De Vlaamsche Gids. Jaargang 6
(1910)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 385]
| |||||||||
Simon Stevin.
| |||||||||
[pagina 386]
| |||||||||
getroffen zijn door zulke ongewone benuttiging der natuurkrachten, doch die evenwel niet volkomen gerechtvaardigd is door de blijvende waarde en practische nuttigheid van deze uitvinding. En toch, het was niet alleen het gemeen dat zich destijds verbaasde over den wonderwagen: Grotius zelf verheerlijkte de eerste zeilreis in een Nederlandsch dichtstuk; Jacob De Geyn teekende eene plaat van den Stevinschen wagen met zijne doorluchtige bemanning. De faam verspreidde door heel Europa het nieuws van deze stoute en nieuwe manier om de kracht van den wind dienstbaar te maken aan 's menschen wil. En toen de beroemde Fransche geleerde Nicolaas Peirescius, de vriend van Descartes, in 1606 de Hollandsche provinciën bezocht, werd de zeilwagen wederom te voorschijn gehaald en eene nieuwe proef te zijner eere genomen. Volgens Van der Aa, zou Stevin reeds in 1590 Leiden verlaten hebben om zijne woning te 's-Gravenhage te vestigen en omtrent dezen tijd vanwege zijnen leerling Maurits den titel van kwartier-meester generaal des legers, alsmede eene aanstelling als eersten opzichter over 's lands waterbouwkundige werken, verkregen hebben. Het zou moeielijk te zeggen vallen, of Stevin van in het begin zijner betrekking met den Prins deze beide titelen inderdaad gevoerd hebbe. Welke overigens de naam was, onder welken hij in bediening werd gesteld, zooveel blijkt in elk geval, dat hij in hooge mate het vertrouwen en de gunst van zijn vorstelijken beschermer bezat en dat hij door dezen laatste gebruikt werd in al de omstandigheden, in de velerlei gelegenheden, waarin zijn helder en veelomvattend vernuft eenige diensten kon bewijzen. In het jaar 1603 stelde Stevin zijne Vorstelicke bouckhouding in domeine en finance extraordinaire op, en de daarin vervatte beginselen bevielen Prins Maurits zoo uitstekend, dat reeds het volgende jaar een ervaren boekhouder werd aangesteld om deze regelen in toepassing te brengen. Dit geschiedde tot voldoening van den Prins, volgens hetgeen daarvan getuigd wordt in de Tsaemspraeck van de vorstelicke bouckhouding op de Italiaensche wijse. In het jaar 1607 voegde Stevin aan dit werk zijne Coopmansbouckhouding toe, droeg het geheel aan den hertog van Sully op en gaf het eindelijk ook in 't licht. Uit deze opdracht zien wij met zeker- | |||||||||
[pagina 387]
| |||||||||
heid dat hij in dit jaar te 's-Gravenhage woonde. Vóor dezen tijd echter waren eenige andere werken van zijne hand in druk verschenen. Wij bedoelen hier vooreerst zijne Wisconstige gedachtenissen, welke mede behooren gerekend te worden onder de voornaamste vruchten van zijnen rusteloozen arbeid. In deze Gedachtenissen werden de verschillende wetenschappen en vraagstukken behandeld, waarin de Prins zich onder Stevin's leiding had geoefend. Zij omvatten niet alleen de reeds vroeger verschenen en hier wederom opgenomene Weeghconst, maar ook het Weereltschrift (cosmographie), het Eertclootschrift (geographie), den Hemelloop (astronomie), de Meetdaet (practische meetkunde), de Doorsichtige, en tal van Gemengde stoffen, waaronder de verhandeling van De toomprang, waaraan de eer eener Latijnsche vertaling te beurt viel, en die, althans voor een deel, uit de pen van Maurits zelf schijnt gevloeid te zijn. Ten minste, het wordt er algemeen voor gehouden, dat de Prins een merkelijk aandeel aan dit opstel heeft gehad. Van deze Wisconstige gedachtenissen moeten waarschijnlijk twee verschillende uitgaven in het licht gegeven geweest zijn, beide te Leiden, bij Jan Bouwensz, ‘op de hoogelantsche Kerckgraft’, de eerste in 1605, de tweede in 1608. In dit laatste jaar verscheen ook reeds eene Fransche vertaling, onder den