901-1910 | 790 |
De zittijden van zekere Congressen zijn vele in getal: het Koloniaal Instituut 10 zittingen; het Congres van Zeevaartkunde 11; het Instituut voor Volkenrecht 22.
De congresleden worden gestadig talrijker: er waren 9.000 leden opgeschreven in het Scheikundig Congres van Londen (1909); 7.000 leden in het Geneeskundig Congres van Moskow. Het Internationaal Samenwerkend Verbond telt 559 aangesloten maatschappijen; het Internationaal Verbond van het Blauw Kruis, 1.184 afdeelingen en 61.214 leden. Het Algemeen Verbond der Kristene Bonden van jongelieden telt 7.805 genootschappen, 800.000 leden, 2.964 bezoldigde secretarissen; de leden bezitten in gemeenschappelijKen eigendom 1.069 gebouwen.
De internationale stichting van het Nobelfonds bezit een kapitaal van 23 millioen kronen. Voor het inrichten van het Internationaal Congres tegen de Tering (in 1903 te Washington) heeft de Amerikaansche Wetgevende Kamer een millioen frank gestemd.
Het gewicht van een genootschap als dit van het Algemeene Postverbond - een der meesterwerken der negentiende eeuw - is door deze cijfers te leeren: Het Verbond bestaat uit 48 Staten, beslaat 114 millioen vierkante kilometers met 1.151 millioen inwoners. In één jaar (1905) werd er verzonden op het grondgebied van 't Verbond: 32.140 millioen briefwisselingen (brieven, postkaarten, stalen zonder waarde, enz.); voor 37 millioen verklaarde waarde; 532 millioen postpakjes, en 2.660 millioen nummers van door postabonnementen bediende nieuwsbladenGa naar voetnoot(1).
Wat doet zich nu op voor ons oog? Twee verschijnselen, die bij den eersten aanblik als onvereenbaar, tegenstrijdig voorkomen: sociale hervormingen en vervormingen, die een toenemend internationalisme in feitelijke toestanden en in menschelijke betrachtingen bijbrengen, - daartegenover een toenemend en onweerstaanbaar streven der naties tot zelfstandigheid en onafhankelijkheid.
Internationalisten dan - zooals Proudhon en tallooze minderen - beweren dat men menschelijkheid, broederlijkheid, vooruitgang, ja beschaving tegenwerkt met nationale bewegingen te sterken.
Die bewering vloeit uit een onjuiste opvatting van die bewegingen, en ja nog veel meer uit een oppervlakkig, verkeerd begrip van de internationale strekkingen zelve.
De vooringenomen internationalisten beoogen niet een machtige eenheid, spruitende uit een harmonische samenwerking midden de rijkste afwisseling der bestanddeelen. Zij verkeeren in den waan, door een grove (en bovendien onmogelijke) slechting van alle verscheidenheden, de gewenschte eenheid te verwezenlijken. Zij beseffen niet, dat de uitslag ware een arme en machtelooze eenvormigheid, ontbloot van de rijke middelen en de levendige krachten der verschillende ethnische elementen.
Zij - kwade apostelen van eene goede zaak - verklaren:
Wat baat het het menschdom door welke natie de vooruitgang bewerkstelligd wordt, aangezien die bewerkstelling in alle geval onvermijdbaar komt? En wij antwoorden: Ieder volk bezit zijn eigene, kenschetsende hoedanigheden, wier werking heilzaam wezen kan in de algemeene ontwikkeling der beschaving, en de benuttiging van alle factoren, ook de minste, is niet overbodig in het gelukkig voortbrengen van de maatschappij der toekomst: ‘Den wijze is niets gering.’
Hun zoogezegd internationalisme loopt uit op een ziekelijk wereldburgerschap, waarvan zij de leuze Ubi bene ibi patria aanzien als het kernig besluit van een heldhaftigen vrijgeest! Hun wensch voor werkelijkheid nemende, verwerpen zij in hun beredeneeringen de menigvuldige elementen, die wij in rekening brengen, als daar zijn: de oorsprong der volkeren, hun taal, hun natuurlijke geaardheid, hun zeden, hun verleden, hun graad van beschaving, de grond- en luchtgesteldheid, enz.
