| |
| |
| |
Leo Tolstoï.
In graaf Leo Nicolaïevitch Tolstoï verloor Rusland op kunstgebied een geniaal schrijver, - op moreel gebied een eenvoudig, menschenlievend, vredelievend, rein godsdienstig asceet, - op wijsgeerig gebied een diep denker, - op sociaal gebied een utopistisch wereldhervormer.
Hij werd in 1828 te Iasnaïa Poliana bij Toela geboren en bezocht de universiteit te Kazan, waar hij echter meer aan zelfstudie dan aan de lessen der hoogleeraren te danken had. Hij leefde daarna als grondbezitter, eerst op zijn erfgoed, vervolgens in den Kaukasus. Daar schreef hij het eerste deel van een autobiographischen roman (van 1852 tot 1857 verschenen), het begin van een nooit voltooid geraakt Leven van een Russischen grondeigenaar en eenige novellen.
Na een vrij ongeregeld leven geleid te hebben, trad hij in het leger. Daar ontstonden De Kozakken, eene dichterlijke samensmelting van eigen ervaringen met de liefdesgeschiedenis van eenen vriend.
Tijdens den Krimoorlog was hij ooggetuige van de belegering van Sebastopol en leverde hij, in 1854 en 1855, schetsen van het oorlogstooneel, waarin hij zich een nauwkeurig opmerker toonde, al staan zij, zooals hij trouwens gaarne zelf bekende, eenigszins onder den invloed van Stendahls beschrijving van den slag bij Waterloo in La Chartreuse de Parme (1839). Van dat tijdstip dagteekent het eenige gedicht dat van hem bekend is: eene satire bij eene nederlaag, waaraan de generalen, bij gebrek aan doorzicht, schuld moeten gehad hebben. Hier ook deed hij vele indrukken op voor eenen roman, of liever voor een nationaal epos, dat hij schreef van 1864 tot 1869, en waarin hij historische bijzonderheden mengde, die hij bestudeerd had
| |
| |
ter wille van een - nooit voltooiden - roman over de Dekabristen, d.z. bannelingen die, sedert December 1825 naar Siberië verzonden, eerst in 1856 toelating hadden gekregen om naar Rusland terug te keeren.
Bedoeld epos is Oorlog en Vrede. Het omvat de jaren 1805 tot 1813. Het geheele Russische volk treedt er in op, in oorlogs- als in vredestijd. Eenige groote adellijke familiën, die in drie geslachten den lezer voorbijtrekken, geven den schrijver gelegenheid de samenleving in zijn land te typeeren. Het werk beslaat vier deelen, ongelijk in waarde. De gang van het verhaal wordt gedurig onderbroken door wijsgeerige beschouwingen in den geest van Hegel en door het inschuiven van brieven en uittreksels uit dagboeken. Maar de oorlogstooneelen, die reeds in Sebastopol schitterend geschetst werden, zijn hier meesterlijk beschreven. De prachtige bladzijden van Zola's Débâcle staan er bij ten achter.
Uit die beschrijvingen, zooals trouwens reeds uit Sebastopol, klinkt een toon van vaderlandsliefde, een toon van menschenliefde, die voor de verdere ontwikkeling van Tolstoï belangrijk is; ook een toon van smart over al de gruwelen, die de oorlog na zich sleept.
In latere dagen is Tolstoï, die zelf officier was geweest en getuige van de gruwelen van den krijg, meer en meer verbitterd geworden op die menschenslachting, dien georganiseerden moord, zooals hij zich uitdrukt in Gij zult niet dooden, en heeft hij de misdaden van den oorlog aangeklaagd in eenen Brief aan den Tsaar.
Ingewijden beweren dat die brief indruk gemaakt heeft op den keizer van Rusland en dat daaraan de bijeenroeping van de Vredesconferentie dient te worden toegeschreven.
Den oorlog van Japan heeft Tolstoï in striemende bewoordingen als aartsdom en volkomen nutteloos geschandvlekt. En terwijl Japan al met Rusland in oorlog was, werd Tolstoï's geschrift daarover in een dagblad van Tokio vertaald en tegelijkertijd werd een artikel opgenomen, dat bewees hoe populair hij in Japan was. Het zou, schreef dat blad, voor Rusland minder pijnlijk zijn Mandsjoerije te verliezen dan Tolstoï.
