De Vlaamsche Gids. Jaargang 6
(1910)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 481]
| |||||||||
De nationale Organisaties der Slaven en Duitschers in Bohemen.I.De bevolking van Oostenrijk bedraagt bijkans 28 millioen zielen. Daarvan behooren ruim 9 millioen tot het Duitsche en ruim 16 millioen tot het Slavische ras. De rest der bevolking bestaat uit Roemeniërs en Italianen. Tot de Slaven in Oostenrijk behooren de Polen, de Roeteniërs (een soort Russen), de Slovenen en de Tsjechen. De Tsjechen wonen in Bohemen, Moravië en Silezië en het is voornamelijk voor dit volk dat ik in dit stuk de aandacht der lezers vraag, omdat ik iets vertellen wil over de wijze waarop zij zich in den strijd tegen de Duitschers hebben gewapend, en hoe zij dien voeren. Ofschoon de Slaven in Oostenrijk verreweg de meerderheid hebben, is dit land uiterlijk nog zeer Duitsch. Dit komt door de historische ontwikkeling. De Habsburgers zijn Duitschers en de erflanden, waaruit zich de monarchie ontwikkeld heeft, zijn Duitsch sprekende kroonlanden. Verder is de beschaving een Duitsche, zijn de Duitschers welvarender dan de Slaven en niet ten leste is het Duitsch een wereldtaal, waarmee de Slavische talen zich niet meten kunnen. Maar des te verbazender is het, dat de Slaven den strijd tegen die taal hebben aangedurfd en hem gewonnen hebben. Eeuwenlang is de superioriteit van het Duitsch door de Tsjechen erkend en hebben zij er in berust dat hun taal slechts de taal was van de boeren en de meiden en knechts. Eeuwenlang zijn de Tsjechen, die in Bohemen en Moravië wonen, in de Duitsche beschaving opgegaan. Dit heeft tot het jaar 1860 geduurd, toen Oostenrijk een nieuwe grondwet en een volksvertegenwoordiging kreeg. De regeering moest toen rekening gaan houden met de wen- | |||||||||
[pagina 482]
| |||||||||
schen der Tsjechische afgevaardigden, die geen lammetjes zijn, maar die met nadruk eischten, daarin gesteund door hun volk, hun adel en geestelijkheid, welke twee laatste standen zeer nationaalgezind zijn. De Boheemsche adel, de rijkste en de machtigste van het land, is ten hove zeer gezien en heeft steeds al zijn invloed aangewend ten gunste van zijn volk. De geestelijkheid, met de machtige en schatrijke bisschoppen van Praag en Olmutz, waren in dienzelfden zin werkzaam. Al waren die hooge geestelijken en edelen Duitsch opgevoed, al spraken zij slechts gebrekkig Tsjechisch, - als patriotten konden zij het tegen ieder opnemen. De grondwet verleent aan elke in Oostenrijk wonende natie gelijke rechten en elke volksstam heeft er het onschendbaar recht op zijn taal. Alle in de verschillende provincies (hier heeten zij kroonlanden) gebezigde talen hebben gelijke rechten in school, in bestuurszaken en voor de rechtbanken. In de bedoeling van den wetgever lag het, dat de provinciale besturen dit princiep in speciale taalwetten, passende voor de behoeften van het kroonland of de provincie, zouden uitwerken. Dit is nu niet gebeurd. Overal heeft de meerderheid, uit chauvinisme, zich daartegen verzet. Een rijkstaal, die onder de gegeven omstandigheden slechts de Duitsche kon zijn, is nooit vastgesteld. De Slaven hebben dit nimmer geduld. Als men nu weet dat in Oostenrijk zeven talen gesproken worden, die gelijke rechten hebben, dat onder die talen er zijn die door millioenen gebezigd worden, en andere, zooals het Italiaansch en het Roemeensch, slechts door een paar honderd duizend, dan kan men zich de Babylonische taalverwarring in dat land voorstellen. Bedenkt men verder dat hier geen zoo'n vaste taalgrens is als in België, maar dat de rassen dikwijls door elkaar wonen, dat we overal volksdeelen hebben die als het ware afgesplinterd zijn, dat, met uitzondering van vier Duitsche kroonlanden, al de overige provincies van gemengde bevolking zijn, nu eens door twee, dan weer door drie verschillende naties bewoond en dat de kleinste kroonlanden zoo groot zijn als België, maar vele er onder wel tweemaal grooter, dan kan men begrijpen hoe moeilijk de toestand hier geworden is. Want vergeet niet dat het voortdurende gewrijf van die naties heel wat haat opwekt, die tot hevige tumulten en uitbarstingen in de Kamer aanleiding geeft. | |||||||||
[pagina 483]
| |||||||||
In de eerste rijen van het gevecht staan de Tsjechen. Zij wonen hoofdzakelijk in Bohemen en Moravië. Het eerste land, dat nog officieel den titel van koninkrijk voert, is ééns zoo groot als België; Moravië daarentegen een beetje kleiner. In Bohemen wonen 3,930,000 Tsjechen en 2,330,000 Duitschers; in Moravië 1,700,000 Tsjechen en 700,000 Duitschers. Vooral in Bohemen vormen de Duitschers een aanzienlijke minderheid, nl. 2/5. Daarbij zijn zij het welvarendst, betalen de meeste belastingen en wonen in industrieele streken, als in Luik of Henegouwen. De vurige wensch der Tsjechen is, dat rijke Duitschsprekend Noord-Bohemen, met zijn kolenmijnen, fabrieken en badplaatsen, te veroveren. Terwijl in Moravië de Duitschers en Tsjechen door elkaar wonen, zijn hunne woonplaatsen in Bohemen vrij scherp gescheiden. In het Noorden en in het Westen wonen de Duitschers, in het midden de Tsjechen. Maar de steden in het Tsjechische centrum zijn eerst Duitsch geweest, later tweetalig en nu Tsjechisch geworden. Die steden zijn in den loop van een halve eeuw door de Tsjechen veroverd; en Praag, dat bekend was als de stad waar het mooiste Duitsch in Oostenrijk gesproken werd, heeft nagenoeg elk spoor dat het eenmaal anders geweest is, verloren. Men ziet geen enkel Duitsch opschrift meer op winkels en gebouwen. In Bohemen is de gelijkheid van het Duitsch en het Tjechisch in bestuurszaken en voor de rechtbanken bij keizerlijk besluit vastgesteld, zeer tegen den zin der Duitschers, die in hunne districten gedwongen zijn kennis te nemen van Tsjechische stukken. Dit is een bron van voortdurende ruzie, want de Tsjechische werklui in de Duitsche industrie, de Tsjechische advokaten, die hunne belangen verdedigen, de Tsjechische besturen die stukken te wisselen hebben, zien van dit recht niet af. Hevige uitbarstingen van toorn, ja zelfs van onlusten, zijn daarvan in de Duitsch-Boheemsche steden het gevolg geweest, want de Tsjechen zijn niet tevreden met tolken in de rechtbank en op bureaux, maar verlangen de aanstelling van Tsjechische ambtenaren. Het zou hetzelfde zijn als men in de Waalsche provincies de kennis van het Vlaamsch van de ambtenaren ging verlangen. Een geval als van den werkman Gorselé kan in Bohemen niet voorkomen. | |||||||||
