| |
| |
| |
Engelse Letterkunde.
Poëzie en drama.
Sedert ons voorgaand bibliografies overzicht hebben de Engelse letteren erge verliezen ondergaan en vooral de laatste lente is hun noodlottig geweest. In April stierf te Londen, aan longontsteking, de grootste hedendaagse dichter van Engeland, Algernon Charles Swinburne. Dezelfde maand zag de dood (te Sant' Agnello bij Sorrento) van Frank Marion Crawford. In Mei overleed George Meredith. John Davidson verdween op 23 Maart uit Penzance (Cornwallis), waar hij sedert enige tijd vertoefde en gedurende maanden zocht men hem te vergeefs. Onder zijn papieren werd een brief ontdekt, die het ergste liet vrezen; hij begon met de woorden: ‘the time has come to make an end’, en men wist dat de dichter in de laatste tijd meer dan eens zijn walg van het leven had geuit. Hij was ziek en arm, en voelde zich - met of zonder recht - ontgoocheld en miskend. Eerst op 18 September ontdekte men zijn lijk te Mousehole; hij had zich gezelfmoord. Hij was pas 52 jaar oud.
Minder bekend, ofschoon niet van verdienste ontbloot, was de dichter Eugene Lee Hamilton, die ook in de loop van verleden jaar overleed.
Het heengaan van die schrijvers is des te meer te betreuren, daar zij allen, als het ware, met de pen in de hand gestorven zijn, en de meesten nog in het volle bezit van hun geestesvermogen. Van ieder is immers werk verschenen, dat kort voor hun dood geschreven werd, en waarvan zij soms de druk niet meer beleefd hebben.
Swinburne was 72 jaar oud geworden; zijn laatste arbeid werd besteed aan het herzien en volledigen van Shakespeare, een boekje dat hij in 1905 geschreven had, en dat de Clarendon Press na zijn dood heeft uitgegeven. Wij hebben hier niet met een wetenschappelik, krities werk te doen: de dichter onderzoekt noch bewijst, tenzij, nu en dan, bij uitzondering. Gewoonlik spreekt hij eenvoudig zijn bewondering uit, en die is grenzeloos. Daardoor krijgt het werk een dogmatiese toon; maar wanneer iemand als Swinburne, hoe lyries
| |
| |
ook, zijn verering voor Shakespeare te kennen geeft, is dat, zelfs uit wetenschappelik oogpunt, nog van zeer groot belang.
Marion Crawford, die zijn populariteit vooral te wijten had aan zijn Paul Patoff, zijn Marzio en zijn Cigarette-Maker's Romance, behoorde niet tot die grote romanschrijvers wier werken zullen blijven omdat zij diepe karakterontleding bevatten. Zijn verdienste lag vooral in het boeiende van de handeling, en in het pathetiese van de toestanden die hij beschreef. Sedert lange jaren had hij zich in Italië gevestigd, en schreef zelfs enige romans, zoals San Ilario, die het leven van dat land niet zonder sukses schilderen. Zijn laatste roman, onlangs bij Macmillan verschenen, heet Stradella, en vertelt met grote levendigheid en schilderachtigheid een episode uit het leven van de bekende komponist uit de zeventiende eeuw, namelik zijn liefdegeschiedenis met de bestemde bruid van een Venetiaanse senator.
Van George Meredith, die zijn roem als romanschrijver en als dichter verwierf, kregen wij de Last Poems (Constable). Zij zullen zijn glorie niet vermeerderen, maar ook niet verminderen; want, al moeten ze in inspiratie onderdoen voor de werken uit de tijd van zijn volle kracht, ze blijven toch de schrijver van zovele meesterstukken waardig. En Engeland heeft de verschijning daarvan begroet met de eerbied die men verschuldigd was aan de Nestor van de Engelse dichters: hij was 81 jaar.
Met John Davidson verdwijnt één der eigenaardigste figuren uit de Europese letteren van deze tijd. Ongodsdienstige dichters zijn geen zeldzaamheid; de enen verwerpen alle kerken en zijn zuiver deïsties of spiritualisties; anderen zijn agnosties met of zonder vage neigingen tot het pantheïsme of het atheïsme: men denke aan Byron en Shelley, aan Musset, aan Heine... Maar een dichter die openbaar en beslist het bestaan van het onstoffelike loochent; die gestadig en konsekwent het volledigste materialisme verkondigt in zijn werken; die daarbij beschikt over een woeste zeggingskracht, die de bewondering afdwingt, zelfs van de talrijke lieden die zijn godslasterende toon verfoeien; die daarenboven, in ogenblikken van vertedering, het oorlogszuchtig klaroengeschal van de opstandeling kan verwisselen tegen de welluidendste snarenklanken van zachter gevoelspoëzie: dat is een uitzondering.