***
| |
| |
Maar laten we vijftig jaar achteruitgaan, tot het tijdstip namelijk, waarop Alexander II beloofde de lijfeigenschap in Rusland op te heffen, tijdstip waarop Tolstoï in nauwe vriendschapsbetrekking trad met Turgeniew en ook leed onder wat hij de huichelarij zijner omgeving noemde. Huichelarij was, volgens hem, de Shakespearevereering zijner letterkundige vrienden, omdat hij zelf Shakespeare niet wist te waardeeren. Huichelarij was, volgens hem, alle uiterlijke navolging van westersche cultuur. Huichelarij ook de tegenstelling tusschen de verheven gedachten, die algemeen verkondigd werden en het leven dat hij, zoowel als andere jonge aristocraten, leidde.
Zijn volk te ontwikkelen scheen hem nu een heilige plicht. Eene diepe sympathie vereenigde hem met de lagere standen Dààrin meende hij natuur, waarheid, echt godsdienstig leven te vinden. De massa kwam hem als een mystisch wezen voor, uit wiens geheimnisvolle diepte ongewone dingen, nieuwe wereldtoestanden zouden te voorschijn komen.
Als geheel jonge grondbezitter had hij er wel eens aan gedacht, het volk door onderwijs op te heffen. Dat nam hij zich nu ernstig voor.
Om zich daartoe voor te bereiden en zijn eigen gezichtskring te verruimen, ging hij vreemde landen bezoeken.
Op reis of tusschen twee reizen in schreef hij o.a. Uit het Dagboek van Vorst Nekludov, Huwelijksgeluk, Drie Dooden en Polikuschka, de geschiedenis van eene lijfeigene, geschiedenis die verscheen één jaar vóór de definitieve opheffing der lijfeigenschap (1861).
Hij bezocht, onder meer, België, Frankrijk, Duitschland.
Te Brussel leerde hij Proudhon kennen, van wien de bekende phrase komt: ‘Eigendom is diefstal.’ In Duitschland studeerde hij vooral opvoedkunde, zooals hij reeds vroeger Herbert Spencer's Social staties bestudeerd had. Ook met het communisme hield hij zich bezig, en gaf ten slotte de voorkeur aan de formule van den Noord-Amerikaan Henry Georges: men moet het land tot algemeen eigendom maken.
Te Iasnaïa Poliana teruggekeerd, trad de grondbezitter als onderwijzer op. Hij gaf een opvoedkundig tijdschrift uit en opende eene school, waar de leerlingen volkomen vrij waren in komen en
| |
| |
gaan, en waar een leervak naar de wenschen der scholieren óf uitgebreid óf veranderd óf geheel opgegeven werd. De adellijke onderwijzer was van oordeel dat de opvoeding het werk is der familie en dat de school aan de kinderen alleen 't materiaal moet bezorgen tot zelf vorming. Hij had eene groote vereering voor Jean Jacques Rousseau, van wien hij al de werken had gelezen, tot den Dictionnaire de Musique toe.
***
Naderhand is Tolstoï ook schoenmaker geworden. Vervolgens is hij gaan leven en zich kleeden als een eenvoudige boer, die voor zijne dagelijksche behoeften slechts eenige kopeken op zak had en zich soms alleen met tegenzin schikte naar de eischen van een huishouden op grooten voet (hij was in 1862 gehuwd). Zijne vrouw, Sonia Behr, die hem dertien kinderen geschonken heeft, zorgde voor het financieel beheer van zijne letterkundige werken. Zonder den invloed van zijne omgeving hadde hij zeker wel zijne goederen onder zijne boeren verdeeld, naar het bovenvernoemde stelsel van Henry Georges, dat hij in menig werk uiteenzette en voorstond.
***
Omstreeks zijn vijftigste jaar raakte hij onder den invloed van eene der talrijke Russische godsdienstige secten en werd hij een asceet, een godsdienstig dweper.
Van de orthodoxe kerk keerde hij zich af, omdat ze tijdens den Russisch-Turkschen oorlog voor de zegepraal liet bidden en dus de menschenslachting scheen goed te keuren en omdat, bij latere woelingen van de nihilisten, hare meest gezaghebbende woordvoerders de terechtstellingen wettigden.
Hij schreef toen eenige boekjes als Het zoeken naar het Geluk, Wat te doen?, Gods Rijk is in u, Over het Leven, Waarin bestaat mijn Geloof?...
Zijn geloof berustte op het Evangelie; maar de dogmata van de erfzonde, de verlossing, het leven hiernamaals verwierp hij. Of Christus van goddelijken oorsprong is, of het Evangelie op wonder- | |
| |
dadige wijze werd geopenbaard had voor hem geen belang. Maar het alles beheerschende gebod: ‘Hebt elkander lief, wederstaat het kwaad niet, vergeldt geen kwaad met kwaad’, dàt was voor hem de goddelijke waarheid, en die verkondigde hij op elke bladzijde van zijne werken.