titel Mémoires mathématiques, contenant ce en quoy s'est exercé le très-illustre, enz. Deze vertaling was gemaakt door Jan Turing, licenciaat in de rechten en secretaris van Prins Hendrik, Maurits' broeder. Zij werd gedrukt en uitgegeven door Jan Paedts Jacobsz, meester-drukker der Leidsche hoogeschool. In 1611 of 1612 stelde Simon een zeer belangwekkend werkje op, dat mede zijn ontstaan te danken heeft aan een verzoek van Stevin's beschermer, namelijk zijn Gemeenen regel op gesanterie, zijnde een handboek voor den diplomaat, met stipte aanwijzing van zijne veelvuldige plichten en de nauwgezette wijze waarop hij behoort rekenschap te geven over zijn doen en bevinden aan de overheid, die hij bij den vreemde vertegenwoordigde. Dit werkje werd eerst ettelijke jaren na zijnen dood in het licht gegeven door zijnen zoon Hendrik, te zamen met vele andere werken van grooteren of kleineren omvang, die mede onder zijne nagelatene papieren waren blijven rusten. | |||||||||
[pagina 388]
| |||||||||
Eene Engelsche vertaling van de Thiende werd in 1607 uitgegeven door Richard Norton, terwijl in 1611 eene tweede uitgave der Vita politica, het licht zag te Delft, bij Jan Andriesz, aan 't Marcktveldt. Omtrent dezen zelfden tijd viel in 't leven van Stevin eene gebeurtenis van groot gewicht voor: de meer dan zestigjarige geleerde trad, vermoedelijk in 1611 of 1612, in het huwelijk met eene vrouw die zeker veel jaren jonger moet geweest zijn dan hij. Immers uit dit huwelijk sproten nog vier kinderen, Frederik, Hendrik, Suzanna en Livina. Stevin's echtgenoote heette Catharina KraaiGa naar voetnoot(1). Het zal hier wel de geschikte plaats wezen om over deze vier kinderen iets naders te vermelden. De oudste, Frederik, geboren in Den Haag in 1613, stierf reeds in den jeugdigen ouderdom van 26 jaar (15n December 1629) te Leiden, alwaar hij den 11n Februari van hetzelfde jaar was opgeschreven geworden als kweekeling der Universiteit. Hendrik, die een jaar later dan zijn oudste broeder het levenslicht zag en wiens naam in het Leidsche Album studiosorum werd aangeteekend den 14n Februari 1639, mocht zich in een langer bestaan verheugen, aangezien wij hem in 1667 nog aantreffen als heer van het ambacht Alphen. Het was Hendrik, die, zooals hooger herhaaldelijk vermeld werd, de nagelatene werken zijns vaders uitgaf, namelijk de Burgerlicke stoffen, uit de opdracht derwelke blijkt dat hij ook het ambt van kwartiermeester en ingenieur heeft bekleed in het leger van Willem II. Het is ons niet bekend in welk jaar Hendrik Stevin is gestorven. Zijne zuster Suzanna is, volgens opgave van den archivaris Rammelman Elsevier, te Hazerswoude gehuwd op 29n April 1635, met Petrus Vlietentoorn, predikant te Katwijk-aan-zee, terwijl van hare jongere zuster Livina niets is bekend. Met deze opgaven zijn wij nu eigenlijk de opvolging der jaren vooruitgeloopen. Immers, het was Simon Stevin niet gegeven ooggetuige te zijn van de ontwikkeling zijner kinderen. Ook werd hem de | |||||||||
[pagina 389]
| |||||||||
droefheid gespaard zijn oudsten zoon zoo vroegtijdig te zien bezwijken. In 1620 had de werkzame man zelf zijn hoofd voor altijd ter ruste gelegd. Dit is ten minste de opgave van hetzelfde portret, dat wij in het begin dezer verhandeling reeds aangenomen hebben als een afdoende getuigenis voor het geboortejaarGa naar voetnoot(1). Vóór zijn overlijden had Simon nog eenige zeer verdienstelijke werken in druk gegeven: in 1617 verschenen zijne Legermeting en Nieuwe maniere van sterctebou met spilsluyzen. Van beide werken kwam het volgende jaar ook reeds eene Fransche vertaling uit: La Castramétation en Nouvelle manière de fortification par écluses. In hetzelfde jaar schijnt Stevin aangesteld geweest te zijn als legermeter van Prins Maurits. Of het waar is, zooals de Leidsche archivaris