[pagina 484]
| |||||||||
In Oostenrijk wordt alleen de moedertaal op de lagere school onderwezen. Eerst als het kind die goed kent, krijgt het ook onderwijs in het Duitsch, omdat het die taal noodig heeft. Van daar dat alle naties geregeerd door Keizer Jozef-Frans in mindere of meerdere mate Duitsch kennen, maar dat de Duitschers, die niet dezelfde behoefte hebben aan een tweede taal, geen Slavisch kennen. Zij gebruiken daarbij dezelfde argumenten als de Walen, namelijk dat die vreemde taal zoo moeilijk is om te leeren en van weinig nut. Maar dit vooroordeel neemt af sinds de regeering er groote waarde aan hecht dat de ambtenaar nog een tweede taal leert. De kennis van het Duitsch in een grootendeels Slavisch land is niet meer voldoende. Daarom gaan de Duitschers, die een ambtelijke loopbaan betreden en die in de Sla vische provincies wonen, Slavisch leeren. In den strtijd tusschen Tsjechen en Duitschers zijn de Duitschers steeds aan het verliezen. Zij moeten hun uiterste krachten inspannen om te behouden wat zij hebben. Dit heeft tot gevolg gehad dat beide volken zich zijn gaan organiseeren op nationalen grondslag, iets waarover ik later spreken zal. Want vooraf wil ik de reden aangeven waarom die strijd met zooveel bitterheid gevoerd wordt. Dit is deels een gevolg van den eeuwenouden haat tusschen Slaven en Duitschers. Het is een historische haat, gegroeid uit plassen bloed, verovering en onderdrukking. De Slaven zijn steeds door de Germaansche veroveraars en beschavers van hunne gronden verjaagd. Heel Duitschland beoosten de Elbe is Slavisch geweest, en Berlijn een Slavische kolonie aan de Spree. Zij hebben tegenover de Duitschers steeds het gevoel van onderdrukt te zijn. Van daar een gewaarwording van bitterheid. Komt daar nu bij dat het rasbewustzijn bij den Slaaf veel sterker is dan bij den Germaan, dan volgt daaruit hoe terdege hij door zijn aanleg toegerust is voor den strijd. De Tsjech gloeit van liefde voor zijn taal, voor zijn ras en zijn vaderland. Hij is tot den laatsten bloeddruppel nationaalgezind. Hij is door en door patriot en laat, waar het zijn nationaliteit geldt, zich niets welgevallen, zich niets voorschrijven door wie ook. Hij heeft alles voor zijn natie over, tijd, moeite en vooral veel geld. Het kapitaal is bij de Tsjechen nationaal. De offers, die het Tsjechische volk zich vrijwillig oplegt ten behoeve der nationale propaganda, bedragen jaar- | |||||||||
[pagina 485]
| |||||||||
lijks een paar millioen. Hoe zij aan al dit geld komen zal ik later vertellen. Waar dus het volk als één man achter de leiders staat, kan men zeer veel tot stand brengen. Waar de Tsjech is, blijft hij aan zijn nationaliteit hangen, zelfs in de Vereenigde Staten van Noord-Amerika, welk gemeenebest met succes Romaansche en Germaansche volken nivelleert. De Tsjechen willen er ook niet als ‘Austrians’ (Oostenrijkers) beschouwd worden, maar als ‘Bohemians’ (Bohemers). Van het Duitsch geregeerde Oostenrijk willen zij niets weten. Behalve hunne karaktereigenschappen, die de Tsjechen zoo strijdvaardig maken, hebben zij nog andere voordeden. Vooreerst krijgen zij meer kinderen dan de Duitschers en stellen zij mindere eischen aan het leven, waardoor zij spoediger vooruitkomen. Een sprekend voorbeeld daarvan leveren de Polen in de Pruisische provincies van Posen en West-Pruisen. Daar worden Slaven geregeerd door Germanen. Eerstgenoemden hebben daar geen nationale rechten, zooals in Oostenrijk en niettegenstaande dat moet de strenge militaire Pruisische regeering tot hoogst onrechtvaardige buitengewone maatregelen hare toevlucht nemen, om de superioriteit van het Duitsch in die gewesten te handhaven. Uit dit voorbeeld kan men afleiden wat in Oostenrijk gebeurt, waar Tsjechen en Polen vrij zijn. Bij den grooteren kinderrijkdom en den geringeren levensstandaard komt nog dat de Tsjech zeer vlijtig en spaarzaam is en nimmer verzuimt iets van zijn spaarduitjes veil te hebben voor zijn taal en zijn volk. Bij huwelijken tusschen beide rassen zijn de kinderen voor het Duitsche ras vrij wel verloren als de moeder een Tsjechische is. Van daar dat onder de aanvoerders van dit volk zooveel Duitsche namen worden aangetroffen en dat mannen als Rieger, Gregr, Herold, Engel, Eim, Kaizl, trots hunne Duitsche afkomst, met al den ijver van nieuw bekeerden voor de Tsjechen gewerkt hebben. Ik heb gezegd dat de Tsjechen vlijtig zijn en van weinig leven kunnen. Zij zijn daardoor gezochte werkkrachten. De Tsjech gaat overal heen; hij behoort tot een volk dat zich verplaatst, dat zich in een vreemd land vestigt als hij werk vindt; hij weet er zich overal doorheen te slaan. Zijn eigen taalgebied is te klein voor zijn arbeid; hij overstroomt dus de Duitsche districten van Bohemen, waar de fabrieken zijn. De Duitsche fabrikanten nemen om de hier opgenoemde rede- | |||||||||
[pagina 486]
| |||||||||
nen die lui zeer gaarne, maar ze halen daardoor den vijand in hun land. Want de Tsjech, die nationaal georganiseerd is, verlangt de erkenning van zijn taalrechten ook in Duitsch Bohemen, omdat die streken tot zijn land behooren. Maar ook in de provincie Neder-Oostenrijk en de hoofdstad Weenen, waar hij niet te huis is, tracht de Tsjech nationale rechten te verkrijgen. Stel u voor dat Vlaamsche werklui in Luik of Henegouwen zoo iets zouden wagen! Weenen en de zuiver Duitsche kroonlanden (er zijn er maar 4 van de 14) hebben het gevaar begrepen en door zoogenaamde ‘Schutzgesetze’ het Duitsch in school en ambt als wettige taal, met uitsluiting van alle andere, verklaard. Vroeger versmolten Duitschers en Slaven in elkaar en voelden zij zich als Oostenrijkers, als zonen van één vaderland. Maar dat gaat er langzamerhand uit; en om een voorbeeld te noemen, de Tsjeck beschouwt Stiermarken en Opper-Oostenrijk als een vreemd land. De moeilijkheid neemt nog toe omdat de Tsjech in het Duitsche land voor zijn taal en ras blijft ijveren, dat hij steeds betoogt, uitdagend en soms ook gewelddadig is. De Tsjech beschouwt Bohemen als een Slavisch land, al wonen er 37,2 % Duitschers in en al werd het Noorden nimmer door Slaven bewoond. Maar dit doet er niet toe. Des te meer reden om ze er uit te krijgen, des te vuriger de wensch om de Duitsche districten te veroveren. Maar ook door het heele Rijk bestaat de begeerte der Slaven om aan de eeuwenoude positie der Duitschers een einde te maken. Wij zijn in dit land getuige van een worstelstrijd tusschen twee rassen. Het is een onbloedige, maar daarom niet minder hevige burgeroorlog. De aanvallers zijn de Slaven, die veroveren willen en in dien strijd van alle middelen gebruik maken, geen vergiffenis schenken en onverschilligheid als verraad aan land en volk beschouwen. In steden als Praag, Pilsen, Boedweis, waar beide volken wonen, bestaat geen omgang tusschen Tsjechen en Duitschers. Ieder volk heeft zijn eigen leven, ieder heeft zijn scholen, zijn koffiehuizen, komedies en clubs. De winkelier in Praag wacht af in welke taal hij wordt aangesproken. Hij zal nim- | |||||||||