***
Met zijn geloof waren innig verbonden zijne sociaal-politieke gevoelens, zijne opvatting over 't bestuur van zijn land, over den regeeringsvorm en den economischen toestand van den toekomstigen staat.
Leven volgens de wet van God - zegt hij in eene studie Over de Vrijmaking der Arbeiders (April 1905) - is niet alleen voor den vorm kaarsen aansteken, den vasten onderhouden, naar de mis gaan, de iconen in processie ronddragen; - leven volgens de wet van God is God vreezen en hem méér gehoorzamen dan aan de politie, den gouverneur, den Tsaar. Als dus de politie, de gouverneur, de Tsaar iets eischt dat God verbiedt, moet ge niet aan de politie, den gouverneur, den Tsaar gehoorzamen, maar aan God.
En hij treedt in uitvoerige bijzonderheden, overal het Evangelie van Mattheus aanhalende, namelijk het 5e kapittel.
Eerste gebod. Gij hebt gehoord dat er gezeid werd: ‘Ge zult niet doodslaan. Maar ik, ik zeg u dat al wie zich in gramschap stelt tegenover zijnen broeder, zal gestraft worden.’ Dus is 't niet alleen verboden te dooden, maar ook te twisten, elkaar te beleedigen of haat toe te dragen.
Tweede gebod. Gij hebt gehoord dat er gezeid werd: ‘Gij zult geen overspel doen. Maar ik, ik zeg u dat al wie eene vrouw beziet om ze te begeeren, al overspel heeft bedreven in zijn hart.’ Dus niet alleen geene onreinheid, maar man en vrouw moeten samen leven: eene enkele vrouw met een enkelen man, en zich wachten voor alles wat tot den roes der zinnen aanzet.
Derde gebod. Gij hebt gehoord dat er gezeid werd: ‘Zweer niet ijdelijk, maar houd tegenover den Heer al wat gij onder eed beloofd hebt. Maar ik, ik zeg u: Zweer hoegenaamd niet.’ Dus moet
| |
| |
ge geenen eed afleggen, noch vóór de rechtbanken, noch aan den Tsaar, noch om te dienen in 't leger.
Vierde gebod. Gij hebt gehoord dat er gezeid werd: ‘Oog voor oog, tand voor tand. Maar ik, ik zeg u: Weerstaat niet aan dengene die u kwaad doet; maar als iemand u op de rechterwang slaat, bied hem ook de andere aan.’ Dus geene beleediging met eene beleediging vergelden; u niet wreken, maar anderen ter hulp komen; niemand kastijden, niemand in de gevangenis stoppen, niemand verbannen, niemand folteren.
Vijfde gebod. Gij hebt gehoord dat er gezeid werd: ‘Gij zult uwen naaste liefhebben en uwen vijand haten. Maar ik, ik zeg u: ‘Bemin uwe vijanden, zegen hen die u kwaad wenschen, doe goed aan degenen die u haten en bid voor degenen die u beleedigen en vervolgen.’ Dus, beschouw de andere volkeren niet als vijanden; maak geen onderscheid tusschen uw volk en een vreemd volk en verklaar geen oorlog.
Met dit stelsel, - geen kapitalisten, geen ambtenaars, geen grondbezitters, geen fabrikanten, geen priesters, geen aartsbisschoppen. Met dit stelsel, - geen belastingen, geen gebrek aan grond, geen soldatendienst, geen tienden voor de Kerk, geen ellende, geen dure levensmiddelen, geen lage loonen.
Belastingen? Maar wie, vraagt Tolstoï, zou ze gaan ontvangen, als de menschen leefden volgens de wet Gods? En àls er zelfs zouden zijn om die te ontvangen, dan zou hij die naar den wil van God leeft, antwoorden: ‘Als mijn geld of mijn arbeid noodig is voor een goed werk, zal ik het zelf aanbieden; maar ik weiger mijn geld te geven om de onkosten te dekken van gevangenissen, ketens, geweren, kanonnen, om jaarwedden te betalen aan de generaals. God verbiedt het mij, en ik zal het niet geven zonder dwang.’
Hetzelfde voor den krijgsdienst, hetzelfde voor den oorlog, hetzelfde voor het bewerken van den grond.
