| |
| |
| |
Duitse Letterkunde.
Dat de Nobelprijs voor literatuur 't vorig jaar aan Paul Heyse werd toegekend, mag wel van algemene bekendheid worden geacht en zal daarom hier slechts even worden aangestipt. Het is de eerste Duitse schrijver, aan wie deze eervolle onderscheiding te beurt valt, want de tot dan toe enige Duitse laureaat, Theodor Mommsen, kan toch niet als letterkundige worden beschouwd. Paul Heyse is de vertegenwoordiger van een vroeger geslacht in de Duitse literatuur, - hij is tachtig jaar oud -, evenals die andere veteraan, Wilhelm Raabe, die de 15 November 1.1. overleden is op dezelfde ouderdom. Voor deze was de roem niet zo snel gekomen als voor de eerste; slechts langzamerhand drong zijn naam door tot het grote publiek, al had hij ook wel beter verdiend. Maar ik meen toch dat zijn faam veel duurzamer zal blijken als die van Heyse. In alle bladen en tijdschriften werd de overledene herdacht en iedereen gewaagde met eerbied en liefde van zijn beste werken als Die Chronik der Sperlingsgasse, Der Hungerpastor, Die Akten des Vogelsangs e.a., waarvan altans het eerste volkomen populair in Duitsland is geworden. Het zijn werkelik merkwaardige boeken, volkomen Duits naar vorm en naar geest en die tot de belangrijkste zullen blijven behoren van wat de tweede helft van de 19e eeuw in Duitsland heeft voortgebracht.
Tot de beste van dit tijdperk zullen ook wel bljven gerekend worden de werken van de gekende Oostenrijkse schrijfster Marie von Ebner-Eschenbach, die op 13 Septembrer van vorig jaar haar tachtigste verjaardag vierde. De pers heeft gewedijverd om haar bij die gelegenheid te huldigen en heeft getracht hare betekenis in de moderne Duitse literatuur aan te duiden. Maar de beste hulde, die haar gebracht werd, is de uitgave van drie bundels Ausgewählte Erzählungen door de gebr. Paetel te Berlijn. Ze bevatten de meesterlikste novellen van deze schrijfster, zoals Die Freiherrn von Gemperlein, Oversberg, Jakob Szela, Der Vorzugsschüler e.a. en geven een helder en volledig denkbeeld van hare veelzijdige kunst. Deze bundels zijn zeer mooi uitgegeven en kosten, in fraaie halflederband, slechts 12 Mark.
| |
| |
Van de nieuwverschenen boeken van deze winter schijnt me het merkwaardigste de nieuwe roman van Clara Viebig: Die vor den Toren (Fleischel en Co, Berlijn; ing. 6 M., geb. 7,50 M.), die tans, naar mijn oordeel, de biezonderste schrijfster is van Duitsland en van wie men met het meeste recht mag verwachten de moderne Duitse roman. Zij heeft het talent het landschap te doen leven, het één te doen worden met de bewoners en er aldus de werkelike held van haar boek van te maken. Op die wijze geeft zij waarlik kultuur-historiese romans. Die vor den Toren, dat tot de beste van haar werken mag gerekend worden, is in zekere zin een tegenhanger van haar ander meesterwerk Die Wacht am Rhein. Gaf zij daarin de wording van het Duitse rijk, in haar nieuwste roman geeft zij de geschiedenis van de landbouwers die, na de oorlog van '70, ‘buiten de poorten’ van Berlijn wonen en opgeslorpt worden door de uitbreiding van de grote stad. Deze verslindt de omliggende dorpen, ook Tempelhof, waar de handeling plaats heeft; de boeren worden rijk, te rijk, door de waardevermeerdering van hun grond, houden op landbouwers te zijn en hun te gemakkelik verkregen rijkdom wordt de oorzaak van hun ondergang. De erfelikheid komt daarbij, maakt ook slachtoffers, - te veel zelfs voor mijn smaak, want die erfelikheid ligt er wel wat te dik op -, en gierigheid en dronkenschap worden het ongeluk van die boerefamilies.