Jhr. Elsevier heeft beweerd, dat Stevin in zijne laatste levensjaren zou miskend zijn geworden door de hoofden der Republiek, is niet met zekerheid te bevestigen noch te ontkennen, zoolang de stukken, die daarvan zouden kunnen blijk geven, niet uit de duisternis der archieven zijn opgehaald. ‘Ik zou te ver gaan,’ schreef Jhr. Elsevier in den Navorscher van 1851, ‘door hier alles op te sommen wat een bepaald onderzoek in het Rijksarchief, ten opzichte van Stevin heeft aan den dag gebracht, en hoe ondankbaar hij door de voormalige Staten-Generaal is behandeld geworden, na alles te hebben aangewend tot welzijn onzer Republiek.’ Jammer genoeg dat de onvermoeide zoeker, de vurige bewonderaar van Stevin niet goed gevonden heeft, de bevinding van zijn onderzoek in het licht der openbaarheid bekend te maken. Zóoveel kan evenwel met zekerheid gezegd worden, dat Stevin in zijne laatste jaren, indien hij al geen nood of gebrek heeft gekend, toch heeft te worstelen gehad met kommer en ongemak. Nochtans was Stevin korten tijd voor zijnen dood met eene nieuwe waardigheid bekleed geworden. Maurits toch had hem benoemd als superintendant zijner financiën. | |||||||||
[pagina 390]
| |||||||||
Daar is dus alweer een belangwekkend geschiedkundig feit op te helderen, namelijk de verhouding van Stevin tegenover de Staten-Generaal en de reden van het gebrek aan weelde, waarin hij gestorven is na zulke menigvuldige diensten bewezen te hebben aan zijne landgenooten. Hoe dit zij, met Stevin's overlijden was zijn roem niet te niet gegaan. Integendeel; in 1621 verscheen eene nieuwe uitgave van zijne Dialectike; in 1624, de tweede afzonderlijke druk zijner Sterctenbouwing; in 1625, de derde uitgave zijner Arithmeticke, met aanteekeningen en bijvoegsels van Albert Girard; in 1633 nogmaals de Sterctebou met spilsluizen en de Legermeting; in 1634 de volledige Fransche vertaling zijner wiskundige werken en in 1649 eindelijk zijne Materiae politicae, verzameld door zijn zoon. In dit laatste werk vinden wij bijeengezameld verscheidene der lezenswaardigste geschriften van Simon Stevin, namelijk:
waarbij ten slotte nogmaals zijn gevoegd de Verrechting van domeyne en de Vorstelicke bouckhouding. | |||||||||
II.Nederland is te allen tijde bij uitstek vruchtbaar geweest in het voortbrengen van uitstekende wiskundigen, en dit wel in ruimer mate dan alle andere landen, althans in even groot aantal als de meest bevoorrechte in dit opzicht. De gave der wiskunde schijnt onzen landaard aangeboren te zijn. Daarvan getuigden reeds voor Stevin, een Jan Dullaert van Gent, een Paulus van Middelburg, de Leuvensche hoogleeraar Van den Dorp, zijn stadgenoot Vekenstyl (Henricus | |||||||||
[pagina 391]
| |||||||||
Baersius), en vooral een Gemma Frisius, zijn zoon Cornelius, en Jan Stadius van Laenhout. Daarvan getuigden nog beter Stevin's tijdgenooten Mercator, Ortelius, Van Lansberge, Hondius, Coignet, Adrianus Romanus, Sturmius. Daarvan getuigden eindelijk in lateren tijd een Gregorius van St.-Vincentius, een Facquet, een Huyghens en zoo vele anderen die, in de volgende eeuwen, de eer van ons vaderland in dit gewichtig en uitgebreid vak der wetenschap hebben opgehouden en wier roem op dit oogenblik nog niet verzwakt is. Onder al deze mannen, wier verdienste algemeen erkend wordt, blinkt Stevin evenwel als eene star van de eerste grootte. Zoowel door de ruimte en diepte van zijne geleerdheid als door de stoutheid zijner vindingen op elk gebied van de wiskunde en aanverwante kundigheden, munt hij boven voorgangers en tijdgenooten uit als iemand die verdient gekend en gewaardeerd te worden, niet alleen binnen den engeren kring van eigen land en volk, maar ook om de bewondering en dankbaarheid te genieten van alle beschaafde volkeren, die zich aan den vooruitgang van letteren en wetenschap