Wie leeft volgens de wet van God zal niet aan lagen prijs het vee, het huis of het land koopen van zijn behoeftigen buurman; hij zal niet voor minder loon gaan werken dan zijne kameraden; hij zal zich ten dienste niet stellen van den rijke om hem te helpen de armoede zijner makkers te exploiteeren...
| |
| |
Dat alles is zeer schoon... gezeid. Maar het is het woord van een godsdienstig dweper, niet dat van een practisch man. Ook als een boer hem schrijft: ‘Zeg ons hoe we kunnen rechtvaardig en goed blijven en terzelfdertijd leven, goed eten en behoorlijk gekleed gaan,’ - antwoordt Tolstoï zelf: ‘Het is onmogelijk. Van de twee dingen één: óf leven als een rechtvaardige, óf goed gevoed zijn.’
't Is de bekentenis dat hij zich menschen voorstelt die beter zijn dan de menschen gewoonlijk zijn, ja, zijn kùnnen, en dat zijn godsdienstig fanatisme, hoewel het getuigt van edele naastenliefde, geen practische basis heeft en eene gansch andere wereldorde veronderstelt.
***
We moeten er bijvoegen dat hij, naast de innerlijke, moreelgodsdienstige volmaking, op economisch gebied wilde dat de grondeigendom worde afgeschaft, dat de grond nationaal goed worde en tot eigendom van de algemeenheid gemaakt.
Dat de grond geen algemeen, nationaal eigendom is, dat noemde hij De groote Misdaad: zóó heet een zijner schriften (Juli 1905).
In eenen Brief aan den Tsaar acht hij den grondeigendom eene even groote onrechtvaardigheid als, vijftig jaar geleden, de lijfeigenschap was. Hij hoopt dat het Russisch volk, als voorbeeld voor de andere volkeren, den grondeigendom zal afschaffen en op die wijze tot den hoogsten graad klimmen van welvaart en onafhankelijkheid. Door dien maatregel zou de socialistische en revolutionnaire woeling verdwijnen, die onder de werklieden is ontstaan en de grootste bedreiging uitmaakt voor de regeering en voor het volk.
En in een ander werk: De tegenwoordige politieke Beweging (Februari 1905) schreef hij:
De Russen die tegenwoordig tegen de regeering strijden betitelen zich en beschouwen zich als de vertegenwoordigers der natie, hoewel zij geen hoegenaamd recht op dien titel hebben.
In naam van het volk eischen zij de vrijheid van drukpers, van geweten, van vereeniging, de scheiding van Kerk en Staat, het achturenwerk, de nationale vertegenwoordiging, enz.
Welnu, vraag aan datzelfde volk - de honderd millioen boeren
| |
| |
- wat het denkt over die eischen, en dit ware volk zal niet weten wat te antwoorden; want al die eischen, 't acht-urenwerk er bij begrepen, bieden geen het minste belang aan voor de groote massa der boeren.
Zij hebben maar één ding noodig: de nationaalverklaring van den grond.
Den dag waarop de boer niet meer zal beroofd zijn van den grond, zullen zijne kinderen niet naar de fabriek gaan werken (men hoort het: hij bekommerde zich alleen om de landbouwbelangen, geenszins om de nijverheid), en degenen die zullen gaan zullen zelven het aantal werkuren en het loon vaststellen.
Men zegt: Verleent de vrijheid, en 't volk zal zijne eischen doen kennen. Dat is valsch. In Engeland, in Frankrijk, in Amerika is de vrijheid van drukpers onbegrensd, en nochtans wordt er in de parlementen niet gesproken over de afschaffing van den grondeigendom.
Men zegt: Het eene sluit het andere niet uit. Ja toch. Het is onmogelijk de twee dingen samen te doen.
Alleen de grond, - dàt is hoofdzaak.
***
We zullen niet verder op die utopistische denkbeelden ingaan: aan 't woord was een philosoof, niet een practisch wereldhervormer.
Toch moeten we zeggen dat er in 't klein eene poging werd gedaan om den grond tot algemeen bezit te maken van de boeren: bij de Goeriërs namelijk, in 't gouvernement Koutaïs, in den Kaukasus. Maar ongelukkig - bekende Tolstoï zelf - verlieten de Goeriërs 't rechte spoor: ze sloegen diegenen dood die weigerden hun levensregel te volgen. Russische troepen kwamen tusschen en herstelden de orde.
De Doukhobors, die vóór de Goeriërs 'tzelfde hadden beproefd, zijn naar Canada moeten verhuizen. Tolstoï heeft ze grootendeels geholpen met de opbrengst van zijn roman Opstanding.