Zeldzaam zijn ook de dichters - zo er zijn - die het gewaagd hebben de natuurwetenschap om te zetten in poëzie, al hoeft men geen dichter te zijn om somwijlen de hoge schoonheid te beseffen die straalt uit om het even welke wetenschap, zelfs uit de mathesis. Dit heeft deze aanbidder van de stof en haar krachten gedaan, en meestal met groot sukses. Vele van zijn gedachten waren van aard om
| |
| |
iedereen als buitensporig en soms als half krankzinnig te treffen: wij wezen in een onzer vorige kronieken op een paar verzen uit Mammon waarin hij beweert dat al wat het verleden herinnert - kerken, schilderijen, boeken, enz. - zou moeten vernield worden. Maar nog veel meer denkbeelden treffen eenvoudig als geniaal stout en de schitterendste verbeeldingskracht staat Davidson altijd ten dienste bij het uitdrukken daarvan. Engeland heeft in hem een grote kunstenaar verloren.
De papieren, waaronder men de hoger vermelde, noodlottige brief vond, waren het handschrift van zijn laatste gedichten, en de brief werd mede afgedrukt in de bundel, die onlangs bij Grant Richards het licht zag: Fleetstreet and other Poems. Alweer ontmoet men hier die hartstochtelike uitboezemingen tegen God, de ziel en al wie daaraan gelooft; ook de realistiese beelden uit het Londense stadsleven, waarin de schrijver een onverwachte glimlachende humor aan de dag legt; en ook, in scherpe tegenstelling daarmee, vreedzame, lyriese stukken als de volgende, zangerige strophe:
She walks, and the emerald lawn
Is jowelled at every tread;
Like the burning tresses of dawn
The virgin gold of her head
Illumines the land and the sea;
From her glittering feet to her head
Is the essence of being - is she
Who walks with a magical tread,
As she dazzles the eyes of dawn
And jewels the grass-green lawn.
Eugene Lee Hamilton bezat een merkwaardige meesterschap over de vorm; liefelike fantasie en oprecht gevoel gingen daarmee gepaard. Dit blijkt uit Mimma Bella (Heinemann), waarin de dichter een reeks sonnetten wijdt aan de nagedachtenis van een kort te voren verloren kind, zijn dochtertje Mimma. Het is huiselike poëzie van de beste soort. Wij halen het volgende sonnet aan:
'Tis Christmas, and we gaze with downbent head
On something that the post has brought too late
To reach thee, Mimma, throngh the narrow gate,
From one who did not know that thou art dead;
A picture-book, to play with on thy bed;
And we, who should have heard thee laugh and prate
So busily, sit here at war with Fate,
And turn the pages silently instead.
O that I knew thee playing 'neath God's eyes,
With the small souls of all the dewy flowers
That strewed thy grave, and died at Autumn's breath
| |
| |
Or with the phantom of the doll that lies
Beside thee for Etemity's loog hours,
In the dim nursery that men call death!
Eer het handschrift bij de drukker werd gedragen, was ook de dichter gestorven. De bundel werd door zijn weduwe uitgegeven en met een portret en een kort levensbericht voorzien.
Onder de nog levende dichters nemen een waardige plaats in: William Watson en de ‘Clergyman’ Dr R.W. Dixon.
Watson schrijft niet veel. Zijn New Poems (Lane) verschijnen na lang stilzwijgen. Dit komt waarschijnlik door de strenge zorg waarmee taal en versvorm door hem behandeld worden. Hij houdt het, dienaangaande, nog steeds met Tennyson, Swinburne en anderen uit de ‘oude school’, die het als een eerste plicht beschouwden volkomen, en zonder moeite voor de lezer, verstaanbaar te blijven; aan zijn verbeeldingskracht, die niet gering is, en zijn denken, dat soms verrassend eigenaardig kan zijn, legt hij die tucht op, die van klassieke aard is, maar hem toch niet doet terugkeren tot de droge, konventionnele stijfheid van Pope en Dryden. Hij tekent welsprekend protest aan tegen de neiging van zekere ‘modernen’ om taalverwringing en duisterheid te doen doorgaan voor hoge woordkunst en diepzinnigheid. Aldus in het volgend stukje, aan Tennyson gewijd:
You phrase-tormentinq fantastic chorus
With strangest words at your beek and call;
Who tumble your though-ts in a heap before us;
Here was a bard shall outlast you all....