Zij - de enggeestige internationalisten - miskennen de wet der Natuur, die zegt: ‘Gij zult uw vaderland beminnen.’ Wij - de verder ziende internationalisten - bekennen dat gevoel bij ons, zooals wij het bij anderen eerbiedigen. Zij gekscheren met de vaderlandsliefde, noemen haar een verouderd ding en ons verachterde liên. - En toch, wij beminnen hartstochtelijk ons Vlaamsche vaderland, en komen er voor uit! Wij beminnen het, omdat onze wieg er stond en wellicht ons graf er zal zijn; omdat we er leven en streven; omdat onze voorouders er zwoegden en leden; omdat we ons ontwikkelden in den kring zijner instellingen en gebruiken; omdat de roerende Moedertaal er ons het harte binnendringt; omdat het verleden des vaderlands als het ware onze eigen wording is; omdat we in zijn gebreken evenals in zijn hoedanigheden ons zelven terugvinden, en dat zich zelf zijn en zich zelven kennen macht en genot geeft; omdat wij erkennen en ondervinden de hooge waarde van het gemoedsleven; omdat... Maar ook zonder ‘waarom’ en ‘daarom’ beminnen wij ons land en onzen stam! Vraagt een liefderijk kind zich af, waarom het zijn moeder mint? We ondergaan genoeglijk en volgen gehoorzaam de natuurlijke ingeving van ons hart: ‘Le coeur a ses raisons que la raison ne connaît pas.’ (Pascal).
De ‘schatten des vaderlands’, vraagt ergens Maurits Sabbe,
weet gij wat al in die woorden schuilt? Hij vindt het antwoord bij Emile Souvestre (Un philosophe sous les toits):
‘Gij hebt er misschien nog nooit aan gedacht wat het vaderland is! Dat is alles wat u omringt, alles wat u gevoed en grootgebracht heeft, alles wat gij hebt liefgehad! 't Landschap, dat daar vóór u ligt, die huizen, die boomen, de meisjes, die daar lachend voorbijgaan, dat is uw vaderland! De wetten, die u beschermen; het brood, dat uwen arbeid betaalt; de taal, die gij spreekt; de vreugde en de droefheid die de menschen en de zaken waaronder gij leeft, u aandoen: 't is alles uw vaderland! 't Kamertje waar gij eertijds uwe moeder zaagt; de herinneringen, die zij u heeft nagelaten, de grond waarin zij rust, 't is mede uw vaderland! Gij bespeurt het en ademt het in te allen kante! Stel U voor uw rechten en uw plichten, uw genegenheid en uw behoeften, uw herinneringen en uw dankbaarheid, vat dit alles saam in één naam, en die naam zal zijn: het vaderland!’
Wij herhalen, dat onze vaderlandsliefde niet dat bekrompen en onteerend gevoel is, dat den roem der naties in de vernedering hunner buren stelt, maar wel die edele vervoering, die ons de eerste plaats doet droomen in den vredelievenden en vooruitstrevenden wedijver der volkeren. De burger dient best zijn vaderland anders dan gewapenderhand, telkenmale, dat hij met verstand en hart deelneemt aan het leven van zijn stam. Ziedaar de ware wijze om zijn vaderland te beminnen en te dienen! En zooals de eigenliefde een voorwaarde van ontwikkeling is bij den mensch, is de vaderlandsliefde der burgers een dringende voorwaarde van voorspoed voor een land!
‘Een levendig nationaliteitsgevoel - zegt de Amsterdamsche hoogleeraar C.B. Spruyt - is bij een volk een teeken van levenskracht en levenslust, het ontbreken van dit gevoel, een nagenoeg afdoend bewijs, dat zulk volk ten doode is opgeschreven, en slechts wacht op de uitwendige aanleiding, die het vonnis volvoert, door de wereldgeschiedenis geveld.’
* * *
Edoch, zijn er daar niet talrijke mijner vrienden in de bij uitstek internationale partij waartoe ik behoor, welke verkonden dat de gehechtheid aan het vaderland in strijd is met het socialisme? Sta ik
daar niet - in of neven mijn partij - als een verloren schildwacht? Neen, ik bevind me - wel integendeel - in uitstekend gezelschap!
Het landelijk Fransch socialistisch Congres van Limoges in 1906 verklaart: ‘dat een Regeering de onafhankelijkheid van een vreemde natie niet mag bedreigen, zonder een aanslag te plegen tegen die natie, tegen hare werkende klasse, ook tegen de internationale werkersklas; dat de bedreigde natie en hare werkersklasse den dringenden plicht hebben hunne onafhankelijkheid en hun autonomie te vrijwaren tegen zulk een aanslag.’
