De Linde.
't Was een honderdjarige boom met bleekgoude, machtige kruine...
Gloriedronken in 't edel herfst-zonnelicht stond hij te vonken op een bleke, paarsblauwe morgenlucht.
't Blanke rijmkleed dekte de weiden...
In z'n kostelike mantel was de felle boom een koning!
De vijvers aan z'n voet weerkaatsten, door dunne damp, de laaiende kleding...
Daar blies heimelik, door de rustvolle hemel, de wind, en een schittering van goud gleed neer van de hoge kroon: goude vlinders en vogels van vuur daalden, wiegelend of schichtig, van schouders en lenden...
De broedende zon dooide alle blaadjes los, die de nacht liet vervriezen, en wemelend volgde nu de ene vlucht op de andere, ontsierend in 't einde de stralende boom...
De reus, kalm en statig, bewust van eigen diepte en krachten, liet vallen, vallen en vallen de ritselende schatten van lichtend kadmium; vorstelike zaaier, zwierde hij zijn rijkdom in 't ronde op 't lommer en 't licht van de weide en 't lis, in 't spiegelend water, op de halzen en ruggen der pronkende zwanen, de lichtblanke met blauw-purpere ombers.
In blonde middag stond de Linde, naakt, met brede takkenzwaai boven 't landschap, sterk en eeuwig - een godheid van marmer! -
***
O Dichter, begroet in vreugd mijn Linde!
Zoals Zij, strooi neer de goude pracht van uw dromen, gevoelens en gepeinzen! Om 't even, waar ze ook voere de Wind en het Toeval!...
- De Ziel, die gebaard heeft, is een godheid boven de mensen! -
Edmond Verstraeten.