gelegen laten. Stevin's arbeid strekte zich uit over al de vakken der toenmalige mathesis. Wij zullen hier in korte woorden doen zien wat hij voor elk dezer vakken gedaan heeft en wat hij heeft bijgedragen tot hunne verdere ontwikkeling. Beschouwen wij vooreerst de rekenkunde. Simon Stevin zoo hoort men vrij algemeen beweren, is de uitvinder van het tientallig rekenstelsel. Dit is echter verkeerd. Het tientallig rekenstelsel bestond reeds langen tijd voor Stevin. Niet alleen was het bij de Arabieren bekend; maar, aangezien het zijn oorsprong vindt in de natuur zelve, zoo moeten wij het aanzien, te zamen met het vijf- en het twaalftallig rekenstelsel, als een der alleroudste vindingen van den menschelijken geest. Wat nu evenwel in voile eigenaardigheid aan Stevin toehoort, is de tiendeelige rekening, namelijk de onderverdeeling van de eenheid in tienden, van het tiende in honderdsten, enz. Hij heeft dan eigenlijk het gebruik der tiendeelige breuken ingevoerd. Met den hem eigen geest van vereenvoudiging, is het geenszins te verwonderen dat hij de zoo in 't oog vallende voordeelen der tientallige voorstelling en bewerking der getallen ook wilde toepasselijk maken | |||||||||
[pagina 392]
| |||||||||
op de breuken. Thans schijnt het ons niet dat dit zoo heel wat wonders is; zoo gaat het immers met alle wezenlijk vruchtbare uitvindingen: men verwondert zich dat zij niet eerder aan 't licht kwamen, en 't is eerst bij rijper nadenken, dat men beseft hoe schrander een geest er noodig is om een dier eenvoudige beginselen te ontdekken, waarvan de rijkdom aan voordeelen en gevolgtrekkingen getuigt van hunne uitstekende doelmatigheid. Bescheiden als hij was, heeft Stevin de eer zijner uitvinding voor een goed deel toegeschreven aan Johan Müller (Regiomontanus). Wat deze Koningsberger geleerde echter gevonden had, is eigenlijk niet hetzelfde als het tiendeelig rekenstelsel van Simon Stevin. Regiomontanus heeft de tientallige verdeeling van den cirkel uitgevonden. Aangezien deze verdeeling thans nog niet algemeen aangenomen is, terwijl de tiendeelige rekenwijze van Stevin volkomen in het dagelijksche gebruik is getreden, zoo volgt daaruit van zelf, dat de vinding van den Brugschen wiskundige van veel grooter beteekenis is dan die van zijn Duitschen voorganger. In de stelkunde maakte Stevin zich verdienstelijk door de vertaling van een aanzienlijk gedeelte der Algebra van Diophantes, het merkwaardigste werk over dit vak dat uit de oudere tijden tot de modernen was gekomen. De door hem benuttigde, doch eenigszins gebrekkige vertaling van Holtzmann (Xylander) heeft hij op vele plaatsen verbeterd en hersteld. Zijne verdiensten ten opzichte van de meetkunde worden veelal te gering geschat. Niet alleen heeft hij over de berekening van vlakke en bolvormige driehoeken en de toepassing dezer laatste op de vraagstukken der sterrekunde verscheidene uitgebreide werken geschreven, die niet minder waarde bezaten dan zijne Arithmeticke; maar bovendien heeft hij deze wetenschappen met eenige nieuwe vindingen verrijkt. Onder deze laatste verdient zeker wel de vorming der ellips door middel van een cirkel, waarvan de ordinaten in zekere verhouding verminderd worden, eene bijzondere vermelding, omdat daarin de erkenning van eene gewichtige eigenschap dezer kegelsnede besloten ligt. Daarbij komt nog zijn weinig gekend, bondig en zinrijk werk Problemata geometricorum, dat op den huidigen dag nog merkwaar- | |||||||||
[pagina 393]
| |||||||||