Talrijk, een beetje verwarrend zelfs in 't begin door hun aantal, zijn de personen, maar langzamerhand komt er klaarheid in en met verbazende knapheid wordt hun geschiedenis verteld. Karl Lietzkow, die door de schuld van zijn vrouw een dronkaard wordt en zich verhangt, de prachtige moeder Badekow, moeder Längnick en haar ongelukkige zoon, en alle andere personen zijn zo plasties uitgebeeld en van zulke levenswaarheid, dat men ze niet meer uit het geheugen verliest. Heerlik mooi is de beschrijving van de terugkomst der troepen na de oorlog en als een scene uit Ibsen doet de schildering aan van moeder Längnick, die drinkt met haar zoon, opdat hij zijn overleden vrouw zou vergeten, wie ze nooit heeft kunnen vergeven dat ze haar haar zoon had ontstolen. Maar ik zou wel kunnen blijven opnoemen, indien ik wou wijzen op alle mooie brokken uit dit boek.
In verschillende besprekingen werd gewezen op de invloed, die Viebig ondergaan heeft van Zola en, naar mijn mening, terecht. Evenals Zola verstaat Viebig de kunst de massa uit te beelden en te doen leven in hare werken. Zij is voor mij een der merkwaardigste en der sympathiekste fieguren in de moderne Duitse literatuur en haar laatste boek een der biezonderste van hare reeds lange reeks werken.
Ook Jos. Lauff heeft in zijn roman Kevelaer (Grote, Berlijn; ing. 4 M., geb. 5 M.) een werk van kultuur-historiese waarde geleverd,
| |
| |
dat getuigt van een kunnen, dat eerbied afdwingt, al is het dan ook zo groot niet als dat van Viebig. Evenals de meeste van zijn andere boeken speelt het verhaal in de streek van de Beneden-Rijn, tegen de Hollandse grens. Lauff tekent er in de strijd van het klerikalisme tegen de vrijzinnige denkbeelden en in 't biezonder de strijd om de school. Een boek dus van actueel belang, niet het minst voor ons land, en dat duidelike blijken aflegt van een krachtig talent. Het aantrekkelikste van het werk is de tekening, vol humor, van het leven van de dorpelingen, vooral van de kwezelaars; ook het landschap is geschilderd met meesterschap. Te betreuren is het alleen dat de tweede helft van het boek lijdt aan onwaarschijnlikheid; in ieder geval staat de eerste helft in elk opzicht veel hoger.
Met diepe vreugde en grote verwachting heb ik gegrepen naar het nieuwe boek van Hermann Hesse, de talentvolle schrijver van Peter Camenzind, die me lief is als geen ander van de hedendaagse Duitsers. Ik vroeg me af of dit werk, Gertrud (Langen, München; ing. 4 M., geb. 5,50 M.), weer zo mooi zijn zou als Camenzind, of Hesse misschien ditmaal het definitieve boek zou geschreven hebben, dat we van hem mogen verwachten. Zo gauw ik enige bladzijden gelezen had, geraakte ik weer onder de indruk van die wondere bekoring, die ook Peter Camenzind uitoefende; het is dezelfde warme, kleurige stijl, het is dezelfde zacht-weemoedige kijk op het leven als in dit boek. Gertrud toont dus gene nieuwe zijde van het talent van Hesse; want ja, het is zelfs bijna dezelfde geschiedenis als in Camenzind. Het is, even eenvoudig als de tietel, het verhaal van de componist Kuhn, die zijn leven lang liefde gevoelt voor een vrouw, ze met een vriend ziet huwen, ze ongelukkig ziet worden en daarin berusten leert. Het is zó simpel, dit verhaal; er zijn gene grote gebaren in, geen hartstocht slaat er in uit en geen dramatiese toestand grijpt u aan; stil en met een zachte glimlach van berusting op de lippen gaan de personen door het leven. Ja, er is misschien wel iets weeks in dit werk... En toch bekoort het zoals alleen een werk van Hesse bekoren kan. En als het boek uitgelezen is, dan vraagt men zich bijna niet meer af of er dan wel vooruitgang is bij de schrijver; het genot is te groot geweest dan dat men veel zou nadenken en vragen. Toch is in Gertrud meer eenheid als in Peter Camenzind; Hesse beheerst beter zijn stof en in die zin kan er gesproken worden van vooruitgang, alhoewel we de frisse natuurzin missen moeten, die de Camenzind zo aantrekkelik maakte. Toch is per slot van rekening Gertrud
een boek waarnaar men dikwels grijpen zal, een boek, dat gelezen en herlezen zal worden en in de boekekast staan zal bij de lievelingswerken, die regelmatig terug ter hand worden genomen.
