Jean Moréas.
't Is allertreurigst. De eene na den andere wordt ons ontrukt in den bloei van zijn talent. En nu was 't weer een der besten onder de goeden: Jean Moréas, de groote, zuivere zanger. Sedert jaren wandelde Jean Moréas in de schaduw van den dood en glimlachte pijnlijkteeder dien naren gezel toe, die eenmaal - het geschiedde den 30en Maart jl. - zijn hart versteenend zou omklemmen. Hij wist, dat het geschieden moest en met een goddelijke sereniteit bereidde hij, tot in de kleinste bijzonderheden, zijn afscheid van dit leven voor.
Jean Moréas telde nog geen vijf en vijftig jaren. Hij was Griek van oorsprong en heette eigentlijk Pappadiamantopoulos. In 1880 kwam hij zich te Parijs vestigen. Spoedig kende men zijn welluidende, trillende dichterstem, eerst uit zijn liefelijke Syrtes, dan uit zijn diepernstige Cantilènes. Hij was toen reeds decadent, symbolist, realist geweest en vond eindelijk zijn eigen mooie baan met zijn Pèlerin passionné in 1891. Van toen dagteekent de stichting zijner ‘école romane.’ Nu zou ieder werk hem hooger leiden, tot in de onsterfelijkheid. Eriphile, OEnone au clair visage en Les Sylves getuigen van buitengewone, bijna geniale begaafdheid en van onbegrensde meesterschap over de Fransche taal. Maar die werken zou hij zelf overtreffen door Ajax, Iphigénie en de boeken die Les Stances uitmaken. Zij zijn schitterend van eenvoudigheid, diepte en zuiverheid. Rhythmen en rijmen smelten samen tot een heerlijke, ontroerende muziek, die zijn diep denken en innig voelen vertolkt.
De Fransche Letteren hebben veel, zeer veel onvergankelijk moois aan Jean Moréas te danken.
Leo van Riel.