De Vlaamsche Gids. Jaargang 7
(1911)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 54]
| |
De gekleurde Rassen van Zuid-AfrikaGa naar voetnoot(1).Als men uit Europa komende te Kaapstad aan wal stapt, vindt men daar aan den voet van den statigen Tafelberg een mooie stad, met schilderachtige omgeving. Wat betreft huizen, straten, openbare gebouwen, kerken enz. verschilt zij maar weinig van een gewone stad in het vaderland van dezelfde grootte. De electrische trams zijn precies dezelfde als te Antwerpen of te Gent; de villa's in de voorsteden gelijken op die in de voorsteden van onze Europeesche groote steden. In de tuinen en parken vindt men naast de gewone, meestal geïmporteerde boomen en bloemen, ook palmen en andere tropische gewassen. Maar wat het meest in 't oog valt, dat zijn de menschen met niet-blanke huidskleur, de zoogenaamde gekleurden, kleurlingen of naturellen. Men vindt ze in alle denkbare schakeeringen: pikzwarte Kaffers, minder donkere Maleiers en Hindoes, bruine Bastaarden, gele Hottentotten, Chineezen, Japanners, enz. Over deze menschen van niet-Europeesch ras wensch ik U heden te spreken. En ik vertrouw dat deze keuze van een onderwerp uwe goedkeuring zal mogen wegdragen. Immers, de rassenquaestie, het probleem van de toekomst der gekleurde bevolking in Zuid-Afrika, is verreweg het gewichtigste vraagstuk dat de jonge Zuid-Afrikaansche natie zal op te lossen hebben. Hier in Europa, vooral in de Nederlandsche pers van Noord en Zuid, lezen we veel over de vraag: wie zal in Zuid-Afrika de baas zijn, Brit of Boer? De vraag is van ondergeschikt belang in vergelijking met deze veel grootere vraag: wie zal er baas zijn, de zwarte man of de witte man? Als we zien, hoe gewichtig de Negerquaestie geworden | |
[pagina 55]
| |
is in de Vereenigde Staten van Noord-Amerika, waar er wellicht ongeveer een Neger staat tegenover zes of zeven blanken; en als men bedenkt dat in Zuid-Afrika de verhouding omgekeerd is, dat daar niet eens een blanke tegenover zes of zeven zwarten, maar slechts een blanke tegenover tien zwarten staat, dan zal men begrijpen, dat deze quaestie de quaestie is in Zuid-Afrika. Boer en Brit hebben dit ingezien; daarom o.a. hebben zij de handen ineengeslagen en de Unie van Zuid-Afrika tot stand gebracht. Toen de Hollanders, met Jan van Riebeek als eersten bevelhebber, aan de Kaap aan wal stapten in 1652, vonden zij daar kleine, geelbruine menschen, zeer vuil en op een lagen trap van beschaving. Dezen spraken een taal vol keelklanken en zonderlinge, smakkende geluiden, die in de Europeesche talen niet voorkomen (clicks, Schnalzlaute, zuigklanken of kusklanken). Op de Hollanders maakte deze taal den indruk van een ruwe, primitieve taal. Ze stelden zich voor dat deze wilden nog een zeer gebrekkige taal spraken, met half dierlijke geluiden. Ze noemden deze menschen Hottentotten, een klanknabootsend woord, dat, naar men zegt, vroeger stamelaar, hakkelaar zou beteekend hebben. We weten nu dat deze taal zeer ingewikkelde verbuigingen en vervoegingen heeft, en de taalkundigen van dezen tijd spreken liever niet van primitieve en verder ontwikkelde talen, omdat de oudste talen die men kent, en ook de talen van de primitiefste en wildste volksstammen, reeds eene onafzienbare ontwikkeling achter zich hebben. Toen de Hollanders eenigen tijd aan de Kaap gevestigd waren en verder in het land begonnen te dringen, stieten ze daar op een nieuwen volksstam, die nog op een lageren trap van beschaving stond. Dit ras was nog kleiner van gestalte dan de Hottentotten; de huid was ongeveer van dezelfde kleur, doch veelal gerimpeld; de taal bevatte nog meer keelklanken en zuigklanken, en klonk dus nog ruwer. Deze menschen waren de Bosjesmannen. Zij leefden alleen van de jacht. Men neemt aan dat de Bosjesmannen de eerste, de oorspronkelijke bevolking zijn van Zuid-Afrika, dat zij eenmaal geheel Zuid-Afrika uitsluitend hebben bewoond, en misschien wel geheel Afrika hebben bezeten voor de aankomst der Hottentotten, die ze voor zich uit hebben gedreven naar onvruchtbare woestijnen en bergstreken. Nu | |
[pagina 56]
| |