dig genoeg mag heeten om den rechtmatigen lof van een zoo bevoegd man als den Franschen geleerde Charles verdiend te hebben, en dat Prof. Steichen voorstelde uit het oorspronkelijk Latijn in het Fransch over te brengen, iets waarover ongelukkiglijk geen uitgever te bewegen was. Edoch, de grootste eigenaardigheid van Stevin, de hechtste en onbetwistbaarste grondsteen van zijnen roem, bestaat in zijnen arbeid op het gebied der werktuigkunde, of beter gezegd, der evenwichtsleer. Sedert Archimedes was deze gewichtige tak der wiskundige wetenschap geen enkelen stap meer gevorderd. Alle verdere opzoekingen leden schipbreuk op dezelfde klip, namelijk de onbekendheid met zekere vaste en eenvoudige beginselen, die als het voetstuk moesten dienen voor elke verdere opbouwing. Voor Stevin was de eer weggelegd om deze beginselen te ontdekken, die eigenlijk samengevat zijn in den schoonen en vruchtbaren regel van de samenstelling der krachten. Aan de hooge verdienste van deze vernuftige uitvinding is door alle geleerden eenpariglijk de verschuldigde hulde gebracht geworden. Al had Stevin niets anders gevonden dan zijn parallelogram, dan nog zou zijn naam met eere moeten vermeld worden tusschen die van de grootste genieën en baanbrekers op het veld der wetenschap. Welk scherpzinnig gebruik hij zelf van dit beginsel heeft weten te maken blijkt zoowel uit zijne Weeghconst zelve als uit de Weeghdaet die er op volgt. Wat nu zijn Waterwicht betreft, dit is ook al een van die werken, die eene duurzame waarde behouden in de geschiedenis van de wetenschap. De berekening van de drukking der vochten op den bodem en de rechte of schuine wanden der vaten, de bepaling van het drukkingspunt en het bewijs van de dusgenoemde waterwichtkundige wonderstelling (paradoxe hydrostatique), waarvan Pascal later eene zoo nuttige werkdadige toepassing zou weten te maken in de hydraulische pers, zijn zoovele parelen van het zuiverste water aan de kroon van Stevin's wetenschappelijken roem. Wat hij op het gebied der practische werktuigkunde heeft geleverd is al voldoende aangestipt geworden in het eerste deel van deze schets, alwaar wij met zekere uitvoerigheid hebben gehandeld over zijne schepraderen, zijne sluizen en andere water- en havenwerken en zijnen zoo bewonderden en geestdriftig bezongen zeilwagen. | |||||||||
[pagina 394]
| |||||||||
Dat hij ook een groot man was in het vak van vestingbouw, legermeting en aanverwante vakken is in 't breede bewezen geworden door een beroemden krijgskundige, onzen landgenoot Alexis Brialmont, in het tweede deel der bekroonde verhandeling van Prof. Steichen. Van zijne verdiensten op het terrein der bestuurlijke inrichting zullen wij niet wijdloopig gewagen. Hoe wezenlijk ook en hoe zeer geschikt om tot groote eer van een minder genie te verstrekken, verdwijnen zij echter schier in vergelijking met zijne veel aanzienlijker waarde in andere vakken van meer beteekenis. De invoering van het Italiaansch stelsel in het koopmansboekhouden werd omtrent denzelfden tijd als Stevin daarover schreef, door nog ander mannen voorgesteld. Wij noemen hier alleen Marten vanden Dycke, een Antwerpschen rekenmeester, die daarover een boekdeel uitgaf in 1598Ga naar voetnoot(1), en den Fries Mellema (van Leeuwarden), wiens boek reeds acht jaar vroeger was verschenen te FranekerGa naar voetnoot(2). Wat de eigenlijke oorspronkelijkheid van Stevin hierin staaft, is dat hij dezelfde beginselen, die toen reeds algemeen begonnen in voege te komen in de handelspractijk, ook in de boekhouding van den vorst, d.i. van de domeinen en van de leveringen aan het leger, heeft ingevoerd. Laten wij nu ook, beknopt, Simon Stevin beschouwen als staatkundige. Zijne Vita politico, behelst een onderzoek naar den besten regeeringsvorm, met eene wederlegging van het gevoelen van Macchiavelli, namelijk, dat list en bedrog, ja, meineed en erger misdaden soms verschoonbaar en zelfs gewettigd zijn, wanneer zij door een vorst gepleegd worden met het oog op de macht en den bloei van zijn land. Tegen zulke leer komt het eerlijke gemoed van Stevin krachtig op. Op 't stuk van godsdienst, houdt Stevin het er voor, dat men zich voegen moet naar het heerschende geloof in het land waar men leeft. Door de volledige vrijheid van godsdienst toe te kennen zou men, naar zijn inzien, het bestaan van den Staat zelf in gevaar kunnen brengen, terwijl de godsdienstige twisten de openbare rust zouden storen. Daarom, wie in zijn gemoed niet instemt met den aangenomen | |||||||||