[pagina 487]
| |||||||||
mer beginnen te spreken, uit vrees zijn klant te ergeren als hij dezen in een ongewenschte taal aanspreekt; zelfs bij de jeugd is het zoo sterk, dat een Tsjechisch meisje hoogst zelden met een Duitsch student zal uitgaan of wat met hem vrijen. Daartegen verzet zich haar vaderlandsliefde. De zucht om ook in het Duitsch gedeelte van Bohemen hun taal er in te werken, om de Duitsche dorpen en steden die in het Slavische platteland liggen te veroveren, de begeerte om den invloed van hun volk ook in Weenen uit te breiden hebben de Tsjechen bewogen eene nationale organisatie in het leven te roepen, die, hun karakter gegeven, uitstekend werkt en met hulp waarvan zij reeds menige Duitsche stad, menig Duitsch dorp veroverd hebben. Deze plaatsen, die dikwijls als Duitsche eilanden in Tsjechische streken of aan de taalgrens liggen, zijn bijkans alle bezweken en die zich hebben kunnen staande houden, zooals bijv. Boedweis, moeten onverpoosd voor hun nationaliteit in de bres staan. Later zal ik dien strijd nader beschrijven, omdat men daaruit zoo typisch den aard der worsteling zien kan. De Tsjech steunt niet alleen daarin op de Oostenrijksche wetten waar deze hem voordeelig zijn, maar nog meer op eigen krachten. Zijn nationaal gevoel, dat voor niets terugdeinst, grijpt Eigen Hulp gaarne aan. Het beste middel daartoe is de nationale organisatie. | |||||||||
II.De nationale organisatie der Tsjechen openbaart zich op vier manieren:
Wie het kind heeft, heeft de toekomst en daarom mag geen Tsjechisch kind voor zijn volk verloren gaan. Zooals reeds gezegd, leert het kind op de school niets dan zijn moedertaal. Maar hier waar Slaven en Duitschers gemengd door elkaar | |||||||||
[pagina 488]
| |||||||||
wonen, is die regel niet voldoende. Want dadelijk rijst de vraag op: wat gebeurt er met de minoriteiten of minderheden der bevolking? Met andere woorden, in welke mate is een gemeentebestuur verplicht zich in te laten met het onderwijs van het in de minderheid zijnde volk? Het antwoord luidt, dat waar in een Duitsche gemeente 100 Slavische kinderen zijn, en omgekeerd 100 Duitsche kinderen in een Slavische, het bestuur verplicht is scholen voor de minderheid op te richten. Maar wat moet er gebeuren als er minder dan 100 zijn? Moesten die de meerderheid volgen en voor hun volk verloren gaan? Dit ging niet. En de Duitschers waren de eersten die op het denkbeeld kwamen, zulke kinderen niet aan hun lot over te laten: zij stichtten in 1884 de ‘Deutsche Schulverein’, met het doel scholen op te richten zoodra in Slavische streken 40 Duitsche schoolplichtige kinderen waren. Over den werkkring van die ‘Schulverein’ zal ik het later hebben, bij de bespreking der Duitsche organisaties. Voldoende zij te vertellen dat de Tsjechen dadelijk het voorbeeld der Duitschers gevolgd hebben, eveneens een schoolvereeniging, de ‘Matice skolska’ hebben gesticht en daarvoor jaarlijks bijkans 800,000 kronen (een kroon is iets meer dan een frank) uitgeven. Hoe die enorme som bij elkaar komt is zeer leerrijk en een bewijs hoe diep de nationale organisatie in alle lagen van het volk doordringt. Want daartoe draagt ieder bij: het volk, de sociëteiten en vereenigingen, de fabrieken, de handelsmaatschappijen, de banken, de spaarkassen, de coöperatieve vereenigingen, de besturen van stad en land. Zoo schenkt het gemeentebestuur van Praag jaarlijks 50,000 kronen voor de ‘Matice’. De ‘Matice’ of Tsjechische schoolvereeniging heeft in elke Tsjechische stad nationale comité's en verleden jaar gaf het vrouwencomité in Praag 24,000 kr. als nieuwjaarcadeautje aan de ‘Matice’. En toen het bestuur klaagde dat het geld te kort kwam, dat het in 11 maanden 173,000 kr. te veel had uitgegeven omdat de nationale behoefte zoo dringend was, ging er een oproeping door het Tsjechische land, met dit gevolg, dat er in een maand 200,000 kr. op het altaar des vaderlands geofferd werden. Met zoo'n volk kan men wat beginnen. De Tsjech beschouwt het als een eereplicht zich een vrijwillige belasting op te leggen ten dienste van zijn volk. Het is van algemeene | |||||||||
[pagina 489]
| |||||||||
bekendheid dat talrijke arbeiders en daglooners jaarlijks graag 2 kr. bijdragen voor hunne schoolvereeniging. Toen in Bohemen de onderwijzers verhooging van salaris kregen, offerde elke Tsjechische schoolmeester de eerste kroon van dit nieuwe salaris voor de ‘Matice skolska’. De onderwijzers, zoo bezorgd voor hunne nationale belangen, vinden vlijtige navolgers in hunne leerlingen. Hun voorbeeld viel in goede aarde, want in vele plaatsen houden de jongens van gymnasia en burgerschool, na afgelegd eindexamen, als de vreugde daarover groot is en de stemming willig, een collecte onder elkaar, ten gunste der schoolvereeniging of voor eenig ander nationaal doel. Zoo werden, om slechts een voorbeeld te noemen, verleden jaar bij die gelegenheid door de leerlingen van het Tsjechische gymnasium in Brunn (hoofdstad van Moravië) 750 kr. bijeengbracht. Veelal wordt het leven in maatschappij en familie dienstbaar gemaakt voor nationale doeleinden. Als de oud-strijders, de mannen van de brandweer, de schutters bij elkaar komen en pret maken, dan wordt de schoolvereeniging niet vergeten. Ook niet bij doopen, bij trouwen en andere huiselijke feestelijkheden. In de dorpsherberg staat op de ‘Stammtisch’ de bus voor de ‘Matice skolska’. Van elk glas dat hij drinkt gooit de Tsjech een heller of centiem in de bus. Is die vol, dan gaat ze naar het comité in de stad. Zijn 200 kr. bij elkaar, dan krijgen de leden der tafelronde een eerediploom. Dat gaat dan achter glas en krijgt een eereplaats in het lokaal. Er zijn herbergen met wel 8 diploma's aan den muur. Zoo wordt voor het vaderland gedronken. De arbeiders van de Tsjechische brouwerij in Prerau (een stad in Moravië) brachten in korten tijd 470 kr. bijeen als bijdrage voor een Tsjechisch theater in Brunn. Terloops zij gezegd dat Brunn de hoofdstad van Moravië en Duitsche stad is in een Slavische omgeving. Die stad te veroveren is een vurige wensch der Tsjechen en als een middel daartoe behoort ook een Tsjechische schouwburg. Laat ik er even bijvoegen dat voor dit doel reeds 540,000 kr. zijn bijeengebracht. Dit veroveren van steden op den vijand geldt als een eereplicht voor eiken Tsjech, evenzoo het verschuiven van de taalgrens te zijnen voordeele. Maar het geeft iets ongelooflijks bitters aan den strijd, want is het bestuur eens uit de handen der Duitschers en in de hunne overgegaan, dan beschouwen zij zich als overwinnaars, verdeelen den buit | |||||||||