Het landelijk socialistisch Congres van Nancy bekrachtigt die verklaring in 1907 en het internationaal Congres van Stuttgart bevestigt hetzelfde beginsel.
‘Twee groote waarheden’, zegt Jaurès, ‘heeft het Congres verkondigd; de eerste is, dat de zich zelf regeerende volkeren het recht en den plicht hebben met de uiterste kracht hun autonomie te handhaven.’
‘Hervé’, zegt hij, ‘heeft een deel der werkelijkheid verwaarloosd en geen rekening gehouden met het bestaan der nationaliteiten en de noodzakelijkheid voor het wereldproletariaat om de autonomie der natiën te handhaven.’
Wat zegt Vandervelde? ‘De internationale zou geen vormelooze massa zijn, geen hutsepot van ontbonden natiën, maar een vrije en harmonieuse federatie van zichzelf besturende natiën. De vrijheid en de oorspronkelijkheid van het vaderland zijn noodig voor den groei van het proletariaat, noodig voor den rijkdom door verscheidenheid van het menschelijk genie.’
Luistert naar Bebel: ‘Wanneer een natie verdrukt wordt, worden de Proletariërs van die natie, zooals in Polen, zoodanig opgezweept door den wil om hun volk te doen herleven, dat ze niet meer in staat zijn gansch hun kracht te wijden aan de ontvoogding van het proletariaat zelf.’
‘Om samenhang te scheppen tusschen het streven der Proletariërs’, zegt Gustave Rouanet, ‘moet het historisch midden, het tooneel hunner bedrijvigheid, de haard van hun werk - het vaderland - gevrijwaard worden tegen alle geweld, eiken aanval. De werkersklasse is zelfs die, welke het allereerst belang heeft bij de volstrekte autonomie van het volk.’
‘De anti-patriotten geven voor het vaderland te ontkennen’, zegt Jaurès; ‘zij denken een abstracte werkersklasse uit, zich geheel ontwikkelende in een ledige ruimte, en onder voorwendsel de Proletariërs te verlossen van het juk van het vaderland, waarin ze leven, bereiken ze geen ander doel dan ze te doen bukken onder het juk van het vaderland, waarin ze niet leven, maar dat het hunne zou worden door de verovering, een dubbelen last van knechtschap en van schande.’
Wat er bij 't verlies van onze nationaliteit zou verloren gaan? Dat zal Jaurès u zeggen in verheven bewoordingen: ‘De ouden zeiden: beklaag den slaaf, want hij heeft slechts de helft zijner ziel. Welnu! zoo is het ook met de geknechte natiën: hunne ziel is verminkt, hun genie is gefnuikt en voor het groote werk der ontvoogding van den werkersstand, van menschelijke organisatie, hebben wij het noodig, dat alle hersenen hun oorspronkelijke kracht bewaren, hun genie en hun eigen ontwikkelingsvatbaarheid.’Ga naar voetnoot(1).
Wij nu - flaminganten - beweren te zijn niet alléén burgers in ons land, maar ook menschen van onzen tijd, en hoe paradoxaal het dan ook in de ooren onzer tegenstrevers moge klinken, stellen wij de vraag: Hoe kan, hoe moet, hoe zal de vlaamschgezindheid het internationalisme in de hand werken?
Het antwoord vinden we reeds in het vertoogschrift, door de Vlaamsche Vereeniging van Letterkundigen bij de Kamer van Volksvertegenwoordigers onlangs ingediend:
‘De Vlaamsche dichters en schrijvers... weten, dat geene beschaving groot worden kan zonder den bevruchtenden invloed der buitenlandsche geestesstroomingen; maar zij wenschen juist dat hun volk, geworteld in eigen grond en opgroeiend naar eigen aard, ook deel zou hebben aan het internationaal gedachtenleven, en zij meenen, dat zulks eerst mogelijk wordt door de uitstralingskracht van hooger onderwijs, gegeven in de taal des volks.’
Ziehier verder het afdoend betoog van Julius Mac Leod, den Vlaamschgezinden denker en wijsgeer:Ga naar voetnoot(2)
‘Het heilzame werk dat de Vlaamschgezindheid tracht te volbrengen, nl. het aankweeken van een gezond cosmopolitanisme der wetenschap, wordt tegengehouden door den officieelen Franschen invloed.