[pagina 395]
| |||||||||
godsdienst van het land en zich niet vergenoegen kan of wil met een inwendig protest, maar ook in 't openbaar getuigenis wil afleggen van zijne afwijkende overtuiging, - hij verlate vrijwillig het land en zoeke elders een onderkomen, indien hij, als een goed en gewetensvol, als een vaderlandlievend burger, de rust van den Staat niet bedreigen wil. Voorwaar eene theorie die wel wat vreemd klinkt in het oor van het tegenwoordige geslacht; doch men bedenke het: Stevin leefde voor derdehalf eeuw. En hoevelen waren er, in zijnen tijd, die van onze hedendaagsche grondwettelijke vrijheid eenig begrip hadden? Ja, wordt diezelfde vrijheid in onze eeuw, door zoovelen die er gaarne kwistig gebruik van maken, niet gevloekt en gedoemd als eene ramp? Wij zullen dit onderzoek naar de bijzonderheden van Stevin's letterkundige bezigheid niet verder voortzetten en onmiddellijk overgaan tot de beschouwing van de onvergelijkelijke verdiensten van zijn streven voor de zuivering van het Nederlandsch, voor de invoering van het gebruik der moedertaal in het onderwijs en voor de algemeene verspreiding van wetenschappelijke kundigheden onder het volk. Aan deze beschouwing zullen wij een bondig overzicht van zijne algemeene werkzaamheid op het veld der geleerdheid vastknoopen. Hoewel het Stevin in zijn vaderland aan geene eerbewijzen ontbroken heeft, zoo blijft het niettemin waar, dat hij door zijne meeste landgenooten nog niet op de hoogte wordt gewaardeerd, waarop hij wezenlijk recht heeft in de geschiedenis der wetenschap. Van den vreemdeling kunnen wij leeren wie en wat hij is geweest. Immers. zijne geboortestad richtte hem een standbeeld op; te zijner eere werd een gedenkpenning geslagen, terwijl menige verhandeling in druk werd gegeven om zijne verdiensten aan het licht te brengen... En toch, - wij beseffen wellicht niet genoeg, dat hij een zeer groot man was, ook buiten de engere grenzen van zijn eigen land. 't Is niet zonder reden dat buitenlandsche geleerden hem op éenen rang stellen met de uitstekendste geesten van zijnen tijd, ja, van alle tijden. Waar von Kirchmann, bij voorbeeld, hem in éenen adem vermeldt te zamen met Galileï, met Kepler, met Harvey, met Descartes, in de rij van de groote mannen, die de beginselen der wijsbegeerte van Baco hebben in toepassing gesteld, dan geschiedt hem juist de eer die hem toekomt, - en dit wel op eene wijze die des te meer waarde moet hebben in | |||||||||
[pagina 396]
| |||||||||
ons oog, omdat dit getuigenis van een buitenlander komt, bij wien geen vermoeden bestaan kan dat hij door vaderlandschen trots gedreven wordt om Stevin's lof bovenmate hoog te bazuinen. Wanneer wij daarbij nu bedenken, dat dezelfde man, wiens werken zulke aanzienlijke beteekenis hebben voor de algemeene geschiedenis van de geestesontwikkeling bij de beschaafde volkeren, van top tot teen een Nederlander was, dan wordt onze dankbaarheid, onze bewondering voor dit machtig en vindingrijk vernuft nog verhoogd. Van top tot teen een Nederlander noemen wij hem, omdat hij waarlijk de beste hoedanigheden van den Nederlandschen aard en geest in zich vereenigde. Stevin was in de volste beteekenis van het woord, het volmaakte beeld van een Nederlandschen geleerde. Dit mag van hem gezegd worden in een dubbel opzicht. Vooreerst omdat hij een vurig bewonderaar en uitmuntend beoefenaar van de Nederlandsche taal was, en dan ook nog door de richting zelve van zijnen geest, door den