[pagina 490]
| |||||||||
en vinden het zwakheid en nationaal verraad om rekening te houden met de gevoelens hunner tegenstanders. Die krijgen het ‘vae victis’ duchtig te merken. Het is eignaardig dat een Tsjechische stad zich met het patronaat belast tot verlossing van het verloren kind. Zoo werd door de Tsjeschische nationale raad (‘Narodni Rada’) het patronaat over het Duitsche stadje Trebnitz aan Praag verleend, met opdracht het stadje van de Duitschers te verlossen. Tot dat doel werd binnen geringen tijd 21,300 kr. bijeengebracht om een Tsjechische school in Trebnitz op te richten, welke school natuurlijk niet alleen als inrichting van onderwijs beschouwd moest worden, maar tevens als een middel tot opwekking van den nationalen geest. De voorsteden van Praag namen de Duitsche stad Dux, waar wegens de kolenmijnen vele Tsjechische arbeiders wonen, voor hun rekening. Bestaat er omgekeerd gevaar voor de Tsjechische stad, wordt ze bedreigd door de Duitschers, dan treedt een andere Tsjechische stad als peetoom, als ‘parrain’ op, om het petekind te redden. In al zulke gevallen zien de gemeentebesturen er niets in om, ter wille der nationale zaak, den hoofdelijken omslag met een paar centen te verhoogen, iets waaraan gewillig voldaan wordt. Veelal wordt een kleinigheid van alle entreegelden voor de schoolvereeniging op zij gelegd. Bij gelegenheid van een nationaal feest op het Sofla-eiland, in de Moldau, hief de Tsjechische Nationale Raad voor ieder die de groote brug moest passeeren een kleinigheid voor de ‘Matice’. In twee uren waren 5000 kr. bij. Tegen de bijdrage van 2 kronen publiceerde de ‘Matice’ in haar blad de namen van hen die, in plaats van de meestal overtollige nieuwjaarwenschen, dit zaakje aan haar hadden overgelaten. Zelfs de Tsjechen in Amerika vergeten hun land niet en sturen elk jaar flinke sommen voor nationale doeleinden. De gewoonte in Oostenrijk om na de moeite van den dag 's avonds wat verstrooiing te zoeken in bier- of wijnhuis bevordert zeer het collecteeren voor de ‘Matice’. Zoo wordt van den beroemden Tsjechischen biertuin U Fiecku in Praag verhaald dat de gasten 68,000 kr. voor de ‘Matice’ hebben bijgedragen en evenzoo wordt | |||||||||
[pagina 491]
| |||||||||
verteld van een man in Praag, die jaren lang 's avonds alle eet- en drankhuisjes heeft afgeloopen en van eiken aanwezige een cent (een kreuzer) voor de ‘Matice’ heeft opgehaald en op die wijze wel 140,000 kr. per jaar heeft verzameld. Uit al die voorbeelden kan men zien met welk een speurzin en vernuft de nationale guerilla door de Tschechen gevoerd wordt. Zij zijn onvolprezen meesters in den kleinen oorlog. Dit blijkt nog uit het tweede punt dat ik zal behandelen, namelijk de ‘samenwerking op oeconomisch gebied’ of anders gezegd het samentrekken der oeconomische krachten ten bate der nationale zaak. Ik geloof dat de Tsjechen daarin eenig zijn. Tot oorlogvoeren behoort geld, geld en nog eens geld. Zoowel in den bloedigen strijd als in den wedstrijd der naties is dit de regel; en een deel van de strijdkas wordt opgebracht door de banken, de spaar- en voorschotkassen, de fabrieken, enz. Natuurlijk koopen de Tsjechen niet dan uit noodzaak bij Duitschers en de Tsjechische Nationale Raad, de ‘Narodni Rada’, heeft nog onlangs het boycot verdedigd om de Tsjechen deels onafhankelijk te maken van de Duitsche producten, deels om te dienen als weerwraak voor de beweerde nationale vernedering. In datzelfde stuk worden de Tsjechische geldinstituten, de inrichtingen van handel en nijverheid vermaand, de oeconomische ontwikkeling van het Tsjechische volk te bevorderen. Waar in andere landen het eigenbelang zich tegen zulke voorschriften zou gaan verzetten, gebeurt dit niet in Bohemen; daar schuwt men geen geldelijke offers, als daarmee nationale doeleinden kunnen bereikt worden. De stad Praag bestelde de buizen voor de waterleiding liever bij een Fransche firma in Pont à Mousson dan bij de Duitsche ijzerfabrieken in haar land. Dat de Franschen wegens de ingaande rechten niet zoo goedkoop leveren konden als de binnenlandsche werkplaatsen wist men, maar dit deed er niets toe. Geen stem heeft zich toen tegen dit hoogere bedrag verheven. Is het dan wonder dat bij zulk een geest de Duitsche winkelier in stad en dorp capituleeren moet voor het Slavische platteland en dat hij in streken met gemengde bevolking voortdurend aan de aanvallen der Slaven is blootgesteld? Met de Tsjechen is alles te bereiken, omdat zij ernstig willen. | |||||||||
[pagina 492]
| |||||||||
Waar Duitschers tegenover Slaven in de minderheid zijn, moeten zij wanhopig vechten voor hun bestaan, omdat de Tsjech de zaken die hij doet, de banken die hij opricht, de spaar- en voorschotkassen die hij in het leven roept, de fabrieken en winkels die hij opent deel laat nemen aan dien strijd. Al die ondernemingen besteden een deel van hun winst tot nut der natie. De eigenaars en aandeelhouders zijn met een geringere rente tevreden, mits hun volk er voordeel uit trekke. Hoe dat gaat zal ik uit eenige voorbeelden laten zien. Daar hebben wij de grootste Tsjechische bank, de ‘Zivnostenska Banka’ in Praag, die in het heele rijk bijkantoren heeft, met een kapitaal van 40 millioen werkt en jaarlijks tusschen 7 en 8 % uitkeert. Nu, die bank besteedt jaarlijks, met toestemming der aandeelhouders, uit de winst duizende kronen voor nationale doeleinden. De brouwerijen van het wereldberoemde Pilsener bier leveren van elk vat een zeker bedrag af voor nationale doeleinden. De Tsjech wil geld verdienen niet alleen voor zijn eigen zak, maar ook voor dien van zijn volk. De zorg voor de