Veel minder zal dit het geval zijn met het nieuwe boek van
| |
| |
Friedrich Huch: Enzio. Ein musikalischer Roman (Mörike, München; ing. 4,80 M., geb. 6 M.). Een muziekaliese roman? Als men wil, alhoewel de muziek zeker het hoofdmotief niet is van het werk. Het is de tragiese geschiedenis van een rijk begaafde jongen, die bij gebrek aan evenwicht in zijn karakter verloren gaat. Na een veelbelovende jeugd, werpt hij zich in een hartstochtelik liefdeleven, kan zich niet beheersen, wordt heen en weer geslingerd tussen zijn kunst en de vrouwen en gaat daaraan eindelik te gronde. De talrijke besprekingen over muziek, die in het boek verspreid liggen, hadden even goed weg kunnen blijven; het beste van het werk is de fijne psychologiese studie van Enzio. Biezonder mooi zijn ook de liefdescenen; evenals in het vorig boek van deze schrijver, Pitt und Fox, is het me opgevallen hoe veel beter de vrouwen getekend worden als de mannen; de fieguur van Bienle b.v. is prachtig. Ook de humor komt niet zo zeer tot zijn recht als in zijn vorige werken en biezonder als in zijn ‘komiese roman’ Peter Michel, waarvan tans een omgewerkte volksuitgave bij dezelfde uitgever is verschenen (gek. 2 M., geb. 3 M.). Het is de tragiekomiese geschiedenis van Peter Michel, een naïeve, brave jongen, die leraar wordt, trouwt (en hoe!) en een eerzaam, gezeten burger wordt. Maar dit boek geeft, en dat is zijn biezonderste hoedanigheid, de tragiek van het gewone, alledaagse leven en tezelfdertijd het belachelike, het groteske van datzelfde leven, op een verrassend meesterlike wijze. Bij zijn verschijnen werd het begroet als de beste Duitse komiese roman en het is daarom een verheugend feit, dat het nu door zijn lage prijs in het bereik van elke beurs is gesteld. Het is daarbij zeer mooi uitgegeven en het omslag is versierd met een typiese tekening van de gekende karikaturiest Gulbransson.
De vorige winter bracht ook nog twee andere romans, die beide spelen in Weenen in de Beethoven-tijd. Het zijn Liebesmusik van Hans Hart (Staackman, Leipzig; ing. 4 M., geb. 5 M.) en Alt-Wien van Otto Hauser (Bonz en Co, Stuttgart; ing. 5 M., geb. 6 M.). In beide speelt Beethoven zelf een rol en ook andere gekende fieguren, als Schwind, Raimund e.a. treden er epiesodies in op.
Het eerste boek is het beste. De schrijver Hans Hart had met zijn vorige roman, Das heilige Feuer, (cf. Vl. Gids 1910, nr 3, bl. 280) reeds opgang gemaakt. Liebesmusik zal zijne faam vestigen. Het is een boek vol hartstocht en vol van de gratie van de Biedermeiertijd. Het heeft niet de wilde fantazie of de grote adem, die door Das heilige Feuer ging; het is meer een werk van fijne distinctie, van humor en het is even boeiend als het voorgaande. Het schildert op verrukkelike wijze het zich-vinden, het elkaar-verliezen en het zich-wedervinden van twee geliefden; ook de bijfieguren verdienen alle lof en sommige epie- | |
| |
soden, zoals een heerlike idylle tussen een jongen en een meisje, dat enige jaren ouder is, verlenen een grote bekoorlikheid aan dit boek.