zijn de Bosjesmannen zoo goed als uitgestorven. Soms vindt men nog aderen. Enkele honderden schijnen nu nog verspreid te wonen in de lijk niet van zuiver ras, maar heeft b.v. ook Hottentottenbloed in de aderen. Enkele honderden schijnen nu nog verspreid te wonen in de Kalahari-woestijn en in de ongenaakbare bergstreken van het binnenland. Verder naar het Oosten en naar het binnenland stieten de Hollanders eindelijk ook op zwarte menschen: de Kaffers. Het woord Kaffer beteekent ongeloovige; deze naam werd hun gegeven door de Mohammedaansche Arabieren, die eeuwen voor de blanken aan de Oostkust van Afrika gevestigd waren, en daar een uitgebreiden handel dreven. De verschillende Kafferstammen, Zoeloe, Xosa, Fingo, Basoeto, Matabele, Betsjoeana, Barotse, Mashona, Herero, om er slechts enkele te noemen, en ook de Bantoestammen van Congo en van de Oost- en Westkust van Afrika, spreken overal, over een gebied wellicht grooter dan heel Europa, talen die behooren tot denzelfden taalstam. Het eigenaardige van deze talen bestaat in zekere voorvoegsels, achttien in getal, die men met kleine wijzigingen in al de dialecten terugvindt; zij dienen vooral om enkel- en meervoud aan te wijzen, doch ook levende of levenlooze wezens, collectieven enz.; zij worden telkens herhaald, aan het begin van woorden die tot elkander in grammaticale betrekking staan. Een dezer voorvoegsels is in het enkelvoud oemoe-, in het meervoud aba-. De stam -ntoe beteekent mensch. Vandaar oemoentoe = een mensch, en abanloe = menschen, lieden. Dit woord abantoe is in sommige dialecten bantoe, en vandaar de naam, dien men aan het geheele ras gegeven heeft. De bantoe-talen verschillen onderling niet meer dan de Germaansche talen onder elkander, dus als het Engelsch, het Duitsch, het Nederlandsch en de talen van Skandinavië; ook niet meer dan Romaansche talen onder elkander. De Kaffer leert gemakkelijk de taal van een naburigen stam begrijpen. In deze talen, ten minste in de zuivere Bantoe-talen, komen geene zuigklanken voor (waar zij wel voorkomen, wordt dit toegeschreven aan vermenging of invloed van de Hottentotten). De Bantoe-talen staan bekend voor zeer welluidend. | |
[pagina 57]
| |
Men vergelijkt ze in dit opzicht met het Italiaansch. Er bestaat nog geene eigenlijke letterkunde in deze talen, als men eenige dierfabels en andere vertelsels buiten beschouwing laat, die uit den volksmond worden opgeteekend. Wel bestaan er eenige dagbladen. Er zijn geleerden die gelooven aan de mogelijkheid van eene en dezelfde letterkundige taal voor al de Bantoe-volken. Zij steunen daarbij op de vele gemeenschappelijke woordstammen, en op de groote analogie in den bouw van de taal en in de spraakkunst. Zij verliezen echter uit het oog, dat bij het ontstaan van letterkundige talen, veel andere elementen invloed hebben, zooals politieke grenzen, vreemde kultuurinvloeden, enz. Feitelijk worden thans reeds, in de Kaapkolonie alleen, examens afgenomen in twee verschillende Kaffertalen (Xosa, Sesoeto). Ik geloof niet aan de waarschijnlijkheid van het ontstaan van ééne litteratuurtaal voor al de Bantoe-volkeren. Men onderscheidt dus drie inboorlingenrassen in Zuid-Afrika: Bosjesmannen, Hottentotten en Kaffers. Er zijn daar echter nog verschillende andere gekleurde rassen, die na de vestiging der Hollanders uit andere werelddeelen zijn ingevoerd. Ten eerste heeft men verscheidene duizenden Maleiers. Zij werden door de Hollanders in het land gebracht uit Nederlandsch Oost-Indië, als slaven, daar zij als zoodanig veel betere diensten bewezen dan de Hottentotten of Bosjesmannen. Ook zijn herhaaldelijk Oost-Indische oproermakers als bannelingen naar de Kaap gebracht. Een hunner, een Javaansch edelman, werd door zijne geloofsgenooten als heilige vereerd, en zijn graf wordt nog door de tegenwoordige Maleiers als bedevaartplaats bezocht. Verder heeft men een aantal Hindoes, dit wil zeggen inboorlingen uit Britsch Indië. Zij zijn vooral ingevoerd als arbeiders in Natal (koelies), doch men vindt ze overal als leurders, winkeliers en kleinhandelaars. De vroegere kolonie (nu provincie) Natal telt ongeveer 50,000 blanke inwoners en daarnaast ruim zooveel Hindoes, waarvan er een aantal zeer welgesteld zijn geworden. Door de dagbladen hebt gij vernomen hoeveel last de Transvaalsche regeering jaren lang heeft gehad met de Hindoes, en met hun leider, advocaat Gandhi. Gij zijt ook op de hoogte van de proef die op de goudmijnen in Transvaal genomen is met Chineesche arbeiders. Al de ‘varkstaarten’ | |