‘Geen theoretische beschouwingen, geen spitsvondige redeneeringen, geen distinguo's zijn bij machte het feit weg te cijferen, dat overal waar ze komt, de Vlaamschgezindheid dat gezond cosmopolitanisme, dat niets gemeens heeft met naäperij van het buitenland, met zich medebrengt, en dat de verfransching daarbij een hinderpaal is. Neem nu dien hinderpaal weg, laat de Vlaamsche jeugd vrij hare vleugels ontplooien! Wanneer wij ons beroepen op dringende sociale noodwendigheden om eene Vlaamsche Hoogeschool te vragen, wordt ons uit de hoogte geantwoord dat dit in strijd is met de belangen der hoogere geestescultuur. De ongegrondheid van die tegenwerping wordt in 't oog vallend wanneer men een vergelijking maakt met Noord-Nederland: aldaar heeft ons erfgoed vrij kunnen gedijen; aldaar wordt hooger onderwijs uitsluitend in onze taal gegeven; in Noord-Nederland kunnen alle studenten Fransch, Duitsch en Engelsch lezen en aldaar staat de hoogere geestescultuur op een hooger peil dan in België. Wie Noord-Nederland kent zal dit geen oogenblik betwisten. Laten wij dus zonder vrees het voorbeeld van Noord-Nederland volgen: de beweging, die thans reeds bestaat, zal er wel voor zorgen van onze studenten eindelijk te maken wat ze sedert zeventig jaar hadden moeten zijn, nl. door en door Vlaamsche jongens, die genoeg Fransch, Duitsch en Engelsch kennen om met de wereldbeschaving in voeling te blijven. Het peil der hoogere geestescultuur zal rijzen.’
* * *
Nu, er is toch een soort van internationalisme, waarvan we niet willen hooren. Hoe zal ik het noemen? Het wereldburgerschap van den modernen wandelenden Jood. Dat der zwervende vaderlandloozen, om de korst brood genoodzaakt naar heinde en ver een karig en wisselvallig bestaan te zoeken.
Ondanks de hoogte van ons bevolkingscijfer, moeten we de maatschappelijke plaag der ontvolking van het platteland, der uitwij-
king naar 't Walenland, der landverhuizing naar den vreemde vastberaden te keer gaan.
‘In de Belgische bevolkingsbeweging, spelen Oost- en WestVlaanderen de hoofdrol. Deze provinciën hebben, in de laatste tien jaar, zoowel door uitwijking naar den vreemde als door verhuizing naar het Walenland en de groote steden, 100.000 menschen verloren en dit verlies is grooter dan dat van al de provinciën te zamen. Deze beweging ontneemt dus aan Vlaamsch België een zuivere Vlaamsche bevolking en dit verlies wordt alleen vergoed door een hoog geboortecijfer (33 per 1000 inwoners). Het Walenland, waar het geboortecijfer 21 op 1000 is, kan den toevoer van uitheemsche elementen niet missen, om de bevolking aan te vullen. Oost- en West-Vlaanderen zijn aldus de voorraadkamers waaraan de andere Belgische en vooral Waalsche provinciën nieuwe levenskracht ontleenen.’Ga naar voetnoot(1)
In 1902 waren er te Robaais op 124.6000 inwoners, 48.873 Belgen, 51.088 in 1903 en 52.071 in 1904. Te Toerkoenje zijn er 25.000 Belgen op 75.000 inwoners.Ga naar voetnoot(2)
Het grootste getal dier uitwijkelingen komen uit Henegouw en West-Vlaanderen. In 1897, waren er uit die twee provinciën 6.690 op 11.482 Belgen, dat is 58 ten honderd. De verhouding was 60 t.h. in 1896, en 63 t.h. in 1895.
In 1891, waren er in het Noorderdepartement 289.528 Belgen of personen in België geboren. Sedert dien is dat cijfer stellig nog gestegen. Het grootste deel dier Belgen zijn Vlamingen. Zonder overdrijving mag men de Vlaamsche uitwijking in de laatste vijftig jaar naar het Noorden van Frankrijk op een half millioen onzer stamgenooten schatten!Ga naar voetnoot(1)
In 1907, op de algemeene vergadering der Weldadigheidsmaatschappij van New-York, werd verslag voorgedragen over den zedelijken en stoffelijken toestand der instelling. Daarin staat te lezen, dat van 30 Juni 1905 tot 30 Juni 1906, 1.100.735 landverhuizers in de Vereenigde Staten binnenkwamen. In die massa waren er 5099 Belgen,
waartusschen nagenoeg 4000 Vlamingen - in de tijdspanne van één jaar aldus! - in meerderheid werklieden van den akker. Sinds 1906 is die uitwijking naar Amerika nog merkelijk toegenomen.
