| |
| |
| |
Giosuè Carducci.
A Satana. - Loflied aan Satan.
'n Prachtig stuk lyriek.
Hoge vlucht en rijke, reine taal; stoute gedachten en véél, véél durf.
Als geheel - voortreffelik, beschouwd alléén uit oogpunt van kunst. Carducci's A Satana bevat het merg, de bondige inhoud van àl z'n vorige en volgende werken (ik bedoel de ‘socialistise,’ hellend naar anarchie): de volle geest des oproers leeft, ontvlamt en schreewt er in.
De 50 vier-regelige strofen, kort en in vlugge maat, volgen naar 'n vastgesteld plan, tuchtig en boud. Geen afwijking, geen schroomvalligheid. Wat-i wou, moest gezegd. Hij vreest geen waarheid, en ook geen overdrijving van hetgeen-i waarheid acht. Ze volgen, de zangerige strofen, druk op elkaar, - en gloeiender wordt de passie van de dichter, vlijmender z'n ironie; ze vallen, de slagen die 't ouwe priestergeloof vergruizelen moeten. Hoor ten slotte 't lied der gewaande Victorie bij de eindgroet aan Satan de Grote, Satan de Koning!
't Is alsof 'n geest hem toeroept:
‘Dichter, ik zal u geven de gloed der bezieling en het vuur dat verwoest; verspreid de gensters overal door uw woord, door uw lied. En verzeng 't verdord geloof, dat, geel als verwelkte dingen, de dood nabij is in het kristenhart.
Strijder, ik ben de kracht, 'k Zal u lenen 'n deel er van. Vecht u van alle wangeloof vrij en verlos de gekluisterde zielen die niet durven of niet kunnen strijden zoals gij. Verbrijzel het outer en vertrap, verdoof de smeulende offerande die geen priester meer vindt ter wijding, op 't altaar.
| |
| |
Voorkamper van de Niewe Leer, verplet nu 't valse dogma: dogma van Kerk en van Staat. Geen eerbied, geen gehoorzaamheid meer! Het oproer, flikkerend met laaiende vlam, brande òp en, in rode pracht van vuur en stralen, gloeie aan de vlammende hemel en rolle, rolle vernietigend, verwoestend, verzengend... tot àl het ouwe, àl 't vermolmde van ewen hèr verdwenen zij en Ik,... Ik - de geest die de moedigen alléén beziel - heerse op de puinen van wat eenmaal was.
Denker, ik bezit nog 'n àndere macht. Wien de dwang niet verdrukt, wie zich niet vertrappen laat door woest geweld of geen vervolging ducht... hèm strieme de bittere grijns... - de zweep der ironie brandt lange, diepe wonden! - Laat die lach uitschateren in uw schriften; strooi allerwegen 't gif der spotternij; leg het sarkasm in de mond van de groten, op de lippen der vrouwen, want waar de vrouw een man bespot is de zege nabij!
Sarkasm is sterker nog dan leugen. De wonden der ironie bijten scherper en blijven ongeneesliker dan de wonden, in ziel en hart veroorzaakt door de wellust!
En vooral... en, o bizonder, veins de overwinning!’
Wanneer-i zó gesproken had, de gehuldigde Geest der Ontkenning, de Satan van het Oproer onder àlle gebied, bezongen in de befaamde Paean, dan heeft Carducci wèl toegeluisterd. Want niet in A Satana slechts, in de meeste zijner werken - poëzie en proza - streeft-i naar dit éne doel: het ‘Los von Rom’ te verhaasten, de losrukking der harten van iedere godsdienst, de zelfbevrijding van alle wet.
En ook is hij de lofzanger van het ‘Italia Una e Libéra!’
Niet steeds in tonen van jubel en vreugd: z'n strofen striemen, zwepen, wonden. Hij schertst, bijt, vlijmt en deelt kaakslagen uit aan de lafheid. Z'n passiegloed is gloed van toorn en z'n liefdelied schreit. Vrijheidsdichter, herinnert-i ons aan Leopardi, Ugo Foscolo, Felicaja, Chiabrera, enz. Wil bij hem geen zachtheid zoeken: die snaar heeft-i zelden geroerd.
Hierover later 'n breedvoeriger studie.
Het Loflied aan Satan! Waarlik! men heeft er te veel lawaai om gemaakt. In z'n ouderdom was Carducci zó bizonder fier niet
| |
| |
over dat stuk. En wie 't hoogst roemden als 'n mokerslag te méér op 't hoofd van Kristus, poogden er later 'n andere uitleg aan te geven.