[pagina 58]
| |
(zooals men ze in Afrika heet) zijn nu weer teruggezonden naar het Hemelsch Rijk, ten minste de arbeiders die met vaste contracten aan de mijnen werkten. Voor het overige zijn er nog wel eenige honderden over Zuid-Afrika verspreid, vooral als arbeiders in linnenwasscherijen. Eindelijk zijn er nog een aantal inboorlingen uit St-Helena, uit Mauritius, uit Mozambiek, uit Madagascar enz. Doch het zou veel te lang worden om over al die verschillende rassen in het bijzonder te handelen. Laat ons liever terugkeeren tot de drie hoofdrassen, om iets te zeggen over hun geschiedenis en over hun tegenwoordigen toestand. Zooals in alle koloniën bestond aan de Kaap in den Hollandschen tijd de slavernij. De gekleurden, die dus niet op hun eigen grond, en onder hun eigen opperhoofden leefden, maar in den dienst der blanken hun brood moesten verdienen, waren over het algemeen de slaven van hun ‘baas’. Nu nog wordt de blanke man aan de Kaap door den gekleurde aangesproken als ‘baas’. Er is geen reden om aan te nemen, dat de Hollandsche kolonisten hun slaven veel beter of veel slechter zouden behandeld hebben dan andere kolonisten. Ik heb eenmaal in een oud huis in de Buitenkantstraat te Kaapstad de localiteiten bezocht, waar slaven na hun dagelijksch werk werden opgesloten om er den nacht door te brengen. Het zijn hokken, gedeeltelijk onder den grond, zooals onze kelderkeukens, en met traliën afgesloten. Daar werden de slaven bij tientallen geherbergd, waarschijnlijk met niet anders dan wat vunzig stroo om op te slapen. De hygiënische voorwaarden zouden zeker onze tegenwoordige medici een huivering op het lijf jagen. Toch is het niet onwaarschijnlijk dat de slaven, vooral op de boerenplaatsen, op patriarchale wijze behandeld werden, en dat hun lot dragelijk was, niet zelden zelfs vrij zacht en gelukkig, als men hun beschavingstoestand en graad van ontwikkeling in aanmerking neemt. Te Worcester in de Kaapkolonie heb ik nog een zeer ouden kleurling ontmoet, die mij zonder eenige bitterheid vertelde dat hij tot op zijn 10 jaar ongeveer slaaf was geweest, en dat men hem toen getaxeerd had. (‘hul het ver mij getaxeer, baas’). Zooals u bekend is, werd de slavernij door de Engelsche regee- | |
[pagina 59]
| |
ring afgeschaft in 1836, en moesten toen al de slaven getaxeerd worden. De Boeren konden de kleine vergoeding, die men hun aanbood, gaan ontvangen... te Londen. In plaats van de reis naar Londen te doen, verkozen velen uit te wijken naar het wilde Noorden, naar de streken die later Vrijstaat en Transvaal zijn geworden. Door jarenlange traditie hebben de Boeren beter geleerd met gekleurden om te gaan dan andere Europeanen. Zij behandelen ze beslist als menschen van een mindere soort, dus uit de hoogte, maar niet te ruw; leggen een tastbare straf op als 't past, maar blijven altijd strikt rechtvaardig en maken zich niet driftig. De beleefde Kaffer zal na de tuchtiging niet nalaten daarvoor te bedanken met de gewone formule: dankie baas. Van de drie oude gekleurde rassen van Zuid-Afrika: Bosjesmannen, Hottentotten en Bantoe, is er slechts één dat eene toekomst heeft, en wel het laatstgenoemde. Zooals reeds gezegd zijn de Bosjesmannen zoo goed als uitgestorven. Zij hebben zich nooit kunnen aanpassen aan een andere levenswijze dan die van nomaden en jagers. Bij de oude kolonisten stonden zij bekend als onverbeterlijke veedieven, en daarom is tegen hen een onverbiddelijke uitdelgingsoorlog gevoerd, waaraan slechts weinigen zijn ontsnapt. Wat de Hottentotten betreft, nog enkele stammen, die hun eigen taal spreken, leven in de noordwestelijke districten van de Kaap (Namaqualand), en in het naburige Duitsch Zuid-West-Afrika. Deze laatsten zijn echter, zooals bekend, in den laatsten kolonialen oorlog van Duitschland gedeeltelijk uitgeroeid. In Kaapstad en omstreken en in het westelijke gedeelte van de Kaap-provincie (de Kaapkolonie van voor de Unie van Zuid-Afrika), daar waren de eerste kolonisten ze vonden, hebben de Hottentotten hun zelfstandigheid geheel verloren. Zij zijn vermengd met andere rassen, met Maleiers, met Kaffers, met Bosjesmannen, en eindelijk ook wel met blanken. Het gevolg is geweest het ontstaan van een ras van Bastaards, gewoonlijk Kaapsche Jongens genoemd (Cape Boys). De trekken van de oude Hottentotten overheerschen; doch men vindt ook wel individuen die nu eens aan Bosjesmannen, dan eens aan Kaffers, dan weer aan Maleiers of blanken herinneren. | |