Niet zo aantrekkelik is Alt-Wien. Het is degelik werk, maar het is te langdradig en boeit de lezer niet. Men voelt zich altijd geneigd het met het vorig boek te vergelijken en deze vergelijking valt niet in zijn voordeel uit. Wel is het oude Weenen goed getekend, wel voelt men de juistheid van het midden waarin de personen leven; maar de adem van de kunstenaar ontbreekt, die het alles moet bezielen.
Van de zo snel beroemd geworden Hans Bartsch ligt een bundel novellen voor me, met de tietel Bittersüsse Liebesgeschichten (Staackmann, Leipzig; ing. 4 M., geb. 5 M.). Ik stel het niet zo hoog als zijn vorige bundel Das sterbende Rokoko (cf. Vl. Gids 1910, nr 3, bl. 279); er is, niet zoveel ‘Stimmung’ en zoveel gratie in, die van dit boek de grootste bekoring uitmaakten. Toch zijn er een paar novellen in, die er zeker niet moeten voor onderdoen, zoals Die Wandlungen des Herrn Würffel, een zeer mooi verhaal uit de Tiroolse boerenoorlog in het begin der 19e eeuw, dat een juist en levendig beeld geeft van deze bewogen tijd en Pfingstküssen, dit frisse, zinnelike verhaal met zijn overweldigende humor, dat Bartsch langs zijn beste zijde toont. Ook de andere novellen, alle verschillend naar opvatting en naar inhoud, getuigen van het veelzijdig talent van deze schrijver en maken van deze verzameling een werk, dat aan al zijn bewonderaars welkom zal zijn. De uitgever Staackman verdient alle lof voor de keurige uitvoering van dit boek.
Er verschenen ook bundels novellen van Rudolf Herzog: Es gibt ein Glück (Cotta, Stuttgart; ing. 3 M., geb. 4 M.) en van J.C. Heer: Da träumen sie von Lieb' und Glück (bij dezelfde uitgever; ing. 3,50 M., geb. 4,50 M.).
De novellen van de eerste schrijver vallen niet erg in mijn smaak; er is een geurtje aan van een zeker soort romantiek, die tans te recht uit de mode is geraakt, en ze zijn ook van valse sentiementalieteit niet altijd vrij te pleiten. Op een paar uitzonderingen na nochtans: Die Väter en Heimat zijn werkelik mooi.
Veel beter zijn de drie novellen, die de tweede bundel uitmaken. Evenals de andere werken van deze gekende Zwitserse schrijver munten ze uit door hunne frisheid en hunne eigenaardigheid. J.C. Heer bekleedt zeker een der eerste plaatsen in de Zwitserse literatuur.
Van de talrijke nieuwe dichtbundels verdient in de eerste plaats genoemd te worden de bloemlezing uit de gedichten van Gustav Falke, die onder de tietel Die Auswahl-Gedichte von Falke bij de uitgever Alfred Janssen, te Hamburg is verschenen (geb. 5 M.). Falke staat tans met Dehmel aan het hoofd van de Noord-Duitse poëzie. Dikwels
| |
| |
wordt hij vergeleken met Liliencron, met wie hij veel gemeens heeft en dat hij onder deze vergelijking niet te lijden heeft, is voor mij wel de hoogste lof. In deze bloemlezing, die het beste bevat van wat de dichter heeft voortgebracht, kan men aanhoudend zijn krachtige taal bewonderen, gepaard met een grote tederheid van gevoel, diepe gedachten naast volmaakte schoonheid van de vorm. In vele zijner gedichten heeft Falke al het eigenaardige en het frisse van het volkslied weten te treffen en ook zijn kindergedichten behoren tot de beste van het genre. Dit boek is met veel smaak uitgegeven en is met zijn voorname, witte band een sieraad voor elke boekekast.