***
Men heeft de vraag gesteld: Welke is de invloed van Tolstoï geweest op de revolutionnaire beweging, die in 1905 in Rusland plaats had?
| |
| |
Alvorens de waarheid - of 'tgeen men er voor heeft laten doorgaan - bekend was aangaande pope Gapony, die, zooals de lezer het zich herinneren zal, aan 't hoofd stond van de manifestatie van 22n Januari 1905 te Petersburg, beweerden sommigen dat die pope een volgeling van Tolstoï was. En ze verklaarden daardoor dat de werkstakers, die alleen hun vaderken den Tsaar wenschten te spreken, eene kalme betooging hadden belegd, waarin hunne vrouwen en kinderen gingen en ook de priesters, met het kruis voorop. Ze verklaarden daardoor, dat deze massa, veel sterker in aantal dan de troepenmacht, kalm bleef, ja, op de knieën om doorgang smeekte en nog op de knieën zittende door de kogels werd gedood: volledige toepassing van het ‘Wedersta niet aan het kwade’ en ‘Als men u op de rechterwang slaat, bied ook de andere aan...’
Maar een ander Russisch schrijver, die zich aan de algemeene aandacht heeft opgedrongen en eene meer rechtstreeksche rol heeft gespeeld bij den aanvang van die beroerde tijden, Maxim Gorki, zei in die oogenblikken van Tolstoï, en het heeft er allen schijn van dat hij gelijk had:
‘Die man is slaaf geworden van zijne denkbeelden. Sedert lang zondert hij zich af van het Russisch leven en hoort de stem niet meer van het volk.
‘Ik was persoonlijk getuige van een bezoek, door eene groep boeren aan Tolstoï gebracht, om hem te raadplegen over hunnen toestand. In plaats van naar de moujicks te luisteren, om hun daarna een practischen raad te geven, begon hij voor hen zijne geliefkoosde denkbeelden te ontwikkelen, die niet alleen de boeren, maar ook de intellectueelen niet kunnen begrijpen...
‘Neen, men moet geen groot belang hechten aan de woorden van Tolstoï over den tegenwoordigen toestand van Rusland: hij zweeft te hoog boven den toestand.’
Ja, hij zweefde te hoog. Hij was een apostel, een moralist, een philosoof; hij wilde het onbereikbare.
* * *
Van veel meer beteekenis dan als moralist en apostel was Tolstoï als schrijver, al was ook in de meeste werken, naast den kunstenaar, de moralist en de wereldhervormer aan 't woord.
| |
| |
Laten we dat voor enkele schriften nagaan.
Eerst voor Anna Karenina, een familieroman (1875-1877).
Anna Karenina is eene eerlijke, voorname vrouwennatuur. Zij is gehuwd met een veel ouderen man, een Staatsambtenaar te Petersburg, die haar niet weet te waardeeren, maar tegenover wien zij hare plichten vervult.
Zij wordt naar Moskou geroepen om eene scheiding te voorkomen tusschen haren broeder en diens vrouw Dolly, die ontdekt had dat haar man ongeoorloofde betrekkingen heeft met eene vroegere gouvernante.
Zij slaagt er in eene verzoening tot stand te brengen, maar keert zelve verliefd terug, en wel op graaf Wronski, die met Dollys zuster, Kitty, verloofd was.
Zij worstelt tegen dit gevoel, maar bezwijkt, en bekent alles aan haren echtgenoot. Deze wil voor de wereld alles verborgen houden; maar zij wil scheiding; zij schrikt er echter voor terug omdat haar zoon aan den man zou worden toevertrouwd.
Intusschen wordt zij moeder van een meisje. Hierbij is haar leven in gevaar. Zij roept haar echtgenoot en smeekt om vergiffenis. Hij vergeeft haar, vergeeft ook Wronski en voelt daarop eene zaligheid, die hij vroeger nooit gekend heeft.
Buiten alle verwachting herstelt Anna. Wronski, die zich heeft willen zelfmoorden, maar gered werd, reist met haar naar 't buitenland. Als beiden terugkeeren, is hun levensgeluk verbrijzeld. Wronski heeft zijne militaire loopbaan moeten opgeven. Hij wordt landheer, zoekt afleiding, is dikwijls afwezig. Anna wordt daardoor jaloersch. Eens verzoekt ze hem per brief te willen terugkomen. Zij gaat hem aan het station afwachten. Hij is er niet. Daarop werpt ze zich onder een aanrollenden trein. En zoo wordt een droom bewaarheid, dien ze eens aan Wronski heeft verteld.
Naast de figuren, die bij de echtbreuk eene rol spelen, komen ook een paar andere op den voorgrond: Kitty, de vroegere verloofde van Wronski, en Lewin, die om hare hand en haar hart dingt.