toekomst van zijn volk is zoo groot dat hij zich vrijwillig een nationale belasting oplegt. Zoo geeft de brouwerij in Smichow (voorstad van Praag) jaarlijks 3000 kr. voor de Tsjechen, die in het grootendeels door Duischers bewoonde Böhmer Wald leven. De centrale spaarkas in Olmutz, de ‘Ustredni Zálozna’, schonk een paar jaar geleden 20,000 kr. voor nationale scholen in deze deels door Duitschers bewoonde stad en omstreken. De gewezen minister Prazak zond onlangs 3000 kr. als onverwachte winst van zijn suikerfabriek naar de ‘Narodni Rada’, den Tsjechischen nationalen raad in Praag. De Tsjechische luciferfabriek in Boedweis heeft 90,000 kr. verdiend en besluit daarvan 5000 kr. voor allerlei nationale zaken te besteden. Om in de nog Duitsch gebleven steden in Bohemen vasten voet te krijgen, stichten de Tsjechen in zoo'n stad fabrieken en werkplaatsen. Daar de werkkrachten Tsjechisch zijn, krijgen zij daardoor gewillige volgelingen, die nooit in een winkel koopen met een Duitsch opschrift, menschen waarover de leiders bij nationale demonstraties steeds beschikken kunnen en die als belastingbetalers langzamerhand invloed krijgen op de gemeentezaken. Met hulp van kassen en banken is men die lieden behulpzaam in het koopen van vaste goederen; het | |||||||||
[pagina 493]
| |||||||||
leven en bedrijf dat dan ontstaat is nationaal. Op die wijze hebben we om Weenen Duitsche dorpen zien veranderen in half Slavische. Tracht men nu die vlottende bevolking stabiel te maken door hen bij den aankoop van vaste goederen te helpen, dan krijgt men Slavische eilanden in Duitsche streken, wier bewoners hunne nationaliteit niet alleen niet willen opgeven, maar die er naar streven zich uit te breiden. Als een voorbeeld hoe de Tsjechen het aanleggen om een Duitsche stad te veroveren, neem ik Boedweis. Dat is de hoofdstad van het Boheemsche woud, de streek waar Schiller zijne Raüber laat optreden en waar de tragedie speelt die den grondslag gelegd heeft voor de beroemdheid van dien dichter. Boedweis is niet uitsluitend, maar toch grootendeels een Duitsche stad, omringd door Slavisch land. De toevloed is Slavisch; van daar dat 17,000 inwoners op 27,000 Tsjechen zijn, daaronder meest arbeiders en daglooners. De Duitschers zijn de welvarenden; zij betalen de meeste belastingen en zitten daarom in het bestuur. Om nu die stad te behouden en den ‘Böhmer Wald’, het Boheemsch woud, met zijn arme Duitsche dorpjes te beschermen, hebben de Duitschers nu 25 jaar geleden den ‘Böhmerwaldbund’ gesticht, die 30,000 leden telt en een bijdrage levert van 38,000 kronen per jaar. Het doel is om hulp te verleenen op maatschappelijk en intellectueel gebied. Daarvoor hebben zij in drie kwart eeuw een millioen besteed, en ter eere van het 25jarig jubilé een extragift van 68,000 kronen bij elkaar gebracht. Nu zou men zeggen dat dit heel mooi is. En toch hebben de Tsjechen veel meer uitgegeven om dit gebied te veroveren. Zij hebben, op het voorbeeld der Duitschers, een dergelijken bond gesticht, die weldra zijn 25jarig bestaan vieren zal. Welnu, zij hebben als extragift 193,000 kr. bij elkaar gebracht en zeggen niet te zullen rusten tot zij een kwart millioen hebben. En men kan er zeker van zijn dat het geld er komen zal. Want de stads-, dorps- en districtsbesturen, de handel en nijverheid, de banken en kassen, in een woord rijk en arm, willen meedoen. De districtsbesturen hebben daartoe een paar extraopcenten bewilligd op den hoofdelijken omslag en in Praag heeft men tafels op straat gezet en op die wijze de bijdragen van voorbijgangers aangeworven. Om Boedweis te veroveren hebben de Tsjechen er een natio- | |||||||||
[pagina 494]
| |||||||||
nale brouwerij, een lucifersfabriek, een fabriek voor geëmailleerde potten en pannen en een schroevenfabriek opgericht, welke laatste in den nationalen strijd een bijzondere rol gespeeld heeft. Op die wijze zijn Tsjechische werklui met hunne gezinnen zich in de stad gaan vestigen, en eischen er hun nationaal leven. Zij verlangen eigen scholen, doen alleen bij hun landslui inkoopen, drinken slechts in hunne herbergen hun biertje, vermijden een Duitschen winkel of een Duitsche kroeg en verlangen in rechtbank en op het stadhuis de erkenning van hun taal. Als belastingbetalers worden zij kiezers, krijgen invloed in de stadzaken en zijn steeds klaar om tot eer van hun volk tegen de Duitschers te gaan vechten. Het kiesrecht in Oostenrijk huldigt het drieklassenstelsel met daarmee correspondeerenden census. Welnu, in de 3e klas zitten de kleine belastingbetalers en daarin hebben door een toevloed van Tsjechische arbeiders de Tsjechen de meerderheid. Veroveren zij nu de tweede kiezersklas, waarin de neringdoenden zitten, dan krijgen zij de meerderheid en veroveren het stadhuis. Dan wordt het bestuur van Boedweis Tsjechisch en een flink deel van de gemeentemiddelen wordt dan weer tot voortzetting van den strijd gebezigd. Zoo gaat het in heel Bohemen en Moravië en in mindere mate in de overige kroonlanden met gemengde bevolking. Hoe die rivaliteit aan 's lands welvaart knaagt, hoe die strijd millioenen kost en hoe Duitschers en Slaven zich vrijwillig een zware belasting opleggen voor de nationale zaak, is na het hier gezegde duidelijk. Maar de Slaven zijn offervaardiger. Toen de Zivnosstenska banka, welke bank veel heeft van het ministerie van financiën der Tsjechische beweging, haar kapitaal met 10 millioen wilde uitbreiden, was dat bedrag al heel spoedig door de Tsjechen geteekend. In Boedweis werken de Duitschers meer in het klein. Ook zij ondersteunen scholen in de bedreigde streken, geven leermiddelen en kleeren aan arme kinderen, stichten schoolbibliotheken, betalen voor behoeftige begaafde kinderen het schoolgeld, openen soepinrichtingen, hebben een ‘Obstbaumgruppe’ gesticht, die appel- en pereboomen aan de boeren uitdeelt, om daarmee wat geld te verdienen. Zij helpen de Duitsche boeren hun vee verbeteren, nieuwe landbouwtoestellen aanschaffen, zenden naar die lui landbouwonder- | |||||||||
[pagina 495]
| |||||||||