‘Welnu, alle landen begrepen dat de uitwijking een nationaal gevaar is. Zij weten, dat zij er belang bij hebben, de uitwijking te beletten, en daarom deden ze al 't mogelijke om het bestaan in hun land te vergemakkelijken, d.i. de vermeerdering van het productievermogen te verzekeren, en aldus den levensstandaard te doen stijgen.
‘Zoo zagen we b.v. dat in Duitschland, waar in 1880 het getal uitwijkelingen 200.000 beliep, dit getal in 1910 is tot 25.000 gedaald. Het middeltal, dat 4,86 was, is sedert de laatste 30 jaren op 0,38 gevallen, alhoewel de bevolking van het keizerrijk 36% grooter werd! Die cijfers zeggen genoeg.’
Hoe nu het voortbrengingsvermogen van den enkeling vermeerderd?
Daartoe moet voor goede beroeps- en nijverheidsscholen, voor algemeene technische opleiding gezorgd worden. Dat zal mogelijk zijn als wij Vlaamsche landbouwkundigen, Vlaamsche technologen, Vlaamsche ingenieurs in alle vakken zullen hebben: 't is te zeggen, als de hoogeschool van Gent Vlaamsch zal zijn, eerder niet!Ga naar voetnoot(1)
Een der hoogste nijveraars van ons land, meteen een der klaarziendste sociologen, Ernest Solvay, verklaarde met nadruk in zitting van den Senaat (27 December 1899): ‘Niet alleen is er behoefte aan lager verplicht en kosteloos onderwijs, maar daarenboven aan bijzondere vakscholen, waar beroepsbekwaamheid zal worden verstrekt en vaardigheid tot mededinging op de internationale arbeidsmarkt.’
Maar men gedenke dan, dat de leerkrachten, de leeraarskorpsen voor die noodigste aller volksscholen alléén in onze vervlaamschte hoogeschool gedijen kunnen!
* * *
Het voorbeeld van Duitschland inroepend bij 't bespreken van internationalisme uit Vlaamschgezind oogpunt, denk ik onvermijdelijk
op het verwijt, thans meer dan ooit het flamingantisme aangewreven, dat het met pangermanisme heult.
Een Gentsch hoogleeraar hoorde ik zijne pleitrede tegen de vervlaamsching... zijner school besluiten met dezen volzin à panache: ‘Wacht U, dat uw leuze In Vlaanderen Vlaamsch eens omgekeerd worde in deze: In Belgiën Deutsch!’
Nu, haalde ik alléén mijne meening hieromtrent aan, dan zou men opwerpen: Eén zwaluw is nog de lente niet.
Ziehier dan wat een onzer strijdgenooten, Alfred de Smet, reeds in 1884 schreef: ‘Gewis heeft Duitschland ons niet, in de verste verte, het kwaad gedaan wat Frankrijk ons berokkende, onze gewesten nooit geroofd... Alleenlijk vreezen wij dat het pangermanisme geene mindere bedreiging inhoudt voor de zelfstandigheid der Hollandsche en Belgische Nederlanden dan de vermaarde théorie des frontières naturelles.’Ga naar voetnoot(1)
Ja - zal de tegenstrever nu weerleggen - rari nantes in gurgite vasto!
Daarom laat ik volgen een brok uit een gezamenlijken brief, uitgaande van een gezaghebbend Vlaamschgezinde stichting, het Nationaal Vlaamsch Verbond, waarvan het bestuur aan het Parijzer dagblad Le Temps (24 November 1891) schreef: ‘Si nous sommes les adversaires résolus de toute annexion quelconque de la Belgique à la France, nous nous déclarons les adversaires également décidés de toute annexion quelconque de la Belgique à l'Allemagne. Annexion française, annexion allemande, que pareille catastrophe atteigne notre patrie, et nos annexeurs, quels qu'ils soient, rencontreront, au premier rang des protestataires irréconciliables, les flamingants.’