[pagina 60]
| |
Deze bruine menschen, zooals men ze ter plaatse ook veel noemt, hebben uiterlijk geheel de levenswijze der Europeanen aangenomen. Zij zijn tot het Christendom bekeerd, behooren meestal tot de Hollandsche (Gereformeerde) Kerk, of tot een of ander Engelsch kerkgenootschap (Wesleyanen, Anglicanen, Presbyterianen, enz.). Zij kleeden zich en bewonen huizen als de Europeanen. Gewoonlijk verdienen zij hun brood als dienstboden en arbeiders; of ook wel als kleine landbouwers, en als zoodanig brengen zij het soms tot een bescheiden welstand. Wat hun zedelijk karakter betreft staan deze Kaapsche Jongens niet zeer hoog aangeschreven. Zij zijn bekend als leugenachtig, lui en weinig vertrouwbaar. Hun taal is gewoon Kaapsch Hollandsch, dat zij, vooral de ongeletterden, dikwijls zuiverder spreken dan vele blanke Afrikaanders. Dit laatste is toe te schrijven aan het feit, dat de blanken meestal langer naar school gaan dan de gekleurden en dus meer verengelschen. Immers de scholen zijn zoo goed als uitsluitend Engelsch; hoe langer iemand op school geweest is, hoc meer Engelsch hij onder zijn Hollandsch mengt. De bovengenoemde Engelsche kerkgenootschappen houden rekening met het feit dat hunne gekleurde lidmaten Hollandschsprekenden zijn, en houden voor hen godsdienstoefeningen in de Nederlandsche taal. Op de scholen voor gekleurden is het echter al Engelsch wat de klok slaat. De voorstanders van het Hollandsch in Zuid-Afrika zouden wellicht goed doen wat meer aandacht te schenken aan hunne gekleurde taalgenooten. Noch de Zuid-Afrikaansche Taalbond, noch eenig ander taalminnend lichaam heeft zich ooit, bij mijn wete, in het minst om de gekleurde Hollandschsprekende bevolking, als zoodanig bekommerd. Ook de Maleiers, die oorspronkelijk uit den Nederlandschen Oost gekomen zijn, spreken nog altijd Hollandsch in het dagelijksch leven. Dezen zijn echter Mohammedanen. Kort voor mijn vertrek uit Kaapstad maakte ik kennis met een hunner, Imâm Taleboedin, de voornaamste geestelijke voorganger der Kaapsche Moslims. Op zijn visitekaartjes staat te lezen in het Arabisch en in het Engelsch: Chief Bishop of the Mahommedans. Zijn Hoogeerwaarde vertelde mij dat hij bij de godsdienstoefening ook het Hollandsch gebruikte om de | |
[pagina 61]
| |
‘lessen’ uit de Koran aan de geloovigen duidelijk te maken. Aan de Mohammedaansche school te Kaapstad wordt echter alweer niets dan Engelsch onderwezen. Tot mijn voldoening scheen deze toestand ook volgens het gevoelen van den Imâm niet een normale toestand te zijn, want, zoo drukte hij zich zelf uit: ‘Hollands is toch die taal van die stadGa naar voetnoot(1).’ Deze woorden troffen mij, omdat ik nooit zoo iets uit iemands anders mond gehoord had. Het zou nooit een blanke, hetzij Engelschman, of Afrikaander, of Nederlander, invallen, het Hollandsch te beschouwen als de taal van Kaapstad. De meerderheid der blanke bevolking is van huize uit Engelschsprekend, en de anderen leggen zich zonder de minste poging tot verzet bij dit feit neer. Maar de gekleurden spreken, onder elkander althans, nog altijd Hollandsch, en de gekleurden zijn de helft van de geheele bevolking der stad. Zooals ik reeds heb aangeduid heeft alleen het Bantoe-ras een toekomst, althans voor zoover men dat nu kan nagaan. Ongeveer 80% of meer van de geheele bevolking van Zuid-Afrika behoort tot dit ras. De onderscheidene stammen, waarin men dit ras verdeelt, zijn onderling zeer verschillend, zoowel in lichamelijk als in verstandelijk en zedelijk opzicht. Maar over het algemeen staan de Kaffers, zooals men de Bantoes gewoonlijk noemt, veel hooger dan de Hottentotten, of de Kaapsche Jongens. Het zijn meestal sterke kerels, groot van gestalte, wel gebouwd, de vrouwen zoowel als de mannen. Wat de uiterlijke beschaving aangaat staan de zwarte Kaffers echter nog ver ten achter bij de bruine menschen van de omstreken van Kaapstad. Zij kleeden zich en leven meestal nog op aartsvaderlijke wijze, in hunne ronde hutten, stevig uit leem gebouwd. Een aantal dezer hutten maken samen een kraal (dorp) uit. Zij zijn onderworpen aan hunne hoofden, kleine autocraten, die echter volgens oude ongeschreven wetten en overleveringen hun gezag moeten uitoefenen. Deze hoofden treden ook op als vertegenwoordigers van hun volk tegenover | |