wijzers, bevorderen de huisindustrie en het vreemdelingenverkeer. Daartoe behoort onder anderen een passiespel, dat, evenals dat in Oberammergau, van oudsher door de boeren en boerinnen in Horitz gespeeld is en heel mooi is. De Duitschers hebben in hunne scholen plakbrieven opgehangen met het opschrift: ‘Bedenk dat je een Duitsche jongen bent’, of ‘Bedenk dat je een Duitsch meisje bent’. En in de verslagen wordt gezegd dat die aanmaning goed werkt en op de Duitsche kinderen, die zooveel met de Tsjechische in aanraking komen, indruk maakt en hun nationaal gevoel versterkt. Over het derde en vierde middel waardoor de Tsjechen hopen hun doel te bereiken, te weten door 3o hulpbetoon van particulieren en besturen en 4o door politiek beleid in Kamer en Raadzaal, kan ik kort zijn. Over de hulp door besturen heb ik reeds het een en ander gezegd en die door particulieren openbaart zich veel in den vorm van erfenissen, legaten en schenkingen. Voor een volk met zoo'n sterk nationaal gevoel spreekt dit haast van zelve en ik zal de lezers niet vermoeien met een lange lijst van namen. Voorbeelden zooals de Tsjechische schrijver Ruth, die 50,000 kronen aan de schoolvereniging (de ‘Matice’) legateerde en die op zijn sterfbed zijn kinderen en kleinkinderen vermaande trouw aan hun volk te blijven, die een beding maakte dat zijn huis ook aan bedoelde vereeniging zou vallen als zijn jongens geen Tsjechische meisjes namen, zijn niet zeldzaam; en evenmin is dit zoo met het legaat van 160,000 kronen, dat de grondbezitter Radzimsky onlangs aan de Tsjechische zaak vermaakte. Het zijn slechts een paar staaltjes, die ik gemakkelijk zou kunnen aanvullen. En wat het vierde punt betreft, ik zou de geschiedenis van Oostenrijk in de laatste 30 jaren moeten vertellen, om de krachtige positie der Tsjechen in de politiek te beschrijven: hoe zij, van klein begonnen, thans zóóveel te zeggen hebben, dat het van hun goedvinden afhangt of de Kamer werken kan of niet, een goedvinden dat steeds afhangt van de bevrediging hunner nationale wenschen. Op dat punt zijn zij het allen eens, liberalen, clericalen, socialisten en agrariërs; hoe verdeeld anders, sluiten zij zich als een Macedonische pha- | |||||||||
[pagina 496]
| |||||||||
lanx (slagorde) aan elkaar, als het de nationale belangen geldt. Bij hen geen overloopers, geen wankelmoedigen, geen zwakke broeders, geen opportunisten, maar allen vol vuur voor de goede zaak. Daarin zijn de steeds verdeelde Duitschers hunne antipoden. Zelfs de Tsjechische minister en ook de Tsjechische ambtenaar, is eerst patriot en dan pas Oostenrijker, en de Duitschers moeten steeds acht geven dat hun tegenstrevers hunne landslui niet in de beste baantjes brengen. Daarbij komt dat de Tsjech graag ambtenaar wordt, dat het ‘functionarisme’ hem in het bloed zit en dat hij zeer bruikbaar is als lagere beambte. Zoo zijn in het Duitsche kroonland Neder-Oostenrijk met de hoofdstad Weenen bij de posterijen 2200 en bij het provinciaal gouvernement 1100 Tsjechen aangesteld. Het zijn slechts een paar cijfers, die met vele andere zouden kunnen worden aangevuld. Zooals Pruisen een militair land is, zoo is Oostenrijk het land van de ambtenaars. De verreikende bemoeienis van den Staat is er de reden van, en dit komt den Tjechen zeer te stade. Hun invloed in de Kamer, gesteund door hunne afgevaardigden en door een vurige nationale dagbladpers, het groot aantal landgenooten in de besturen, hebben aan dit volk een positie verschaft, bijkans sterker dan die der Duitschers. De Tsjechen zijn als hardnekkige en koppige strijders gevreesd en kunnen meer gedaan krijgen dan de kalmere Duitschers. Een voorbeeld! De Duitschers in Bohemen verlangen, daar samenwerking met de Tsjechen onmogelijk is, naar een administratieve scheiding, naar een indeeling van het land in Duitsche en Tsjechische districten. Dit is het eenige middel om dat rijke Bohemen, dat door die nationale twisten verarmt en den bedelstaf te gemoet gaat, voor een financieele catastrophe te behoeden. De regeering is, zooals alle verstandige menschen, voor de scheiding en heeft een wetsontwerp in dien zin ingediend. Maar de Tsjechen willen er niets van weten, omdat daardoor de Duitsche districten vrij wel voor hen gesloten zullen worden en zij dan de hoop zullen moeten opgeven om die streek eenmaal te veroveren. Van hun standpunt hebben zij gelijk, evenals de Duitschers van het hunne. Welnu, er is weinig uitzicht op dien verstandigen maatregel, omdat de regeering niet durftGa naar voetnoot(1). | |||||||||
[pagina 497]
| |||||||||
Wij zien uit dat alles hoe de Tsjechen, uit eigen wilskracht en door vurige vaderlandsliefde bewogen, ten koste van veel geld en moeite zich zoodanig uit hunne vernedering hebben opgewerkt, dat zij niet alleen het pleit in hun land gewonnen hebben, maar tevens van verdedigers aanvallers geworden zijn. En wat ik hier van de Tsjechen verteld heb geldt ook voor de Polen, die eveneens duizenden voor hunne organisaties opbrengen en vooral van de Slovenen. Dit volk is wel een sprekend bewijs van de kracht der Slavische ziel. Wonende tusschen de rivier de Drau ten Noorden, de Adriatische zee ten Zuiden, geplaatst tusschen Duitsche en Italiaansche beschaving, levende dus tusschen twee prachtige culturen, is dit boerenvolk van ruim een millioen menschen, dat geen literatuur, geen kunst, geen geschiedenis heeft, tot een zoo krachtig nationaal leven ontwaakt, dat de besturen in het Duitsche Gratz en het Italiaansche Triest bevreesd worden voor die beweging en dat, om maar iets te noemen, de Italianen hunne universiteit in Triest niet krijgen kunnen, zoolang de Slovenen niet een hoogeschool in hun stad Laibach verwerven. Natuurlijk worden de Slovenen door de overige Slaven daarin geholpen. De nationale strijd, die in Oostenrijk het eerst tusschen Tsjechen en Duitschers begon, is op die wijze langzamerhand over het land uitgebreid. Na de Tsjechische organisatie beschreven te hebben, zal ik nog iets over de georganiseerde tegenweer der Duitschers vertellen. | |||||||||
III.De Duitschers, als het eerste volk in Oostenrijk, hooger staande in cultuur en welvaart dan alle andere, die aan dat land het vorsten- | |||||||||
[pagina 498]
| |||||||||