‘Niet was het 'n lofzang en verheerliking van Satan als persoonlike vijand van de Gekruiste, maar alleen de getuigenis, 't vóórogenstellen in vorm van zegelied, der universele zegepraal van 't Kwade over 't Goed.’ Eens de verpersoonliking wèg, verliest het gedicht 't treffende van z'n doel en z'n kracht. Zó wou men - ten minste in schijn - de mening van de woelige dichter-socialist en anarchist verzachten. Onnozel en onnodig palliatief! Gàns z'n poëzie van die dagen ('t waren tijden van bruisende oproers-passie en daverende prediking tot opstand), z'n verzen en proza van later, strijden tegen die verflauwde voorstelling regelrecht. Op 't gebied van politiek (tot Koningin Margareta's huldebetoning aan de grote Dichter-Kunstenaar), wat godsdienst en bovenal Kristendom betreft, tot aan zijn dood, bleef Carducci trouw aan de leer en de leus zijner jeugd.
De inhoud van 't gedicht is deze:
I-V. - Aanroeping. - Satan wordt Koning van 't feestmaal verkozen.
De aanvang is 'n hulde en koninklike groet:
Salute, o Satana, |
Ik groet u, o Satan, |
Re d'Universo! |
Koning des Heelals! |
Satan is 't oneindig begin aller wezens. Hij is de geest en het stof, het Verstand en de Rede.
De lezer wordt verwezen naar Swinburne's Hertha en Mater triumphalis. Wat door Carducci toegeschreven wordt aan Satan - Macht der Ontkenning, Macht van het Kwaad en der Wederspannigheid - volbrengt bij Swinburne de Triomferende Moeder: Hertha. Te wel bekend zijn die twee panteïstise dichten om er veel uit te citeren. Moge één aanhaling uit Hertha voldoende wezen:
I am that which began; |
Ik ben dàt wat begon; |
Out of me the years roll; |
Uit mij rollen de jaren, |
Out of me are the forces |
Uit mij komen de krachten |
That save or that damn.... |
Die redden of doemen.... |
Beside or above me |
Bezijden of boven mij |
Nought is there to go... |
Is er niets dat bestaat.. |
I'm the mouth that is kissed |
'k Ben de mond die gekust wordt |
And the breath in the kiss... |
En d'adem in de kus... |
The soul and the body... the germ and the sod... |
De ziel en het lichaam... de geest... |
And the seed..... etc. |
de kiem... en het zaad... enz. |
| |
| |
't Is 'n vergelijking en aanvulling tevens. De Engelse dichter is méér filozoof; in z'n manier van werken volkomen verschil met Carducci. Swinburne procedeert liefst bij figuren en vergelijkingen, die hij opeenstapelt, vermenigvuldigt, om zó de denkbeelden te veraanschouweliken; Carducci is meer bezadigd, doch ook minder diep; Swinburne, modern, vaak ùltra-modern; de Italiaan klassiek bij uitnemendheid: twee grenspolen in de Literatuur! Bij Gabriele d'Annunzio vindt men weerom de ‘fougue’ van de Engelse bard...
Bij 't verheffen en tikken der glazen, bij 't tintelen van de wijn, glinsterend als de ziel in het oog, - bij 't wisselen van liefdewoorden, - het liefdefonkelen en beven der schepping, ontbindt zich, o Satan, het vrije lied, rukt zich van iedere teugel los en wordt 'n bulderende zegezang.
VI-X. - Algemeen en koninklik gebied van Satan: z'n overwinning in hemel en op aarde.
Mikaël valt! De donder verstijft in Jahweh's handen. 'Lijk uitgedoofde meteoren regenen de Engelen uit de hemel. In het stof, dat nooit slaapt, leeft Satan alléén, Koning der natuurverschijnsels, Koning der vormen.
XI. - Satan regeert in het sidderend gitzwart oog, - in de vrouw, 'tzij die vluchte of tegenstribbele, of wenend, prikkelend, uitdage...
XII-XIV. - In de bloedrijke Natuur, die niet weet van verzwakking, waar de vreugd nimmer kwijnt...
XV-XVI. - Satans adem hijgt in de verzen van de Dichter, wen-i begeesterd de God der priesters, der bedorven prelaten en Koningen tart...
XVII-XXIII.- Voor U, Adonis, Astoreth, Venus, herleefden het marmer, het doek, 't perkament; voor U - (Satan, verpersoonlikt in de aangeroepen en aangebeden godinnen) - voor U de gloeiende dansen, warrelend en blind, - voor U de liederen, de blanke maagdelike borsten en liefden! Zegevierend heerst gij, alhoewel de barbaarse woede der Nazareërs met hun liefdemalen en ‘zedeloze gebruiken’ (...aï mij! nog nù??...) uwe tempels verbrandden...
| |
| |
XXIV-XXVI. - Doch het Volk ontving U in vervallen huis en hut. Gij vervulde 'n sidderende vrouwenborst, U aanbiddend en minnend als 'n godheid (... de Sybille...), - en Gij kwaamt de kranke natuur ter hulp, door onsterflike kommer en ewigheidsvreze geknakt!