aard van zijne vermogens. Het is een groot ongelijk vanwege de schrijvers over de geschiedenis der Nederlandsche letteren dat zij meestal zoo karig zijn in het toekennen van den verschuldigden lof aan degenen die zich verdienstelijk hebben gemaakt voor den bloei en de ontwikkeling der taal, buiten de eigenlijke fraaie letterkunst, - indien zij hunne namen zelfs niet geheel en al verzwijgen. Aan Stevin valt bij onze meeste geschiedschrijvers der letterkunde dit ongelijk te beurt, dat hij tenauwernood genoemd wordt. Of verdient hij dan geene dankbare herinnering, die Man die voor driehonderd jaar, toen het doode Latijn de taal der geleerden was, begrepen heeft dat door de volkstaal alleen de wetenschap tot een hoogeren bloei, tot algemeener verspreiding kon geraken, en die zijne baanbrekende werken, echte monumenten der wetenschap, in het Nederlandsch heeft opgesteld? Stevin beminde zijn ‘Nederduitsch’, niet alleenlijk uit die aangeboren drift, die ons aan het eigene hecht, maar uit eene beredeneerde, zich zelve bewuste liefde, die rekenschap kan geven van haar voorwerp en haar bestaan. Hij bewonderde de zegskracht en gesmijdigheid van onze taal, haren rijkdom aan eigenaardige vormen en wendingen, hare vruchtbaarheid en gemakkeliikheid in het voortbrengen van samenstellingen, hare bondigheid en welluidendheid. Deze | |||||||||
[pagina 397]
| |||||||||
liefde was niet louter platonisch, maar werkzaam en practisch. Hij gaf zelf het voorbeeld en behandelde alle vakken van wetenschap in zijne moedertaal, terwijl hij ook anderen wist aan te sporen om dit voorbeeld te volgen en het zoo ver bracht, dat op de hoogeschool van Leiden zekere leergangen in de volkstaal werden onderwezen: een vreemd en zeldzaam schouwspel, voorwaar, in die XVIe eeuw, die zoovele banden had gescheurd op politiek en godsdienstig gebied, zonder evenwel den knellenden band te durven losrukken, die de wetenschap aan het gebruik eener doode taal knelde! Ook door de eigenaardige richting van zijnen geest behoort Stevin wel degelijk tot zijn land, waarvan hij den aard, althans de beste hoedanigneden daarvan, in hooge mate bezat. Hij wist in zich te vereenigen tegenovergestelde eigenschappen, die vaak met elkander in strijd zijn, en waarvan de samenvatting nochtans het eenige en wezenlijke karakter van het genie uitmaakt. Hij was tezelfder tijd de man der theorie en de man der practijk, een ontledende en een samenvoegende geest, grondig gevat in elk deel der wetenschap en toch nimmer uit het oog verliezende het onderlinge verband tusschen deze verschillende deelen en vakken. Hij wist zich op gelijken afstand te houden van den glibberigen weg eener doordravende theorie, die maar voortholt, zonder acht te slaan op de wezenlijkheid, en van het dwaalspoor der zuivere empirie, die, angstig in het duister rondtastend, nimmer haar doel bereikt, bij gebrek aan eene hoogere leiding. In eene gepaste mate is het Stevin gelukt het nuchtere en practische van den Nederlandschen geest te verbinden met de hoogere eischen der wetenschap, en daarom juist hebben zijne werken, die toenmaals eene aanzienlijke waarde bezaten in het opzicht der practijk, nog immer eene groote beteekenis behouden voor de nakomelingschap. Stevin werkte voor tijdgenoot en nageslacht tevens. Indien de hedendaagsche nijverheid en ingenieurskunst geene behoefte meer heeft aan de vindingen, die Stevin heeft geboekt in zijne Weeghdaet en andere dergelijke werken, evenmin als wij, met het bezit van de stoomkracht, nog veel belang kunnen hechten aan den zeilwagen, - dan hebben de beginselen, die in de Weegh- en Waterwichtconst worden ontvouwd, nog altijd dezelfde aanzienlijke waarde als toen deze boeken versch van Plantijn's persen kwamen, | |||||||||
[pagina 398]
| |||||||||