Prosody gasps in your tortured numbers,
Your metres that writhe, your rhythms that sprawl;
And you make kim turn in his marble slumbers,
The golden-tongued, who outsings you all.
Think you 't is thus, in uncouth contortion,
That Song lives throned above thrones that fall?
Her handmaids are order and just proportion
And measure and grace, that survive you all.
Gelijk het met ware dichters altijd het geval is, verraadt de keurigheid van de vorm niets van de moeite die de dichter zich getroost heeft om ze te bereiken. En de vorm blijft streng, zelfs waar de hartstocht spreekt, zoals in zekere liefdeliederen.
Men kan hetzelfde niet zeggen van de Poems van Dr R.W. Dixon (Smith, Elder). De dichterlike opvatting is gewoonlik edel genoeg, en de verzen onderscheiden zich dikwijls door de macht om voorwerpen, landschappen bij voorbeeld, levendig te suggereren, te doen zien. Maar versmaat en rijm bieden niets merkwaardigs en zijn
| |
| |
dikwijls slordig. Het gaat b.v. toch niet aan om fer ever en receiver te doen rijmen.
Nog talrijke nieuwe versbundels zijn verschenen; bij de geringe waarde daarvan geldt meer dan ooit het sapienti sat. Maar een belangrijke ontdekking op het gebied van de moderne poëzie dient nog aangestipt.
Er is een gedicht, dat in 1879 in The University Magazine verscheen, dat sedertdien in tal van bloemlezingen te vinden was, en in Engeland even zo bekend is als ten onzent Rosalie Loveling's Geschenk of in Frankrijk het Sonnet van Arvers of Le Vase brisé. Het werd dadelik populair en zou dus aan zijn schrijver een verdiende roem verschaft hebben. Maar het was niet ondertekend; onderaan stond alleen te lezen: R.D.B. in memoriam M.F.G. Hier volgt het, voor wie het niet kent:
Dominus illuminatio mea.
In the hour of death, after this life's whim,
When the heart beats low, and the eyes grow dim,
And pain bas exhausted every limb -
The lover of the Lord shall trust in Him.
When the will has forgotten the life-long aim,
And the mind can only disgrace its fame,
And a man is uncertain of his own name,
The power of the Lord shall fill this frame.
When the last sigh is heaved and the last tear shed,
And the coffin is waiting beside the bed,
And the widow and child forsake the dead,
The angel of the Lord shall lift this head.
For even the purest delight may pall,
The power must fail and the pride must fall,
And the love of the dearest friends grow small -
But the glory of the Lord is all in all.
Onlangs nu, schreef een zekere Miss Agnes E. Cook aan the Athenoeum, dat zij in het bezit was van het handschrift, en van de brief waarbij de schrijver, Richard Doddridge Blackmore, het gedicht aan K. Cook, Esq. L.L.D. zendt, om het in the University Magazine te plaatsen. Hij voegt er bij, dat hij het schreef na de begrafenis van een familielid te hebben bijgewoond, en verzoekt de redakteur alleen zijn naamletters te noemen en hem geen honorarium te zenden. Die R.D. Blackmore (1825-1900) schreef vele verzen die geen sukses hadden, en dan een reeks romans die alle vergeten zijn, behalve misschien één, Lorna Doone, die integendeel in illo tempore
| |
| |
(1869) grote bijval genoot. Is het de vrees voor de kritiek, die aan zijn verzen zo dikwijls ongunstig was geweest, die hem deed wensen onbekend te blijven als maker van dit lieve stuk?
Dan begrijpt men niet, en Miss Cook legt het ook niet uit, waarom hij voortzweeg toen iedereen het gedicht prees en van buiten kende, noch waarom Miss Cook heeft gewacht tot hij sedert vijf jaar dood was, om de geheimhouding eindelik te verbreken.
In Chambers', Cyclopoedia of English Literature vinden wij over zijn poëzie het volgend oordeel:
He wrote verses from time to time, and never realised how obvious it was, even to his more enthusiastic admirers, that verse was not his medium.