XXVII-XXIX. - Aan 't roerloos oog van de goudmaker, aan de weerbarstige blik van de Wijze, hebt Gij niewe stralende hemelen ontsluierd ginder... in 't vrije... vèr van de traliën der koude, gevoelloze kloosters. En de monnik, U in àlle wezens vliedend, verborg zich treurend, zwartgallig, in de woestenijen der Thebaïde.
XXX-XXXIII. - Daarna herroept Carducci èn Abélard èn Heloïse; Hieronimus, de eenzame boeteling, die, boetgewaad en geseling ten spijt, Rome niet kàn vergeten, in het klaaglied der psalmen en 't gejammer der Profeten Virgiel en Horatius terugvindt, bekoorlike vrouwengedaanten ziet rondhuppelen en zèlf, in verbeelding en droom, Glycera, Lycoris meêvoert ten dans.
XXXIV-XXXVI. - Niet dàt alleen: Satan doet herleven in de slaaploze cel de luistervolle tijden der Oudheid, en Livius' gloeiende verhalen tonen hem de tribunen en consuls, het heerlik Verleden, Italia's grootheid en roem, en rukken de eenzame monnik weg tot hóóg op de toppen van het Kapitool!
XXXVII-XLI. - Uw stem, door geen brandstapel versmoord, Wicleff en Hus, slaakte 'n profetise kreet. De tijd is vervuld! Nu herniewt zich de Eew! En uit het klooster zelf bromt het oproer, wordt gepredikt onder de pij van Savonarola, tot Martin Luther 't priesterkleed wegwerpt en 's menschen Gedachte heur ewenoude kluister breekt. Schitterend, omaureoold met 'n kroon van zegestralen, vocht ze zich eindelijk vrij.
XLII. - ‘Sta op nu, o stof! Herneem uw recht, want aan Satan hoort de triomf!’
Zó schalt de woelige Dichter het uit, dronken van vreugd, in roes van victorie. En hij ziet en beschrijft ons:
XLIII-XLVII. - Het schone, schrikwekkend Monster: het Oproer, dat zich losrukt, zee en landen doorklieft, vulkanen gelijk,
| |
| |
vlammend en rokend, de bergen overschrijdt, over de afgronden vliegt, zich nogmaals verschuilt in diepe spelonken, langs onbekende wegen weder verschijnt. Men hoort, als het geratel des donders, z'n stem. Als 'n wervelwind, zoevend en hijgend, stoot het z'n adem uit. Dat gedrocht... (o volkeren, aanbidt! vernedert u allen, die niet knielt voor Kristus)... dat gedrocht is: Satan de Grote!
XLIII-L. - Goed doende en zegenend rent-i voorbij, van plaats tot plaats, op z'n toomloze wagen van vuur. Z'n geest is milddadig: hij verlicht en vertroost. Vrijheid is z'n reinste, z'n edelste gaaf.
.... O, waf 'n wazig geluk!....
En nu in de slotstrofen herhaalde groet, verzekering van Satans zegepraal over 't kristendom, z'n God en zijn priesters:
Men kàn het niet ontkennen, omdat met het voelt: daar is hoge, wàre poëzie in dat lied. De toon wordt krachtiger, de ziel van de dichter stort zich uit in levendiger beschouwing, in daverende muziek van klanken, naarmate hij meer en meer wordt aangevuurd door z'n fantazie. Dan stijgt-i tot het rein lyrisme: de vaart van het monster, Satan - het oproer, wiens verblindende vlucht door de werelden heen is bezongen met gloed van overtuiging. De dichter hier is wáár, hij gelooft aan z'n oorbeeld...
De poëzie van Carducci, in 't algemeen, blijft statig; zelfbeheersend werkt de grote klassiek. Niet het hart, maar de geest stelt z'n wetten bij hem. In dit stuk en weinig andere nog, zoals Avvanti, en dààr waar-i de Vrijheid van Italië zingt en de ondergang van z'n grote vijand, de godsdienst, bejubelt, - schijnt aan de verbeelding volle teugel gevierd. De Ziener wordt meêgerukt door z'n onderwerp; hij is méér dan dichter, méér dan ziener, hij is de verkondiger van
| |
| |
't Niewe Ideaal, van 't schone droombeeld dat, verwezenlikt, àl moest volmaken!
Schoon droombeeld, ook bezongen - doch vuriger, met méér vrouwelike passie - door de Italiaanse dichteres Ada Negri; - leer van socialisme en hèrleving der kleinen, verlossing der verdrukten en armen die elders even grote zangers en verdedigers vond: Whitman en Morris; Gorter en Roland Hulst (beiden als dichters in zuivere ritme en lyrisme véél beneden de vorigen), Frederik van Eeden en, in zekere zin, Emile Verhaeren ook, als virtuoos en kunstenaar wel de geweldigste van allen.
J.M.
|
|