[pagina 62]
| |
de blanke autoriteiten, en zij worden voor allerlei aangelegenheden voor hun onderhoorigen aansprakelijk gesteld, b.v. bij het innen van belastingen. De Kaffers koopen hun vrouwen en betalen ze met vee (zoo of zooveel koeien, schapen enz. is de koopprijs van een vrouw). Als zij rijk genoeg zijn koopen zij er twee, of drie, of meer. Zij zijn ook meestal nog heidenen, hoewel zendelingen van verschillende gezindten onder hen arbeiden. De vestiging van het gezag van Europeanen heeft voor de Kaffer, vooral dit gevolg gehad, dat de stammen nu in vrede naast elkander moeten leven, terwijl zij vroeger bijna onophoudend oorlog voerden en daardoor uitgestrekte landstreken van bewoners ontbloot werden. Nu neemt de bevolking zeer snel toe. Immers veel kinderen hebben is in alle opzichten een zegen en een voordeel voor den Kaffer. Hun opvoeding kost hem weinig of niets; de jongens kunnen spoedig door werken hun brood verdienen en de dochters zijn een zeer gewilde koopwaar, zoodat ieder Kaffer die eenige dochters heeft een man van vermogen is. Intusschen, niet alle Kaffers blijven bij moeders pappot. (De uitdrukking past minstens even goed als in Vlaanderen: want pap van gestampte maïs met zure melk is het gewone voedsel der Kaffers). Duizenden werken als veehoeders, dienstboden, koetsiers enz. bij de Boeren en bij andere blanken. Bovendien wordt een altijd grooter aantal hunner door hoogere loonen naar de goud- en diamantmijnen gelokt. Na enkele jaren kunnen zij dan genoeg sparen om rustig hun dagen te gaan slijten in de kraal hunner voorouders, en daar van de wonderen der groote stad te vertellen aan hun nieuwsgierige stamgenooten. Het spreekt van zelf, dat overal waar Kaffers bij blanken in dienst zijn, zij daardoor ook in aanraking komen met de Europeesche beschaving. Aldus zal er langzamerhand ook een klas van Kaffers ontstaan die in kleeding en uiterlijke levenswijze de blanken nabootsen evenals de Kaapsche Jongens. Doch ook op onderwijsgebied blijven de Bantoe van de weldaden der Europeesche beschaving niet geheel verstoken. Verre van daar. In de voormalige Kaapkolonie zijn ongeveer evenveel niet-blanke als | |
[pagina 63]
| |
blanke kinderen op de scholen, en de meerderheid der niet-blanke leerlingen zullen wel Kafferkinderen zijn. Natuurlijk zijn er afzonderlijke scholen voor de gekleurden. Te Lovedale, in het oostelijke gedeelte van de Kaap-kolonie, bestaat er een reeks onderwijsgestichten, die bezocht worden door naturellen uit geheel Zuid-Afrika: lagere en middelbare klassen, kweekscholen voor onderwijzers en onderwijzeressen, opleidingsscholen voor zendelingen en predikanten, technische klassen, enz. Zooals men ziet is daar al iets dat gelijkt op een begin van hooger onderwijs. Wat meer is, hier en daar vindt men reeds een Kaffer die zijn weg gevonden heeft tot een Europeesche of Amerikaansche universiteit, en vandaar naar zijn vaderland is teruggekeerd met een of anderen academischen graad of zelfs met den doctorstitel. Door dergelijke ontwikkelde Kaffers, en ook door Europeesche zendelingen, is in de laatste jaren de eisch gesteld van onderwijs in en door de moedertaal voor Bantoekinderen, en het schijnt dat aan dien eisch gedeeltelijk wordt toegegeven. Van den anderen kant maken de naturellen ook aanspraak op een zoogenaamd Native College, dit is zooveel als een eigen Kafferuniversiteit. Enkele jaren geleden heeft men een vereeniging opgericht met het doel deze hoogeschool tot stand te brengen en belangrijke sommen zijn daarvoor reeds bijeengebrachtGa naar voetnoot(1). Vele blanken zien dit alles met leede oogen aan. Zij keuren de geleerdheid, vooral de boekengeleerdheid voor de zwarten af; en beweren dat een ongeleerde, ‘rauwe’ Kaffer gewoonlijk een betrouwbaar en bruikbaar arbeider of dienstbode is, terwijl integendeel een geleerde Kaffer lui is, onhandelbaar, onbetrouwbaar en te trotsch om met de handen te werken. Andere blanken en ook de regeeringen moedigen integendeel de beweging voor hooger onderwijs voor Kaffers aan en steunen ze geldelijk zoowel als zedelijk. Zij herinneren er aan, dat sommige Kaffers op de Negeruniversiteiten van Amerika gaan studeeren, en vandaar naar Zuid-Afrika terugkeeren, doordrongen van zeer ongewenschte | |
