De Vlaamsche Gids. Jaargang 6(1910)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 335] [p. 335] [Verzen] Hoogmoed. Zoo ik slechts éene stonde God mocht worden, zou ik mij met mijn eeuwig Zijn niet reppen om duizend zonnen aan de lucht te gorden en naakte menschen uit het Niet te scheppen; niet zou ik mensch bij menschen nederdalen om in den nacht als een groot licht te blinken waaruit hun vrede straalt - en voor hun dwalen mijn lichaam op het kruishout laten klinken; - maar 'k zou mijn eigen zijn den doodslag geven en d'hollen dood door het Heelal doen draven en zoo mij zelven en het nutloos Leven voor eeuwig in het groote Niet begraven! Lier, 1905. [pagina 336] [p. 336] Lente. Die dagen komen weêr, die in hun oog het licht en in hun leên de sluimer-vrucht der gulden zomers bergen. Der vooglen nieuwgeboren lied klinkt hoog van groot beloven door de klare lucht en langs de blauwe bergen. O Heer, zal er in mij, die reeds zoo lang mijn open handen voor uw zegen bood, ook van de Lente iets dringen?... Ik kan bijna niet meer en 'k word zoo bang dat ik mijn oor zal nijgen naar den Dood, dien 'k diep in mij hoor zingen. O help mij nu! Heb ik niet al gedaan wat van de menschenkracht en zielsgeduld een God vermag te vragen?... O Heer, zie dit mijn arme leven aan! Want zoo 'k verloren dwaal, zult Gij de schuld van mijn verdoemnis dragen! Lier, 1909. Felix Timmermans. Vorige Volgende