De Vlaamsche Gids. Jaargang 7
(1911)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 276]
| |
Starter en 't Verbod van Toneelspelen.‘Dat oock alle de schandelycke misbruycken, waer door de menschen van de ware Godsalicheyt tot de ydelheyt ende ongebondenheyt deses Werelts afgetrocken worden’, moeten nagelaten; daar tegen dient ernstig gewaarschuwd te worden: ‘gelijck daer zijn... 't spelen van de Rhetoryckers ende Comedianten...’ Zo werd bepaald in de Post-acta van de Nationale SynodeGa naar voetnoot(1). Men was 't er over eens in streng-kerkelike kringen dat ‘schouw-tooneelen ende schouw-spelen... rechte scholen der ydelheyt ende sondige hooghten zijn; van de welcke alle Christelicke Huysvaders ende Huys-moeders een af-keer ende grouwel moeten hebben...’ zoals Ds Wittewronghel in zijn uitgebreid werkGa naar voetnoot(2) schreef, waarvan de nog uitgebreidere tweede druk al spoedig volgde. In de eerste druk had hij deze ‘vleeschelicke schouwburgen en openbare tonneelen der ydelheyt’ al gekwalificeerd als ‘rechte scholen des satans’Ga naar voetnoot(3). Toch weerde men zich voornamelik tegen 't spelen van wereldse en goddeloze stukken. In 1603 hadden Deputaten van de Hollandse synode al beslist dat het spelen op zich zelf was ‘een middelmatich dinc’. Tegen 't schooldrama had men ook minder bezwaar, mits er geen oneerbiedigheid in voorkwam, en 't diende tot 't aanleren van ‘welsprekendheid en goede maniere.’Ga naar voetnoot(4) Zo werd dan om een of meer van deze redenen het toneelspelen op Coster's Academie in Amsterdam wel tegengewerkt door de predikanten en kerkeraad. | |
[pagina 277]
| |
En hiermee in verband heldert zich nu op de komediegeschiedenis van de welbekende Starter. In 't midden van 1618 kon hij in Leeuwarden een Toneelkamer oprichten, onder de zinspreuk ‘Och mochtet rijsen.’ Deze kamer zong Willem Lodewijk de Stadhouder het ‘Wellecomst gesangh’ toe. Daar vertoonde men, wel voor de Camerleden alleen, de Timbre de Cardone, een werk ‘in der ijl gemaeckt’; als tussenspel moest trekken de klucht in de friese landstaal. De 21 September werd de Daraïde vertoond. Tachtig aanzienlike personen zouën lid van deze Camer zijn geweest; wat mischien aanleiding gaf dat het spelen in de vroegere Grauwe Begine Kercke werd toegelaten: men laat Starter zijn gang gaan. Midzomer 1618 wordt evenwel in de Dokkumer Synode, de Provinciale, gevallen over ‘heydensche comoedien ofte schouspelen die tot Leeuwarden ende Boolswerdt tegens verscheydene synodale resolutien wederomme doorbreken...’Ga naar voetnoot(1). En op de 8 Januarie 1629 besluit de Leeuwarder Stadsmagistraat ‘de Comedianten hun spelen op t'segghen, als mede het spelen van d'ionge ieucht t' verbieden.’Ga naar voetnoot(2). En daags daar na ontnemen Gedeputeerde Staten aan Jan Starter c.s. ‘tgebruik van Lants tucht huys’ en gebieden hem te zorgen dat 't ontruimd wordt van alles wat gediend heeft ‘totten gebruycke van het Comedie speelen...’Ga naar voetnoot(3). Starter trekt later naar Franeker, waar hij zich in 1621 inschrijven laat als! student in de rechten. Maar 14 Augustus 1621 dekreteert de Academiese Senaat dat 't spelen van comedies en tragedies op de Universiteit is verboden. Dit is merkwaardig. De 21 October 1613 was door Curatoren ‘gepermitteerd dat een comedie van goede seeden bij de studenten ageert’ mocht wordenGa naar voetnoot(4). Zelfs werden in 1597 gelden door de stadsregering uitgetrokken ‘ter zake zekere recompens aan studenten ten respecte van de actien der comedien geaccordeerd...’Ga naar voetnoot(5). | |
[pagina 278]
| |
Toch had de Harlinger Synode Provinciaal van 1590 al uitgesproken dat het ‘studenten (ofte iemant anders) en sal niet geoorlooft weesen omme comedien te ageren.’Ga naar voetnoot(1). 't Verbod in Franeker werkt zeker er toe mee dat Starter naar Amsterdam trekt. Daar werkt hij af Bredero's Angeniet, welk spel door de broeders ‘In Liefd' bloeyende’, in de Oude Kamer dus, werd vertoond (1623); men mag vragen: waarom niet in Coster's Academie? Ook in Amsterdam heeft de lustige, arme Londense zwerveling geen rust. Men weet nu dat hij op een van zijn tochten, in Hongarije stierf, als Lijf-historicus van de graaf van Mansvelt.
Zwolle. B.H. |
|