[pagina 64]
| |
denkbeelden over de gelijkheid van het zwarte en het blanke ras. Deze denkbeelden zouden, zoo vreest men, zeer gevaarlijk kunnen worden voor de Europeesche beschaving in Afrika, en zouden, als men ze ongestoord zich laat ontwikkelen, den ondergang van het blanke ras in dit werelddeel kunnen meesleepen. Om dus de Kaffer-studenten in het land te houden, moet men hun de gelegenheid verschaffen aldaar hooger onderwijs te genieten, gegeven in een geest die aan de Europeanen en de Europeesche beschaving niet vijandig is. Een typisch voorbeeld van de leergierigheid van sommige Kaffers werd mij meegedeeld door een vriend. Ergens in Natal, ik meen te Durban, had hij eenmaal een zwarte gezien, een volbloed Zoeloe, die dienst deed als portier in zeker gerechtshof. Om den tijd te verdrijven terwijl hij bij de deur zal te wachten, las hij in een boek. Toen mijn vriend zoo vrij was te vragen, of hij dit boek even mocht inzien, bleek dat het Cesar's De Bello Gallico was, in de oorspronkelijke taal! Zooals reeds gezegd, arbeiden zendelingen van verschillende kerkgenootschappen onder de Kaffers om ze tot het Christendom te bekeeren. Een van deze kerkgenootschappen heeft in de laatste jaren in Afrika sterk de aandacht getrokken. Het is de zoogenaamde Ethiopische kerk. Deze bestaat uitsluitend uit zwarte lidmaten, en hare predikanten of zendelingen zijn veelal Amerikaansche Negers. De leus der kerk schijnt te zijn: Afrika voor de Afrikaanders! Voor de zwarte Afrikaanders namelijk, die volgens de aanhangers dezer kerk de eenige ware Afrikaanders zijn. Zij heeft dus een beslist anti-Europeesch karakter. Een paar jaren geleden kon men in Ons Land uittreksels lezen uit een blaadje, dat door deze kerk in het Hollandsch wordt uitgegeven, en de Koerier heet. Van verschillende zijden zijn stemmen opgegaan om de propaganda dezer kerk van overheidswege te verbieden. Nog onlangs vestigde de Kaapstadsche correspondent van de Nieuwe Rotterdamsche Courant op deze beweging de aandacht, naar aanleiding van de verkiezing van den kafferpredikant Dr Rubusana tot lid van den Kaapschen provincialen Raad. Hij deelt o.a. mede, dat de jongste verwikkelingen te Wilhelmsthal in Damaraland (Duitsch Z.W. | |
[pagina 65]
| |
Afrika) door de autoriteiten worden toegeschreven aan de Ethiopische beweging in de Kaapkolonie. En zoo komen wij dan op politiek terrein. Ook daar is de toestand zeer ingewikkeld, en zullen er in de toekomst een aantal moeilijke problemen op te lossen zijn. In de vroegere Kaapkolonie hadden kleurlingen en naturellenGa naar voetnoot(1), bruine Kaapsche Jongens en zwarte Kaffers, dezelfde politieke rechten als de blanke bewoners; dit volgens de grondwet, door Engeland in 1854 aan de kolonie geschonken. In de andere koloniën, bepaaldelijk in Vrijstaat en Transvaal, wilde men van een dergelijk stelsel niets weten. Dit was de grootste moeilijkheid, die de Nationale Conventie op te lossen had, bij het ontwerpen van de grondwet voor een Vereenigd Zuid-Afrika. Ik heb het meer dan eens uit den mond van leiders uit de noordelijke kolonies gehoord, dat zij liever opnieuw oorlog zouden maken dan zich zoo iets te laten welgevallen. Gij weet wat de Conventie er op gevonden heeft: zooveel mogelijk den toestand laten zooals hij was. De oude kolonies zijn provincies geworden in de Unie. In de Kaap-provincie behouden de gekleurden hun stemrecht; doch wanneer zij naar eene andere provincie verhuizen, verliezen zij het. Niet alleen hadden de gekleurden stemrecht in de Kaapkolonie, maar zij konden ook lid worden van de verschillende vertegenwoordigende lichamen, zooals stadsraden en afdeelingsraden, en zelfs van het parlement. Zoo zetelt sedert jaren in den stadsraad te Kaapstad een Maleier, Dr Abdurahman, een man van buitengewoon veel invloed op zijne rasgenooten en op de gekleurde bevolking in 't algemeen. In het parlement der Kaapkolonie heeft nooit een gekleurde zitting gehad, hoewel de grondwet dit toeliet; maar als lid van den eersten provincialen Raad, die de plaats van dit parlement tot op zekere hoogte inneemt, is juist enkele weken geleden een volbloed Kaffer gekozen, de reeds genoemde Dr Rubusana. Hij heeft gestudeerd te Lovedale in | |