huis, beschaving en taal geschonken hebben en daardoor eeuwen lang de Slaven hebben overheerscht en hun stempel op dit volk hebben gedrukt, - die Duitschers ondergaan thans de anthropologische wet, volgens welke de overwinning ten slotte blijft aan de steeds naar voren dringende massa's van het proletariaat. De laag van hen die geregeerd worden, vermeerdert zich vlugger dan die der regeerders, en zoo kan het niet uitblijven, dat de Oostenrijksche Slaven, opgevoed in Duitsche kultuur, maar vol nationaal gevoel en vast besloten zich respect te verschaffen, allengskens op gelijke hoogte komen als hunne onderwijzers, en dus wat zij geleerd hebben tegen hunne meesters aanwenden. Daarenboven is door de stichting van het Duitsche rijk de politieke band tusschen de Duitschers in Oostenrijk en hunne broeders in het Rijk verbroken, de toevoer van rasgenooten gestremd en de regeering gedwongen, meer dan anders het geval zou geweest zijn, acht te geven op den wensch der Slaven, die nu eenmaal zeer in meerderheid zijn. Deze omstandigheden en de verdeeldheid der Duitschers, deze erfzonde van hun ras, die zoo gevaarlijk is tegenover de in nationale zaken steeds eendrachtige Slaven, hebben eerstgenoemden de hegemonie doen verliezen, die zij, tot nu 30 jaren geleden, eeuwen lang bezeten hebben. En daaraan verandert niets dat, als overblijfsel uit vroegere grootheid, Oostenrijk er oppervlakkig nog Duitsch uit ziet, zoodat de vreemdeling niet vermoedt dat de heerschappij reeds aan de Slaven is toegevallen. Om zich nu tegen verdere verliezen te vrijwaren en zich beter te kunnen verdedigen, zijn de Duitschers zich eveneens nationaal gaan organiseeren. Zij hebben ‘Schutzvereine’, vereenigingen tot nationale bescherming opgericht. Deze ‘Schutzvereine’ staan op neutraal terrein, behooren tot geen enkele partij, verzamelen Duitsche mannen en vrouwen tot gemeenschapplijken arbeid. Deze ‘Vereine’, zeer groot in aantal, bewerken elk een bepaald gebied, loopen de menschen af, gaan van huis tot huis, van dorp tot dorp om ze voor de nationale zaak te winnen. Van daar dat er Duitsche ‘Schutzvereine’ zijn voor Zuid- en Centraal-Bohemen, en voor Noord- en Zuid-Moravië. De Nordmark zorgt voor Silezië, de Südmark voor de Alpenlanden, enz. Aan het hoofd van al die ‘Schutzvereine’ staat de in 1880 gestichte ‘Deutsche Schulverein’, die in het heele land leden heeft | |||||||||
[pagina 499]
| |||||||||
en vooral werkzaam is waar nationale belangen gevaar loopen. Deze ‘Schulverein’ telt 130,000 leden en is verdeeld in 1609 plaatselijke groepen. Hare onkosten bedroegen in 1908 ongeveer 807,000 kr. en in de 30 jaren van haar bestaan zijn door haar ruim 12 millioen kr. voor nationale doeleinden besteed. De inkomsten van 1908 stelden de ‘Verein’ in staat om in dat jaar in de door de Tsjechen bedreigde plaatsen 22 nieuwe scholen op te richten en aan 57 Duitsche particuliere scholen en 164 kindertuinen steun te verleenen. De ‘Verein’ zorgt, waar er behoefte aan is, voor de boeken, de schriften en verdere leermiddelen, betaalt schoolgeld voor hen die daartoe niet in staat zijn, ondersteunt herhalingsleergangen, schoolkeukens, draagt bij tot de kerstmisgeschenken voor arme schoolkinderen, verleent subsidies aan begaafde gymnasiasten en reikt medailles en eerbewijzen uit aan onderwijzers die zich ten opzichte der kinderen in het bedreigde taalgebied verdienstelijk hebben gemaakt. Deze ‘Schulverein’ is dus een machtig lichaam, dat veel goeds verricht en toch doet hare Tsjechische tegenpartij, de ‘Matice’, meer. De bekende dichter Rosegger heeft in 10 maanden tijds twee millioen kronen voor de Duitsche ‘Schulverein’ opgehaald. Deze vereeniging kan uit de rente van dit kapitaal thans 90,000 kr. per jaar voor haar scholen besteden. Men zou zeggen dat dit een prachtige som is, een heerlijke daad van dien nationalen dichter. Maar de Tsjechen lachen er wat om. Zij zeggen dat zij nog meer zullen bijeenbrengen en dat de gift van Rosegger voor hen een aansporing zal zijn om nog meer voor hun volk te doen. De Duitschers hebben dan ook dadelijk begrepen dat ze bij het behaalde voordeel niet mogen stilstaan, maar voort moeten gaan op den ingeslagen weg. De Duitschers hebben Oostenrijk met een net van ‘Schutzvereine’ bedekt, om daarmee de nationale belangen te bevorderen. Deze ‘Vereine’ of bonden staan met elkaar in correspondentie, lichten elkaar in en helpen elkaar. De zetel der organisatie bevindt zich in Weenen en dit hoofdbestuur geeft in algemeene trekken de leiding aan. Eenmaal per jaar wordt een groot nationaal congres in Weenen gehouden. De ‘Schutzvereine’ hebben zoowat 5000 afdeelingen met 400,000 leden. Hare jaarlijksche inkomsten beloopen, na aftrek van wat aan de ‘Schulvereine’ wordt gegeven, 300,000 kr. De contribu- | |||||||||
[pagina 500]
| |||||||||
ties zijn zoo gering, dat ook minder bemiddelden als lid kunnen toetreden. Men moest rekening houden met de bevolking, die hier niet zeer welvarend is en veelal op bescheiden voet leeft. Het nationaal gevoel, of men wil of niet, wordt door den onophoudenden strijd steeds wakker gehouden. Het kind dat in een streek met gemengde bevolking woont leert van zijn jeugd den nationalen strijd kennen. De Duitsche schooljongen wordt door de omstandigheden gedwongen zich tegen de plagerijen en den vechtlust van zijn Tsjechische makkers te verdedigen. Hij wordt van zijn jeugd op zijn tegenstander attent gemaakt. Reeds als kind draagt hij een blauwe korenbloem in zijn knoopsgat (de lievelingsbloem van den ouden keizer Wilhelm), zingt hij de ‘Wacht am Rhein’ en nauwelijks is hij de school ontwassen, of hij wordt lid van de ‘Schutzverein’. Men ziet dus dat de Duitschers zich te weer stellen, vol ijver zijn en nationaal opgevoed worden. Ze zouden dus ook veel meer kunnen bereiken, als zij niet raseigenschappen hadden die hun minder geschikt voor den bitteren strijd maken dan de Slaven. Zij zijn niet zoo fanatiek, niet zoo gewelddadig, niet zoo vurig, ook ordelievender. Daarbij komen nog verdeeldheid, wangunst, allerlei persoonlijke gevoelens die niets met de zaak te maken hebben, hun geringer wilskracht en doorzettingsvermogen en ten slotte de tweespalt tusschen liberalen en clericalen. Het nationale gevoel der kerkdijken is zwakker dan dat der vrijzinnigen. Bij eerstgenoemden gaan steeds de belangen der Kerk voor. Die staan op de eerste plaats en de heele geestelijkheid van hoog tot laag voelt weinig voor de nationale zaak. Men zegt dat het Vatikaan dat niet wil, dat de pauselijke politiek, die sinds Luther de Duitschers wantrouwt, veel meer heil van de Slaven verwacht. Bij de Tsjechen en de overige Slaven daarentegen zijn de geestelijken hunne voormannen in den strijd. Daar dekken Kerk en natie elkaar. Dat dit voor hen een enorm voordeel is, ligt voor de hand. In het gemengde taalgebied, waar de Duitschers nog voor een tiental jaren de meeste winkels hadden en meer in handel en nijverheid te zeggen hadden dan de Tsjechen, die meer landbouwers zijn, moesten eerstgenoemden hun trouw aan hun natie met een deel van hun welvaart betalen. Niet voldoende dat straatbengels 's nachts wel eens hun vensters inslaan of hunne winkelhorden met lak zwart | |||||||||