namelijk als grondslagen, als hechte en proefhoudende grondsteenen van de evenwichtsleer. Eene zeldzame gave mag het wel genoemd worden, wanneer men aldus in éenen en denzelfden geest beide strekkingen vereenigd vindt: die van de theoretische beschouwing, en die van de practische toepassing. Dat is het, wat Stevin's wetenschappelijken arbeid zoo uitstekend vruchtbaar heeft gemaakt. In een ander opzicht nog mogen wij bij hem eene gelukkige vereeniging van vaak tegenstrijdige geestesrichtingen bewonderen. Namelijk de gepaste samensmelting van den scherpsten, vinnigsten ontledings- en ontbindingsgeest, met den breedsten en ruimsten synthetischen, ja, waarlijk encyclopaedischen geest. Hoe hij eene wetenschap wist te doorgronden, de moeielijkheden op te sporen, de raadselen op te lossen, - dit wordt genoegzaam bewezen zelfs door een vluchtig doorbladeren van zijne voornaamste werken. Aan de zorgvuldige, onberispelijke didactische schikking van de stof bemerkt men al aanstonds dat de schrijver zijn onderwerp omvat en doorziet in de volmaaktheid. Maar bij eene aandachtiger studie treedt allengs een ander gevoel op den voorgrond, namelijk de verbazing, opgewekt door den echt wijsgeerigen zin waarmede elk onderwerp in verband wordt gebracht met het verwante, door de scherpzinnigheid waarmede een dieper verband wordt aangewezen tusschen zaken, die men bij het eerste zicht als volkomen vreemd aan elkander zou gewaand hebben. Voor wie nu alles zoo diep niet onderzoeken kan, is reeds eene eenvoudige opgave van de titels der werken van Stevin, zoo gedrukte als onuitgegevene of verlorene, voldoende om te bewijzen hoe omvangrijk zijn vernuft was, en hoe hij wezenlijk belang stelde in alles wat menschelijk is. Cijferkunde, stelkunde, meetkunde, driehoeksmeetkunde, evenwichtsleer, sterrekunde, bouw- en waterbouwkunst, boekhouding, taalkunde, redeneerkunde, staatkunde, enz. wekken beurtelings de aandacht van zijnen machtigen geest op, en overal geeft hij bewijzen van scheppings- of hervormingskracht. Tusschen zijne nagelaten papieren, waarvan een gedeelte door zijn tweeden zoon Hendrik in 't licht werd gegeven, doch waarvan ook een ander gedeelte door laakbare onachtzaamheid is verloren gegaan, | |||||||||
[pagina 399]
| |||||||||
kwamen nog andere blijken van de wonderbare uitgebreidheid dezes Verstands voor. Wij weten, inderdaad, dat hij zich had toegelegd op de aërostatica, op de toonkunst, op de rhetorica, op de metriek en meer andere gewichtige of belangwekkende vakken. Bovenstaande verhandeling, hoe gebrekkig zij moge wezen, ook in de schatting des schrijvers zelven, zou volkomen haar doel bereiken, en steller dezer zou zich meer dan naar verdienste beloond achten voor zijne studie en moeite, indien zij iets bijdragen kon om een onzer geleerden aan te sporen tot het hervatten van dezen arbeid op eene grootere schaal en met meer alomvattende bevoegdheid dan den schrijver ten dienste stond. Stevin immers heeft recht op een ander eereteeken dan het bronzen beeld dat op een van Brugge's marktpleinen prijkt. Zijne biographie moet nog uit onze archieven, zijne bibliographie uit onze openbare en andere boekerijen opgedolven worden, opdat wij den man zouden leeren kennen in den geheelen omvang van zijn geestes- en gemoedsleven. Wellicht kan het bovenstaande, vooral door de aanwijzing van twijfelachtige of geheel onbekende punten, tot spoorslag dienen voor een ander om ter eere van Stevin, ter eere van het ‘Nederduitsch’, ter eere van het vaderland, zich tot dezen arbeid aan te gorden, en ons eindelijk het beeld van Stevin te beitelen, dezen grooten geleerde waardig; den man wien wij het aanzienlijkste deel van onzen wetenschappelijken roem verschuldigd zijn; den man, eindelijk, die tot de denkers der heele wereld sprak in ons eigen krachtig en onvervalscht, ons geliefd Nederlandsch.
Arthur Cornette. |
|