[pagina 66]
| |
de Kaapkolonie, daarna in Engeland, en kreeg den graad van doctor honoris causa van eene universiteit voor Negers in Amerika. Volgens de grondwet van de Zuid-Afrikaansche Unie mogen van het Unie-parlement alleen deel uitmaken personen van Europeesche afkomst. Dit klinkt vrij eenvoudig, maar in werkelijkheid is het alles behalve helder. Wat zal er gebeuren als b.v. de zoon van een Europeeschen vader en van eene gekleurde moeder lid wil worden van het parlement? Is hij niet van Europeesche afkomst? De grondwet zegt immers niet dat men van zuiver Europeesche afkomst moet zijn. En ook dit is met voorbedachten rade geschied. Want moest men werkelijk van zuiver Europeesche afkomst zijn, dan zouden, naar men beweert, sommige van de meest geziene politieke mannen en van de hoogste ambtenaren niet meer op hun plaats zijn in het parlement. Sedert de afkondiging van de Constitutie heeft de regeering voorgeschreven, dat bij alle toekomstige huwelijken het ras van de twee echtgenooten moet opgegeven worden. Maar zulks was tot dan toe niet gebruikelijk; en bovendien zullen er ook buitenechtelijke geboorten voorkomen. Het is niet moeilijk na te gaan tot welke geschillen onderhavig artikel van de grondwet eventueel aanleiding zou kunnen geven. Eindelijk nog een woord over de maatschappelijke toestanden. In den gewonen omgang wordt nergens in Zuid-Afrika de gelijkheid van den gekleurde met den blanke erkend. Mannen als Dr Abdurahman of Dr Rubusana mogen zedelijk en verstandelijk nog zoo hoog staan; zij mogen in beschaving ver boven de meeste Europeanen verheven zijn, zij worden wegens hunne huidskleur onverbiddelijk uit het gezelschap van blanken gesloten. Deze regel strekt zich uit over hun geheele familie, vrouw en kinderen, ook al zouden zij met eene blanke gehuwd zijn. In dit opzicht is de toestand dus geheel anders dan in de Latijnsche republieken van Amerika. En dit is ook het eenige middel waarover de blanken beschikken, om zich als ras, vooral als heerschend ras in Afrika te handhaven. In Transvaal hebben gekleurden geen toegang tot tweede of eerste klas-rijtuigen op de spoorwegen, en aan den anderen kant heb- | |
[pagina 67]
| |
ben de blanken geen toegang tot de derde klas. Een arme blanke, die geen tweede klas kan betalen, mag dus niet op reis gaan, en een rijke gekleurde, als was hij millionnair, heeft geen toegang tot de voor blanken voorbehouden tweede of eerste klas. In de Kaap-provincie bestaan deze draconische reglementen niet. Ook in de kerk is de scheiding tusschen de rassen streng volgehouden, vooral in Transvaal en Vrijstaat, waar, althans in de gewone Hollandsche kerken, alleen blanken toegang hebben. Voor de Kaffers heeft men afzonderlijke zendingkerken. In de Kaap-provincie is men hier ook weer iets minder streng. In een paar der oudste gemeenten zijn enkele gekleurde lidmaten. Zij zitten gewoonlijk op afzonderlijke banken achteraan. Zij nemen ook aan het avondmaal deel, maar drinken dan het laatst van den beker met wijn, na al de blanke avondmaalgangers. Wat ik tot dusver zeide past eigenlijk alleen op de vier oude koloniën. Er ligt echter tusschen deze vier koloniën een vrij groot gebied waarop het niet van toepassing is. Dit is het Britsche Protectoraat van Basoetoland, de schilderachtige bergstreek van Centraal Zuid-Afrika. In dit gebied is de zwarte man heer en meester en hij is zich van zijn macht bewust: hij toont het in houding en manieren, en is een echte aristocraat, niettegenstaande zijn zwarte huidskleur. De blanke heeft in Basoetoland minder rechten dan de zwarte in de Kaapkolonie. Zoo is daar b.v. het recht op grondbezit aan de zwarten voorbehouden. Alleen de zwarte maakt er deel uit van het leger onder zijn eigen hoofden. En het is een leger waarvoor men respect mag hebben, flinke kerels te paard, gewapend met goede geweren. Eenmaal 's jaars komen de hoofden bij elkaar en bespreken de belangen van hun land in een soort van parlement, waarvan geen blanken deel uitmaken en dat verscheidene dagen bijeen blijft. Alleen is een Britsch resident tegenwoordig. Daar in Basoetoland zijn de Kaffers georganiseerd zooals nergens elders, en moest het eenmaal tot een botsing komen tusschen wit en zwart, dan zou vandaar het wachtwoord kunnen uitgaan. Laat ons echter liever hopen dat alle toekomstige conflicten op den weg des vredes zullen worden geslecht. Wat zal de toekomst opleveren? Daarover zijn de opinies zeer | |