[pagina 501]
| |||||||||
maken en soms, als de nationale haat wegens politieke gebeurtenissen bijzonder hoog steeg, hunne winkels uitplunderen; neen, de Duitscher moet nog rekening houden met het nationale voorschrift, het ‘Svui-Svemu’, koop niet bij den Duitscher. Wij zien daaruit dat de Duitschers tweemaal schatting aan hun volk moeten betalen, ten eerste door het toetreden tot de ‘Schutzvereine’, ten tweede door de nadeelen, die hun winkel of nering door het wegblijven van de Slavische klanten lijdt. De arbeid van al die ‘Schutzvereine’ is zeer verschillend en richt zich geheel naar de behoeften van de streek waar zij werkzaam zijn. Groote zorg wordt besteed aan de oprichting van kindertuinen, want ontbreken die in de dorpen op de taalgrens, dan gaat het Duitsche kind meestal voor zijn volk verloren. Bij het begin van het nieuwe schooljaar ontbrandt er strijd over de kinderen. Er wordt dan naar kinderzieltjes gevischt en de Tsjechen aarzelen niet om door middel van premies behoeftige ouders te bewegen hun kroost naar hunne scholen te zenden, iets wat hen door de Duitschers wordt nagedaan. De ‘Schutzvereine’ houden jaarlijks kerstmisuitdeelingen voor arme kinderen. Zoo gaf de ‘Bund der Deutschen in Böhmen’ in 1908 11,000 kr. Het volk ziet daaruit dat die ‘Vereine’ ze in hun armoe niet in den steek laten; het nationaal gevoel wordt daardoor versterkt. Ook worden door de ‘Schutzvereine’ voordrachten gehouden en leeszalen gesticht. Verder hebben zij in hun dienst rondreizende leeraren, die van stad naar stad, van dorp naar dorp reizen, lezingen houden, het nationaal gevoel aanwakkeren, nieuwe afdeelingen stichten, enz. In de streken met gemengde bevolking vervullen deze personen eenigszins de taak van nationale missionnarissen. Het aantal Duitsche boeken, door de opgenoemde ‘Vereine’ in de bedreigde streken verspreid, bedraagt meer dan 300,000. Die ‘Vereine’ laten maandelijks korte vlugschriften onder de afdeelingen circuleeren, waarin nationale, maar ook dagelijksche zaken besproken worden. Die ‘Vereine’ stichten ‘te huizen’ voor Duitsche handwerkers en gezellen en zorgen voor verpleging van weezen, die, als zijnde zonder leiding, anders verloren zouden gaan. Verleden jaar werden door den ‘Bund der Deutschen in Böhmen’ 110 weezen opgevoed, waartoe door 700 afdeelingen van dien bond 15,000 kronen werden | |||||||||
[pagina 502]
| |||||||||
opgebracht. Verder zijn schoolkeukens ingericht voor kinderen, die 's winters moeilijk naar huis kunnen. Op het voorbeeld der Tsjechen schieten de ‘Schutzvereine’ aan hunne boeren, handswerklui, kleine winkeliertjes die zwak staan, geld voor, om ze voor ondergang te bewaren. Waar in de bedreigde streken Duitsch onroerend goed gevaar loopt, zijn de ‘Vereine’ er dadelijk bij. Van wat voor beteekenis het bezit van grond in dien strijd is, dat hebben zij van hunne tegenpartij geleerd, die in steden, waar beide talen gesproken worden, dikwijls getracht hebben door overbetaling Duitsche terreinen en velden machtig te worden, of met hypotheken te manoeuvreeren, om de Duitschers van hun grond te zetten. Wat hier door de ‘Schutzvereine’ gedaan wordt, wordt door den Pruisischen Staat, die alleen met Duitschers te rekenen heeft, op groote schaal in zijn Poolsche provincies verricht. In Oostenrijk is zoo iets niet mogelijk, maar men kan daaruit nagaan hoeveel nuttige kracht zoodoende verloren gaat. Daar de Duitschers hun eeuwenoude positie willen verdedigen, zoo zijn al die ‘Schutzvereine’ geene aanvals-, maar verdedigingswerktuigen. Relatief veel geld wordt bijeengebracht door nationale lucifers. De doosjes zijn beplakt met de nationale kenteekens. Ieder vriend der Duitschers verlangt zoo'n nationaal doosje en de ‘Bund der Deutschen in Böhmen’ kan aan hare vereeniging 12,000 kr. en de Südmark 15,000 kr. afleveren. Evenzoo brengen de ‘Wehrschatzmarken’ een aardig duitje op. Dat zijn zegels, die ten bedrage van 2, 5 en 10 heller worden uitgegeven en die men in alle tabakwinkels der Oostenrijksche regie koopen kan. Zij dragen den naam van de een of andere ‘Schutzverein’ en zier er netjes uit. Zij worden meestal op de achterzijde van het couvert als sluitzegel geplakt. De Südmark, d.i. de bond die in Stiermarken, Karinthie en Krain de Duitschers steunt tegen de Slovenen, heeft verleden jaar 1,850,000 van zulke zegels verkocht en op die wijze 40,000 kr. aan de nationale kas kunnen afleveren. De meergenoemde ‘Bund der Deutschen in Böhmen’ kreeg op die wijze 58,000 kr. voor de nationale kas bij elkaar. Dat in de Duitsche dorpen in elk lokaal een bus staat, geschilderd in de nationale kleuren met het opschrift: ‘Veel kleintjes maken een groot’, spreekt van zelf. | |||||||||
[pagina 503]
| |||||||||
Zoo ben ik langzamerhand aan het einde van mijn verhaal gekomen. De Duitschers zien hun nationaal bezit langzamerhand afbrokkelen. In het Noorden zetten de Tsjechen er hunne tanden in, in het Zuiden de Slovenen, in Tyrol de Italianen. Van daar dat Oostenrijk met een net van allerlei nationale organisaties is overdekt en dat er in dat land hevig zoowel om behoud als om uitbreiding van bezit gestreden wordt. De Tsjechen zijn voor de Duitschers de gevaarlijkste. Hun uitbreidingszucht maakt zich zelfs in de hoofdstad bemerkbaar, zoodat velen vreezen dat op den duur Weenen geen zuivere Duitsche stad kan blijven, maar eenmaal een stad met twee talen worden zal. Beschouwt men die heele beweging van een philosophisch standpunt, dan is dat zich opwerken van rassen, die zoo goed als vergeten waren en die geen beteekenende rol in de kultuur gespeeld hebben, allermerkwaardigst. De Slaven in Oostenrijk hebben het veel verder gebracht dan de Vlamingen in België, en toch bekleeden Vlaanderen en Brabant in de Belgische-Nederlandsche beschaving een allereerste, ik zou haast zeggen de eerste plaatsGa naar voetnoot(1). In een tijd dat men in de heele wereld het nationale princiep zich zoo krachtig ziet verheffen, zouden de Vlamingen niet in staat zijn in hun land de plaats te erlangen die hen krachtens geschiedenis en beschaving toekomt? Ik kan het niet gelooven. Het voorbeeld der Slaven in Oostenrijk is er om te bewijzen dat hel wél gaat, als men ernstig wil.
Weenen, April 1910. C.J. Rive. |
|