Als grondbezitter wil Lewin de economische toestanden hervormen. Hij leest alle schriften die op het onderwerp betrekking hebben. Met Spencer is hij overtuigd dat klimmende welstand de beste bescha- | |
| |
vingsfactor is. Hij sticht daarom een genootschap, dat aan de boeren voordeelen verzekert in verhouding tot de opbrengst van weiden, akkers, tuinen, stallen... Hij besluit zelf boerenwerk te verrichten. Hij stelt over dat alles brochuren op en ontmoet allerlei ontgoochelingen. Kortom, 't zijn Tolstoï's ervaringen die hier beschreven worden. Ook zijne indrukken, b.v. over de eerste huwelijksjaren en de geboorte van het eerste kind. Ook zijn afkeer voor echtbreuk, waarvan hij al de smartelijke gevolgen voor oogen legt, en die hij in meer dan ééne omstandigheid krachtig heeft veroordeeld.
* * *
In De Kreutzersonate (1890) vindt men het treurige verloop van het huwelijk van 't echtpaar Podznychev: dierlijke drift en genotzucht eerst, - afkeer daarna; jaloerschheid, overspel, moord.
Tolstoï verlangt van de mannen de onschuld en de reinheid, die zij van hunne vrouw vorderen. Geene zinnelijke liefde neemt hij aan, zelfs niet in 't huwelijk: dat is de vernietiging van 's menschen geluk, een beletsel om gansch zijne zending te vervullen.
* * *
Ook in het drama De Macht der Duisternis (1886) wordt het zelfzuchtige en onzedelijke karakter der zinnelijke liefde in het licht gesteld. Het is een tafereel uit het leven der boeren, tafereel dat ijzing wekt door zijne gespannen toestanden en belang door zijne verbazende juistheid, zijn stout realisme.
De wildzang Nikita, een jonge knecht, heeft eene weeze verleid. Zijn vader, een vrome moujick, wil dat het meisje in hare eer hersteld worde. Maar zijne moeder, eene doortrapte heks, verzet zich daartegen; zij zal liever zorgen dat haar zoon in 't huwelijk kan treden met zijne meesteres, met wie hij ook liefdebetrekkingen onderhoudt: Anissia, de tweede vrouw van een rijken, ouden, ziekelijken boer. Die boer moet van kant gemaakt. De heks geeft aan Anissia vergif, dat deze in de thee van haar echtgenoot mengt.
Na den dood van den boer wordt Nikita de man van Anissia,
| |
| |
de heer en meester der hoeve. Werken doet hij niet meer, wèl twisten en zijne echtgenoote mishandelen en drinken en geld verbrassen - met Akoulina, de zestienjarige stiefdochter zijner vrouw.
Anissia stelt nu alle pogingen in 't werk om die stiefdochter uit den huize te verdrijven. Voor 200 roebel vindt zij een man voor haar. Maar Akoulina schenkt het leven aan een kind. Zal het huwelijksplan niet in duigen vallen, dan moet dat kind uit den weg worden geruimd. Maar hoe? Te vondeling gelegd? Neen, liever gedood. Voor de heks is dat een voorzorgsmaatregel; doch Anissia wil dat haar man ook eens voele hoe het iemand te moede is die een mensch heeft vermoord. Zij staat er op dat hij in den kelder een kuil delve om het wichtje te begraven. Hij stribbelt tegen. Maar zijne moeder weet hem te bepraten: het kind is dood, en er moet zonder uitstel gehandeld worden, opdat er niets van uitlekke. Hij geeft toe, delft den kuil en werpt het er in. Hij legt er een plank over en gaat er op zitten, zoodat de beendertjes kraken. Maar het kind leeft - en kreunt. Als zinneloos van ontzetting en woede springt hij den kelder uit, dreigt vrouw en moeder te zullen vermoorden en zoekt verdooving in den drank. Te vergeefs.
Akoulina, die niet weet dat het kind geleefd heeft, zal trouwen. Op het feest ontbreekt Nikita. Het bruidspaar wacht op zijn zegen. Hij doolt rond en ontmoet de weeze die hij verleid heeft, en die thans gehuwd en gelukkig is. Diep kwelt hem die ontmoeting. Hij verschijnt voor de gasten, waaronder een politiebeambte, valt op de knieën en, al roepen vrouw en moeder dat hij waanzinnig en betooverd is, toch bekent hij zijne gruwelijke daad.
Hier weer is het niet moeielijk eenen geestverwant van den schrijver te vinden, namelijk in den vromen vader van Nikita. Hij verkondigt de waarheid dat geld ongeluk is en kent slechts ter wereld de rechtvaardigheid en de boete voor God.