Hoofdmannen der Vlaamsche Beweging namen hun bekleeden van officieele waardigheden te baat om die ellendige verdenking van pangermanisme te bestrijden. In 1895, op de jaarlijksche openbare plechtige zitting der Koninklijke Vlaamsche Academie, in zijn feestrede als Bestuurder, besloot Dr. C.-J. Hansen aldus:
En 't jaar nadien, op dezelfde Academie, als briefwisselend lid, hield Mr. A. Prayon-van Zuylen een lezing met den heel raken titel: Charybdis en Scylla - Verfransching of verduitsching? - Laat ik daaruit herinneren:
‘Wij zijn niet geroepen om achter den Chineeschen muur, dien men tusschen Germanen en Romanen zou willen opwerpen, post te vatten en, als voorhoede van het Duitschdom, alle gemeenschap met den erfvijand af te snijden. België is geen grensfort; het is een kruisweg, waar de drie groote beschavingen van onzen tijd, de Duitsche, de Fransche en de Engelsche, elkander op onzen onzijdigen grond in vrede ontmoeten en waar het van ons afhangt de vruchten van alle drie te plukken.’
Ten slotte, mijn waarde aanhoorders, geef ik ten beste de onverdachte en overwachte getuigenis, pas afgelegd door een Franschman, die sedert jaren ons land bewoont, den heer Charles Rolland, voorzitter der Fransche Kamer van Koophandel te Brussel, iemand die het wèl weetGa naar voetnoot(1):
‘Het is gansch ten onrechte, dat men in de Vlaamsche beweging eene vijandige houding tegen Frankrijk zoekt of eene strekking om het Duitsch element in België te doen bovenslaan.
Die opvatting is totaal valsch....
Wanneer men dus in Frankrijk denkt, dat de overwinning der Vlamingen in dezen taalstrijd als de voorwacht eener Duitsche overrompeling van België moet beschouwd worden, verkeert men in eene grove dwaling. Nooit zal het Duitsch in België de gebruikelijke landstaal worden.....
‘Nooit heeft men een flamingant gehoord, die de aanhechting van België bij Duitschland heeft gevraagd, terwijl anderzijds menige Waal luidop gedroomd heeft van een opslorping van België door Frankrijk.’
Wie toch, Dames en Heeren, ziet niet in, dat het stevigste en
duurzaamste bolwerk tegen Duitsche inzijpeling of Fransche opslorping is: het versterken van instinctmatigen volksaard; - het opleiden van alle maatschappelijke klassen tot eensgezinde liefde voor het gemeen zedelijk erf; - het grondvesten van inniger samenhang tusschen die klassen door eenheid van voertaal; het aldus mogelijk maken van wederkeerig en ingrijpend dienstbetoon; - het bevruchten en bewerken van aangeboren oorspronkelijkheid; - het redden van eigen zeden; - het gave behouden van gezonde overleveringen; - het logisch ontwikkelen van natuurlijken aanleg; - het weren van alle overgewaaide smaak en gebruik; het uitroeien van alle tegennatuurlijk onderricht, van alle verbastering en ontmanning; - het beoefenen van vaderlijke Vlaamsche kunst; - kortom het veelvuldig ontvouwen van eigen onbevangen en zelfstandig wezen?
Mijn hoofdgedachte, neen, ons aller hoofdgedachte, niet waar, vat ik hierin samen:
En met den immer betreurden Algemeenen Voorzitter van het Willems-fonds, onzen geliefden Julius Vuylsteke, roep ik uit:
Alberik De Swarte.
- voetnoot(1)
- Paul Otlet in het tijdschrift La Vie Intellectuelle (1009).
- voetnoot(1)
- Al die citaten neem ik over uit Debat Meert-Hardijns over het 11e Julifeest en de Vlaamsche Beweging, 1910.
- voetnoot(2)
- Het Nederlandsch en de Wetenschap (bij Siffer, Gent, 1901).
- voetnoot(1)
- Lod. de Raet, Bevolkingscijfer en Stambelang, in de Handelingen van het 29e Nederl. Taal- en Letterkundig Congres, 1906.
- voetnoot(2)
- Joly: La Belgique Criminelle.
- voetnoot(1)
- Lod. de Raet, Bevolkingscijfer en Stambelang, in de Handelingen van het 29e Nederl. Taal- en Letterkundig Congres, 1906.
- voetnoot(1)
- P. de Smet, Over Overbevolking en Uitwijking in Vlaamsch-België (Studentenblad De Goedendag, 1911.)
- voetnoot(1)
- Nederlandsche Dicht- en Kunsthalle, 6e jaargang, blz. 647.
- voetnoot(1)
- In een interview aan een der voornaamste bladen van Frankrijk. La Dépêche, van Toulouse, vertaald in De Vlaamsche Gazet, nummer van 23 Mei 1911.
- voetnoot(1)
- Alfred de Smet. loc. eit.