Interessant is ook de nieuwe bundel van Max Dauthendey: Die geflügelte Erde. Ein Lied der Liebe und der Wunder um sieben Meere (Langen, München; ing. 10 M., geb. 12,50 M.). Dauthendey heeft tot nog toe uitgemunt in het korte lyriese gedicht. Nu heeft hij een wereldzang geleverd, die naar omvang kan vergeleken worden met de grote epossen. Een reis om de wereld heeft hem de stof geleverd voor dit werk en in de wijze waarop hij deze stof heeft behandeld, toont hij zich een schrijver, die de algemene opmerkzaamheid ruimschoots verdient. Men kan nauweliks van verzen spreken bij dit boek, het is veel meer ritmies proza, dat zich telkens volkomen aanpast bij het behandelde onderwerp. Het is een werk dat wel niet populair zal worden; de schrijver heeft overigens daar niet naar gestreefd; maar door zijn zeer persoonlike opvatting en zijn interessante vorm mag het beschouwd worden als een der eigenaardigste werken van de nieuwere Duitse dichtkunst.
Van de gekende uitgave Deutsche Dichtung, herausgegeben und eingeleitet von Stefan George und Karl Wolfskehl, is het derde deel verschenen: Das Jahrhundert Goethes (Bondi, Berlijn; ing. 2,50 M., geb. 4 M.). Het is een royaal uitgevoerde bloemlezing, al is de letter wel wat pretensieus, en bevat de mooiste stukken van de voornaamste Duitse dichters der 19e eeuw. De namen der samenstellers zeggen genoeg, dat hier het meest gestreefd werd naar vormschoonheid, streven dat door hunne vroegere bloemlezingen in deze serie uit het werk van Jean Paul en van Goethe genoeg is gekend. Voor wat hier geleverd werd is de prijs verbazend laag.
Op het gebied van de literatuurgeschiedenis valt niet veel aan te tekenen. Het interessantste is wel een nieuwe uitgave van het beroemde autobiografiese werk van Theodor Fontane: Von 20 bis 30, die tans bij Fontane & Co, te Berlijn, is verschenen (ing. 6 M., geb. 7,50 M.). Men weet welke schat aan inlichtingen over de literatuurgeschiedenis der vorige eeuw dit werk bevat en men kent de onvergelijkbare meesterschap, waarmee Fontane deze herinneringen uit zijn
| |
| |
leven vertelt. De grote aantrekkelikheid van deze uitgave en de reden waarom ze hier wordt aangekondigd, zijn de zeer mooie illustrasies, ten getale van 40, die hier voor het eerst worden geboden, Het is een ware galerij van portretten van alle, die tussen 1840 en '50 in Berlijn een rol hebben gespeeld in de literatuur, Het lijdt geen twijfel of vele Fontane-bewonderaars zullen zich deze uitgave willen aanschaffen, evenals de zeer merkwaardige brievenverzameling, die van dezelfde schrijver verschenen is: Theodor Fontane 's Briefwechsel mit Wilhelm Wolfsohn (Bondi, Berlijn; ing. 3 M., geb, 4 M.). Uit Von 20 bis 30 weet men met welke sympathie Fontane spreekt over deze vriend uit zijn jeugd. Deze brieven bieden vele interessante biezonderheden over de eerste schrijversjaren van Fontane; deze was daarbij een onvergelijkbare brievenschrijver en daar tot nog toe zeer weinig brieven uit zijn jeugd bekend waren, zal deze verzameling dubbel welkom zijn. Dit fraai uitgegeven boek is versierd met een tiental portretten en platen, waartussen een zeer mooi portret in kleuren van Fontane op 23 jarige leeftijd.
Tot slot van deze kronijk is het mij een genot een prachtige uitgave te kunnen aankondigen van het gekende humoristiese verhaal van Jean Paul: Dr Katzenbergers Badereise, bij Julius Zeitler, te Leipzig verschenen. Ze is gedrukt op groot formaat, met een zeer mooie Antiqualetter, op geelgetint papier met brede randen, en is versierd met vijf meesterlike etsen en een tietelplaatje van H.A. Müller. Het is een der mooiste boeken, die in de laatste jaren in Duitsland verschenen en kan niet genoeg aan alle boekeliefhebbers aanbevolen worden. Het is daarbij zeer goedkoop: sierlik gebonden kost het slechts 6,50 M. Ik weet niet of de uitgever het inzicht heeft andere boeken in dezelfde uitvoering uit te geven; het ware anders de ideale uitgave voor de beste verhalen van Goethe, Kleist, Hoffmann, Eichendorff, Storm, Keller en zovele andere.
Frans Delvaen.
|
|