Het vers was niet zijn medium! Enige regels hoger staat er te lezen dat hij alleen door Lorna Doone zal blijven leven in de gedachtenis van zijn volk. Dit dubbel oordeel over zijn werk verscheen in 1903, twee jaar vóór zijn dood. Blackmore zal het wellicht, niet zonder weemoed, gelezen hebben; maar hij kan zich getroost hebben in de gedachte dat een schrijver kan beroemd blijven door één roman en één kort gedicht.
* * *
Op toneelgebied zijn er eerst twee personnalia te vermelden. Twee mannen zijn door de koning, om de uitstekende diensten die ze aan de Engelse dramatiese kunst bewezen hebben, tot de adelstand verheven. De ene is Beerbohm Tree, die als akteur door velen op één lijn werd gesteld met Sir Henry Irving (men weet dat deze ook, kort voor zijn dood, de baronetstitel ontving).
Sir Herbert Tree (om hem de titel te geven waarop hij voortaan recht heeft) heeft lang met Irving gewedijverd in het spelen van Shakespeare's drama's, en wij herinneren ons nog hoe levendig de pers, in de jaren 1890 en volgende, kon discuteren over de vraag, wie de beste Hamlet op het toneel bracht, Irving, of Tree. Verleden jaar waagde hij - naar men zegt onder grote bijval - een nieuwe poging op Shakespeareaans gebied, die voorzeker uit wetenschappelik oogpunt zeer belangrijk moet geweest zijn. Hij voerde Hamlet op in de voorwaarden welke de dichter zelf voorlief moest nemen; dus, zonder decor, op een toneel ringsom met tapijten behangen. Men beweert dat dit op de toeschouwer een indruk van rustigheid teweegbrengt, omdat de geest niet meer door de herhaalde verandering van schermen wordt gestoord en zich dan uitsluitend kan wijden aan de zuiver letterkundige waarde van het stuk.
Wij hebben het niet zien doen, en spreken dus onder alle
| |
| |
bescheiden voorbehoud. Maar ons dunkt dat die ‘rustigheid’ een geleerde rustigheid moet zijn, als zij bestaat. Het litterair-histories vooroordeel zal hier op die toeschouwers gewerkt hebben, gelijk het archeologies vooroordeel op de bewonderaars van al wat maar oude stenen, oude schilderijen, oude muziek is. Juist de afwezigheid van alle stoffelike verandering, waar het drama toch verandering van plaats onderstelt, zou ons storen, in het genieten van het letterkundig effekt. Men beweert wel dat de zestiende-eeuwse toeschouwer er geen spijt over gevoelde, dat dezelfde planken en tapijten moesten dienen voor een troonzaal en voor een kerkhof, maar weet men dat wel? Heeft nooit zo een zestiende-eeuwse toeschouwer gewenst een echt woud te zien in plaats van een bord met ‘forest’ er op geschreven? Wat daar ook van zij, Shakespeare heeft zeker geen planken, tapijten en borden in zijn scheppende verbeelding gedroomd, gezien, toen bij zijn stukken schreef. Hij hield zich, in de schouwburg, daarmee tevreden, omdat er niets anders was, omdat hij moest. Wij, die wel meer kunnen, vereren wij werkelik zijn kunst naar behoren, door met dat gedroomde, geziene decor, geen rekening te houden en Shakespeare's kunst zeer ‘geleerd’, maar zeer willekeurig, vast te kluisteren aan de gebrekkigheid der oude middelen van uitvoering? Als Shakespeare in de bekende scene, Laertes in het graf van Orphelia laat springen, waaruit de grafmaker wat vroeger de schedel van die arme Yorick vóór Hamlet's voeten wierp, dan vatten wij dat op als een gedeelte van Shakespeare's letterkundige laatste wilsbeschikking.
De testament-uitvoerder, de nakomelingschap, wij, dienen dus zo goed mogelik een kerkhof te verbeelden, waar de dichter zich één inbeeldde. Een ware ‘litteraire’ eerbied moet de schepping van de dichter gaaf houden; tapijten en bordjes behoren daar even weinig bij, als de patina, door zeker oudheidkundig snobisme vergood, in het plan van onze middeleeuwse bouwmeesters voorzien was. Nog eens: wij hebben de proef niet bijgewoond en spreken dus met de heilige vrees van iemand die reeds een koor van estheten hem voor droogstoppel hoort uitmaken.