* * *
Het hoofdthema van den roman Opstanding (1899) vertoont wel eenige overeenkomst met Schuld en Boete van Fedor Dostojewski (1868); doch de waarde zit meer in de keurigheid der bijzonderheden. 't Volle licht valt op de twee hoofdpersonen, het Zigeunermeisje Ka- | |
| |
toecka en den prins Nekludov; maar op passenden afstand bewegen zich daarrond rechters en advocaten, misdadigers en nihilisten, gevangenbewaarders en aristocraten, ambtenaren en kooplieden, die den schrijver vaak gelegenheid geven tot het uitbeelden van prachtige typen.
Katoecka wordt bij de tantes van prins Nekludov opgekweekt. Hij raakt op het meisje verliefd. Op Paaschdag, het feest der Opstanding, als 't in Rusland de gewoonte is iedereen te kussen, zoent hij Katoecka te zinnelijk; hij kan aan eene lagere drift niet weerstaan en... 't meisje wordt verleid - en verlaten.
Naderhand heeft zij, als dienstmeid, last van haren meester en diens zoons; zij zinkt steeds lager en komt in een huis van ontucht te recht, waar zij den naam van la Maslova (d.i. de gelukkige!) aanneemt.
Onder eene valsche beschuldiging van vergiftiging moet zij voor de jury verschijnen en, ofschoon onschuldig, wordt ze tot vijftien Jaar dwangarbeid veroordeeld.
Nekludov behoort tot de juryleden. Hem drukt die veroordeeling als lood: heeft hij er niet de grootste schuld aan dat Katoecka den slechten weg is opgegaan? Onder 't gewicht van die verantwoordelijkheid bidt hij 's nachts, voor 't eerst sedert jaren, en stelt zich voor, een heel ander mensch te worden. Hij verbreekt zijne liaison, verzaakt zijne huwelijksplannen, verlaat zijne prachtige woning. Hij zal la Maslova in de gevangenis opzoeken, haar volgen naar Siberië, desnoods haar huwen, om goed te maken wat hij nog kan. Maar na zijn eersten tocht naar de gevangenis begrijpt hij in hoe diep een poel van moreele ellende de ongelukkige verzonken is. Toch zal hij, trots haar zelve, hare ziel weer op doen leven. En hij gaat met haar naar Siberië, als hare voorziening in cassatie verworpen is geworden. Tot een huwelijk komt het niet: la Maslova zal hem dat offer sparen, door de hand van eenen gevangene te aanvaarden...
Als gevolg van zijne bezoeken in de gevangenis is de prins belang gaan stellen in de sociale ellende onder al hare vormen. Hij komt tot het inzicht dat zijn weelderig leven ten koste van het volk wraakroepend is. (Hier weer de denkbeelden van Proudhon en het stelsel van Henry Georges). Hij verhuurt een zijner landgoederen
| |
| |
zeer goedkoop, wat niet belet dat men nog afdingt op den prijs. Een ander landgoed maakt hij tot eigendom der boeren: zij beschouwen hem, zoo niet als een gek, dan toch als een berouwhebbend misdadiger, die zóó handelt als boete voor zijne zonden. Ook de aristocratische kringen bespotten hem, trachten hem door den invloed van bekoorlijke sirenen terug te winnen, werken hem in 't eind tegen. Maar hij houdt vol:
‘Hij stapt in den trein naar Siberië, en in een wagon 3e klasse, in gezelschap van werklieden, kleine ambtenaren, lieden uit de echte volksklasse snelt hij, met een hart vol hoop, den grond der gevangenschap tegemoet, die voor hem het land der geestelijke bevrijding zal worden, de maatschappelijke hel, die voor zijne ziel een paradijs zal zijn...
‘Nekludov nam de harde, gespierde ledematen der werklieden op, hun grove kleeren, hunne vermoeide gezichten; en aan alle kanten voelde hij zich omringd door eene nieuwere menschheid, met ernstige belangen, ernstige vreugde en lijden. Hij voelde zich in de tegenwoordigheid van waar menschelijk leven.
Dit is de groote wereld, de ware groote wereld! dacht hij...
En dieper dan ooit gevoelde Nekludov de vreugde van den reiziger die een nieuw land ontdekt, een land, overvloeiende van bloemen en vruchten...’
* * *
We kunnen niet uitweiden over al de brochuren van Tolstoï (de allerlaatste, enkele dagen vóór zijn overlijden geschreven, handelde over de doodstraf), noch over zijne Biecht, noch over zijne excommunicatie door de Heilige Synode. Maar we moeten nog met een woord gewag maken van zijne verhandeling Wat is kunst?, die bij niemand instemming heeft gevonden.