[pagina 68]
| |
verdeeld. Personen die langer in het land hebben geleefd dan ik, en bijgevolg beter op de hoogte kunnen zijn, gelooven dat in eene niet al te verre toekomst de zwarte man zal heerschen over heel het land. Eerst en vooral heeft hij zijn enorm numeriek overwicht in zijn voordeel; doch, zoo wordt beweerd, ook in zedelijk en verstandelijk opzicht zal hij niet altijd voor den blanke onderdoen. Inderdaad, hij staat immers nu niet op een lageren trap van beschaving, dan wij Germanen eenige eeuwen geleden. Natuurlijk wordt deze opinie gretig aangenomen door de enkele intellectueele leiders van het zwarte ras. Anderen, die niet minder over de zaak hebben nagedacht en even goed op de hoogte kunnen zijn, denken weer geheel anders, en meenen dat de blanke moet en zal heerschen in Zuid-Afrika, dat het land anders zeker in zijn vroegere barbaarschheid zal terugvallen. Ik wil mij liever aan geen voorspelling wagen. Toch dacht ik dat deze gegevens wellicht konden interesseeren. Vooral nu België een koloniale mogendheid is geworden, die gebied voert over zooveel millioenen Bantoe, is er voor ons zeker veel te leeren in Zuid-Afrika. Zoohaast Rhodesië, het land van de onvergelijkelijk grootsche Victoria Watervallen en van de geheimzinnige Zimbabwe Ruinen, in de Zuid-Afrikaansche Unie zal zijn opgenomen - wellicht een quaestie van enkele jaren - zullen de Belgen in Congo de naaste buren worden van de Zuid-Afrikaansche Unie. Ik kan u verzekeren dat men hieraan denkt in Zuid-Afrika, en dat de Congoleesche zaken aldaar met de grootste belangstelling worden gevolgd. Ongelukkiglijk steekt men zoo goed als uitsluitend zijn licht op bij de Engelsche pers, en ik hoef u niet te zeggen in hoever de Engelsche berichten over Belgisch Congo onbeperkt vertrouwen verdienen. De anticongoleesche veldtocht schijnt nu sedert de troonsbestijging van Koning Albrecht nagenoeg te zijn gestaakt. Het beste wat men aan beide zijden kan doen, is te trachten zonder vooringenomenheid koloniale vraagstukken te bestudeeren in alle kalmte en zooveel mogelijk van elkander te leeren. Als wij Belgen daarbij zoo grondig mogelijk de geschiedenis van andere Afrikaansche koloniën bestudeeren, kan dit niets dan goed. U dit aan te toonen, en u verder te | |
[pagina 69]
| |
betoogen, dat er in Zuid-Afrika grooter en meer ingewikkelde problemen op een oplossing wachten, dan men zich gewoonlijk voorstelt, was mijn doel met deze lezing. Nog enkel dit. Van Vlaamschgezinde zijde is wel eens het plan geopperd Hollandschsprekende Zuid-Afrikaners uit te noodigen om zich in Katanga te vestigen, en hun grond aan te bieden onder voordeelige voorwaarden, om daardoor het ontstaan eener gevestigde blanke bevolking te bespoedigen in onze kolonie. Het plan is van overheidswege wellicht met minder geestdrift ontvangen dan het verdiende. Naar mijn bescheiden meening echter, moeten wij niet al te veel steunen op anderen om dat tot stand te brengen wat op onzen eigen weg ligt om te doen. Laat ons vreemdelingen die zich met vriendschappelijke, vredelievende bedoelingen in onze bezittingen willen vestigen, aldaar welkom heeten, tot welke nationaliteit zij ook behooren. Laat ze ons dubbel welkom zijn als wij taalbroeders en stamverwanten in hen mogen begroeten. Doch laat ons zelf ondernemingsgeest en durf genoeg hebben om er voor te zorgen, dat landstreken die wij als Belgisch grondgebied hebben geannexeerd, in werkelijkheid ook een Belgisch karakter krijgen. Laat de Vlamingen inzonderheid zelfbewust en metterdaad het deel van de taak, dat hun van rechtswege toekomt, voor zich opeischen en tot een goed einde brengen!
November 1910.
A. Lodewyckx. |
|