Maar of Sir H. Tree door dit ‘Revival’ werkelik Shakespeare's Hamlet heeft doen herleven, blijven wij betwijfelen.
De andere nieuwe edelman is Arthur Wing Pinero, de beste toneeldichter van Engeland op dit ogenblik, geboren in 1855.
De schrijver van The second Mrs. Tanqueray, The Gay Lord Quex, The Thanderbolt, His House in Order, enz., heeft zich vooral gewijd aan de studie van de zeden der hogere wereld, vooral langs hun minst verkwikkelike zijde bekeken. Luie pleziermakers, met veel geld, weinig brein, lage driften en geen moraal; neurastheniese vrou- | |
| |
wen, die om het geld trouwden of trouwen willen, of getrouwd werden; verwende, dikwijls misselike exemplaren van het genus Eline Vere, maar veel bedorvener en dichter bij de krankzinnigheid: dat is de wereld, bij voorkeur door Pinero op het toneel gebracht, en wel met grote kracht en, tot onze spijt, zonder een zweem van medelijden. Zulke ontleders van de arme menselikheid maken op ons altijd de indruk van een geleerde clinicus die de vivisectie zou toepassen, niet alleen uit wetenschappelike ijver, en om kwalen te genezen, maar ook uit genot aan het zien en het tonen van die kwalen.
Op de snijtafel van Sir Arthur Pinero werden het laatst uitgestrekt de heer en Mevrouw Blundell, die de dertig jaar voorbij zijn, en geen kinderen hebben, eenvoudig omdat Blundell op rijk worden en carrière maken uit was, en al vroeg besloot dat men die last van kleine kinderen maar best zou vermijden. Nu komt echter het gevaarlik keerpunt, dat, volgens Pinero, voor elk gehuwd paar ééns komt.
Zo is er ook, vertelt ons één der personages, tussen Boulogne en Folkestone, in het midden van het Kanaal, een onderzeese duinenketen; in de overtocht voelt zich elke reiziger, bij het naderen van die plaats, ongerust, zenuwachtig, slecht geluimd. Houdt hij zich goed, en komt hij de bewogen plaats te boven, dan keert hij weldra tot zijn normale toestand terug; bezwijkt hij, dan wordt hij bepaald ziek. Zoë en Theodore zijn nu In Mid-Channel. Konden zij wat wachten en geduld hebben, de jonge liefde zou plaats maken voor een kalmer, maar duurzame genegenheid. Maar ze houden zich niet goed. Zij betreurt haar kinderloosheid en zoekt afleiding in het gezelschap van jonge aanbidders; hij wordt daardoor hoe langer hoe kregeliger. Zij vlucht eindelik met een minnaar, hij zoekt troost bij een vrouw die van haar man gescheiden is. Een wederzijdse vriend poogt vergeefs ze weer met elkander te verzoenen en Zoë, over haar zelf en de wereld walgend, pleegt zelfmoord. Zij is in Mid-Channel bezweken.
In Mid-Channel genoot het gewoon sukses, dank zij de onmiskenbare tragiese kracht van de toestanden, de flinke typering van de personen en de vele ware dingen die daar zo onmedogend ten tonele worden gebracht. Talent genoeg! Maar, nog eens, de grote kunst bestaat niet in het fotograferen van een reeks ware dingen, maar in het weergeven van het Ware; een hospitaal is niet de wereld, en de schouwburg hoeft dus niet louter snijkamer te zijn.
Maar op dat punt durven wij niet langer aandringen: alweer rijst voor ons verschrikt oog het koor der esthetiese Eumeniden voornoemd, die ons met eenparig-stijf-symboliese vingers onverbiddelik naar Lauriergracht, no 37 verwijzen.
Een veel luidruchtiger sukses viel te beurt aan An Englishman's
| |
| |
Home, ‘a play in 3 acts, by a Patriot.’ De patriot bleek weldra majoor Guy Du Maurier te zijn, en het standpunt, door hem ingenomen, is inderdaad dat van een officier: hij vreest dat het vrijwilligersleger van Engeland tegen een Duitse inval niet bestand zou zijn; hij schreef dus een tendensstuk, om de vraag van het ‘alleman soldaat’ voor het publiek te brengen. Terwijl een Duits leger, dank zij een zeer dikke mist, er in slaagt, ongemerkt in Essex aan te landen, - hetgeen wel wat moeilik is om waarschijnlik te vinden - zit het typiese Engels huisgezin in domme, gedachteloze zorgeloosheid in zijn ‘home’. De één denkt alleen aan, en leest alleen over, sport; een ander spot met wie de mogelikheid van het gevaar aantoont; een derde houdt het er voor, dat hij de plicht jegens zijn vaderland genoegzaam vervult, als hij maar behoorlik belastingen betaalt. De vijand komt, de oorlog woedt over de streek, de ergste spotter is het eerste slachtoffer, en al de moed en de zelfopoffering, die nu te laat wakker worden, zijn nutteloos: de Duitser zegeviert zonder moeite en het ‘Englishman's home’ ligt in puin.