De kunst is, volgens hem, een middel om door bewegingen, vormen, kleuren, tonen of woorden voorstellingen uit te drukken, zóó dat anderen van die voorstellingen doordrongen worden en deze in hen weer opleven. De kunst staat het hoogst, als zij de gevoelens wedergeeft die uit het godsdienstig bewustzijn der menschheid spruiten. Zij moet gevoelens van liefde en broederlijkheid tot blijvende,
| |
| |
algemeene, ingeboren gevoelens maken voor alle menschen. Schoonheid en wat genot bereidt kan niet als basis der kunst dienen. En een kunstwerk moet door iedereen verstaan worden.
Wagners werken hebben, volgens hem, niets gemeens met kunst, De negende symphonie van Beethoven behoort tot de slechte kunst. Sophocles, Euripides, Eschylos en vooral Aristophanes - ook Dante, Tasso, Milton, Shakespeare brachten geen kunstwerken voort. Veroordeeld wordt Goethe's Faust, het paganisme van de schilders en beeldhouwers der Renaissance, het symbolisme van onze dagen, de moderne richting, die voorliefde toont voor sterke contrasten en voor het schilderen van ontzettende tooneelen. Men bedenke, dat Tolstoï zelf De Macht der Duisternis en De Kreutzersonate schreef.
Kunstwerken van eerste gehalte zijn, volgens zijn criterium, Les Misérables en Les pauvres Gens van Victor Hugo; de romans en novellen van Charles Dickens; Uncle Tom's Cabin; de werken van Dostojewski; Adam Bede, van George Eliot.
* * *
Zijn eigen werk is in zijne oogen slechte kunst. Alleen twee stukken vinden genade: De Kozakken en het volksverhaal God ziet de waarheid, dat in sommige vertalingen Een Verbannene heet. Het speelt in Siberië. Het brengt ten tooneele een koopman, die, ofschoon onschuldig veroordeeld en ook door zijne vrouw verdacht, vroom blijft, overtuigd dat God de waarheid weet; die later den schuldige leert kennen, als deze eveneens naar Siberië verbannen wordt; die hem niet verklikken wil als dezes poging tot ontvluchten wordt ontdekt; die door de bekentenis van den berouwhebbenden schuldige in eere wordt hersteld en vrijgelaten - als hij reeds dood is.
Ook andere volksverhalen van Tolstoï treffen elken lezer.
Zoo b.v. De twee Ouden, waarvan de eene naar Jeruzalem gaat en de andere, die ook beloofd had die bedevaart te doen, in eene hut de nijpendste ellende lenigt.
Zoo b.v. Hoeveel aarde heeft de mensch noodig?, waarin iemand zooveel grond koopt als hij in éénen dag omloopen kan en
| |
| |
doodvalt als hij 't doel bereikt, zoodat hij alleen maar zes voeten aarde noodig heeft voor een graf.
Zoo b.v. hoe een nietig duiveltje de eerste brandewijnstoker werd, enz.
* * *
Nog dient een werk van langeren adem aangehaald: De Dood van Iwan Iliitsch, een sober, somber, aangrijpend stuk.
De collega's van den overledene waren hem niet ongenegen; maar op den voorgrond treden al dadelijk de vragen van bevordering en overplaatsing; en dan, hoe onaangenaam eene begrafenis te moeten bijwonen! De twee beste vrienden van Iliitsch spreken met elkaar in 't sterfhuis af, waar ze 's avonds met de kaarten zullen spelen. De weduwe tracht van één hunner te vernemen, welke geldelijke tegemoetkoming zij van de regeering verwachten mag. Echt is alleen de droefheid van den veertienjarigen zoon. Al het andere is ceremonie en comedie.
* * *
In de bovenstaande nota's hebben we ter loops gewezen op den invloed van Hegel, Rousseau, Georges en Stendahl op Tolstoï. Het zou zeker de moeite loonen daarover in bijzonderheden uit te weiden, - of eene vergelijking te wagen tusschen Balzac en Tolstoï, tusschen Auerbach, Hebel en Tolstoï, tusschen Gogol, Tolstoï en Gorki, tusschen Ibsen en Tolstoï, tusschen dezes kunstbeschouwingen en Schillers Briefe über die ästhetische Erziehung des Menschen, - of den invloed na te gaan van Tolstoï op andere schrijvers, zooals b.v. Hauptmann. Maar dit alles zou ver de grenzen overschrijden, die wij ons gesteld hebben bij het schrijven van dit artikel.
P.
|
|