Het geestdriftig onthaal dat dit drama ten dele viel, is natuurlik grotendeels te wijten aan het aktuele van de behandelde vraag. Maar trots enige onbehendigheden in de bouw, schijnt het ook uit zuiver dramaties oogpunt dit onthaal te hebben verdiend.
John Galsworthy, die als romanschrijver reeds gunstig bekend was, toen hij met The Silver-Box onverwachts nieuwe lauweren, ditmaal op toneelgebied oogstte, heeft het nu gewaagd een tegenhanger van Hauptmann's Weber te leveren, en is daarin geslaagd. Strife toont ons in drie bedrijven, het konflikt tussen kapitaal en arbeid. Het stuk is zo gebouwd, dat een onpartijdig beeld van het voor en tegen wordt verschaft. Het standpunt van de werkman, met zijn gegronde en ook zijn ongegronde klachten, zijn vooroordelen en zijn hoedanigheden, zijn eerlike leiders en zijn oneerlike - meestal zelfzuchtige - misleiders, wordt even duidelik en scherp ingenomen als dat van de werkgever, met zijn koppig niet-willen-zien van wat zijn zoon, die jonger en edelmoediger is, te uitsluitend ziet, en daarom ook faalt. Wederzijdse verbittering maakt alle vergelijk moeiliker en moeiliker en het konflikt vindt eerst een oplossing wanneer de twee vijandige leiders ten onder zijn gegaan aan de noodlottige gevolgen van die strijd. En dan komt men tot de vreedzame overeenkomst... die in de aanvang van het stuk door de Trade-Union voorgesteld, en door beide partijen met gelijke verachting was verworpen.
Het merkwaardige van dit drama ligt in het feit, dat het zich uitsluitend met de sociale strijd bezighoudt; het meestal onmisbaar geachte liefdeselement is afwezig. Maar genoeg bitter-menselike ele- | |
| |
menten, als de honger in een werkmanshuis, komen er in voor om de handeling belangrijk te maken en gelegenheid tot karakterschildering te verschaffen.
Van een gans andere aard is Bevis, een komedie in drie bedrijven, door Hubert Henry Davies. Hier hebben we tegelijk satiriese en sentimentele motieven. Bevis, Markies van Bewdley, zal trouwen met Rachel Hopkins, omdat hunne ouders dat huwelik als een voordelige finantiezaak beschouwen. Maar in het eerste bedrijf wordt het meisje dat gewaar, en besluit de verloving af te breken. In het tweede bedrijf heeft zij Bevis leren kennen en liefhebben, en zou nu toch zijn vrouw willen worden. Maar nu is het Bevis, die meent te moeten weigeren, ook om edelmoedige redenen. Het derde bedrijf brengt natuurlik het wegruimen van alle hinderpalen en het door ouders en verloofden om verschillende redenen - gewenste huwelik. Om die tamelik eenvoudige liefdesgeschiedenis heeft de schrijver een reeks humoristiese toestanden en personen weten te groeperen, die allen naar het leven getekend zijn; het is de daarbij aan de dag gelegde opmerkingsgave die de hoofdverdienste van het stuk uitmaakt.
In druk zijn verschenen: Three Plays door Granville Barker (bij Signet and Jackson), waaronder één, Waste, door de Engelse censuur verboden werd, omdat het duidelik levende politieke mannen van Engeland liet optreden. Waste wordt echter door de tijdschriften die het bespreken hoog geroemd.
Eindelik liet Lady Gregory een bundel van Seven Short Plays verschijnen (Dublijn, Maunsel). Die stukjes - meestal van één bedrijf - behoren tot de zogenaamde Irish stage; ze beijveren zich in alles specifiek Iers te zijn: in de beschreven toestanden, in de stijl, en in de heersende geest, de nationalistiese home-rule geest.
M. Basse.
|
|