De Vlaamsche Gids. Jaargang 5
(1909)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 458]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Heidens of Tsiganen.Deze zwervende volkstam wordt in alle werelddelen aangetroffen, behalve echter in Australië. Men schat zijn getalsterkte op ongeveer twee millioen, waarvan een klein millioen in Europa. Daarvan bevinden zich 400.000 in het Balkanschiereiland, 150.000 in Hongarije, ruim zooveel in Rusland, 50.000 in Spanje, waar Grenada om zo te zeggen hun hoofdstad is. In Engeland en Frankrijk is hun aantal in de laatste jaren aanzienlik afgenomen: over het Kanaal zouden er nog slechts 4000 zijn en bij onze Zuiderburen niet meer dan 1000. Het Octobernummer van La Lecture pour Tous 1908 bevatte een kort, doch belangrijk artikel: Les Bohémiens, Éternels Vagabonds. Daarin vernemen we dat de Franse Heidens nog een koning hebben, voor wiens verkiezing en kroning ze in het woud van Fontainebleau bijeenkomen, en dat ze sedert eeuwen jaarliks de 25 Mei een algemene vergadering houden op het eiland Camargue (delta van de Rhône), in de vlek Saintes-Maries, omdat volgens hun legende, hun patrones Sarah met de drie Maria's uit het Evangelie, als hun dienstmaagd, aldaar in Gallië ontscheepte. Op deze jaarlikse vergadering zouden steeds afgevaardigden zijn van hun stamgenoten uit Spanje, uit Italië en uit Duitsland. Sedert het midden van Januari is een aanzienlike troep Heidens in ons land verschenen. Hij heeft zich eerst in een voorstad van Brussel neergelaten en heeft zich einde Februari te Borgerhout, op de gronden van het voormalige Terlooklooster gevestigd, van waar hij na een drietal maanden naar de Luikerstreek (Jupille en Bressoux) vertrokken is. Bij de verhuizing naar Borgerhout had zich een hoopje van een tiental personen afgezonderd en was naar Gent gekomen, maar na enige dagen ging het het gros te Borgerhout vervoegen. Juist 36 jaar geleden was nog eens zo een aanzienlike troep | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 459]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
door België getrokken en heeft dan ook gedurende min of meer langen tijd in verschillende van onze steden, als te Brugge en te Gent, verblijf gehouden. Het is die verschijning die de aanleiding is tot dit artikel. Wij stellen ons echter niet voor de algemeenheden te herhalen die in alle Encyclopedieën te vinden zijn. Er bestaat overigens over de Heidens een gehele bibliotheek, samengesteld uit bijdragen van dilettanten en geleerden in de meeste talen van Europa. Wij stellen ons alleen voor, de toestand van onze kennis te schetsen aangaande drie vraagstukken, die nog niet volkomen opgehelderd zijn, te weten hun herkomst, hun naam of namen en hun taal. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hun Herkomst.De Heidens verschijnen in den beginne van de 15e eeuw in Europa: 1416 in Bohemen, 1417 in Hongarije en Duitsland, 1418 in Zwitserland, 1422 in de Pauselike Staten, 1427 in Frankrijk, 1430 in BelgiëGa naar voetnoot(1), 1447 in Spanje; in Zweden echter eerst in 1512 en in Engeland in 1531, ofschoon G. Borrow, die een viertal degelike werken over de Spaanse en de Engelse Heidens geschreven heeft, hun verschijnen in Engeland doet opklimmen tot 1480. Al de Europese Heidens komen uit het Balkanschiereiland, en namelik wél voor de inneming van Konstantinopel door de Turken (1453). Men weet dat ze daar uit Klein-Azië overgekomen zijn en men weet ook hoe, wanneer en op welke plaatsen ze in Perzië en Syrië uit Indië gekomen zijn. Maar men weet niet bepaald tot welke Indiese stammen ze behoren, noch hoe ze door Klein-Azië aan 't zwerven gegaan zijn, noch hoe ze in het Balkanschiereiland geraakt zijn, - er zijn er reeds in de 9e eeuw in Konstantinopel -, noch welke de aanleiding geweest is van hun verspreiding van daaruit over Europa. De waarschijnlikste, doch nog steeds onvolledige uitlegging van al die feiten is die van Prof. M.J. de Goeje, de geleerde, voor enige weken overleden orientalist van Leiden. Zij is te vinden in zijn | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 460]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Mémoire sur les migrations des Tsiganes à travers l'Asie (Leiden, Brill, 1903, nr 3 van zijn Mémoires d'histoire et de géographie orientales), waarnaar we ze hier teruggeven. De Perziese geschiedschijver Hamza en, een halve eeuw na hem, de Perziese dichter Firdawsi († 1024) vertellen dat de Perziese koning Bahrâm Djoer, een der laatste Sassanieden, bij het einde van zijn regering (420-438), op de klacht dat de armen zonder muziek waren, de koning van Indië verzocht hem muzikanten, mannen en vrouwen, te zenden. Deze zond er hem 10,000 (volgens Firdawsi 12,000). Men noemde ze in Perzië Zott (de Engelse geschied-, aardrijksen taalkundigen schrijven Zutt); men noemt ze er ook Nawar (meervoud van Noeri) en Motribîn ‘omdat hun ambacht is het volk door hun muziek en dans te vermaken.’ Van uit Perzië werd Zott in 't Arabies de algemene naam voor de Sindi's, d.z. de volken van Hindostan en van de Indiese Archipel. Maar eigenlik is het de naam van een Indiese volkstam langs de Indus, de DjattGa naar voetnoot(1). Dit was vooral een stam van buffelkwekers en in een van zijn onderafdeelingen, van paardekwekers; een ander onderafdeling waren krijgslieden en zeerovers. Hun herders hebben een bizondere aanleg voor muziek, wat bepaaldelik in verband staat met het feit dat het rundvee, en in het bizonder de buffels, zeer gevoelig zijn voor muziek. Men heeft redenen om te vermoeden dat de toenmaals in Perzië overgeplante Zatt geen onvermengde Djatt waren, maar men weet niet tot welke stammen de heterogene elementen behoorden, noch in welke verhouding ze tot het gros stonden. Die gemengde samenstelling blijkt vooral uit het feit dat een deel woonvast bleef, een ander deel zwerversneigingen had. Wat er van zij, ze vertoonden bijna al de eigenschappen van de latere Heidens: smeden of vertinners of zeefmakers, roskammers, goochelaars of waarzeggers, bedelaars en rusteloze dieven. In de 7e eeuw was er een andere Sindiese groepering in het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 461]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Perziese leger en die aarzelde niet om tot de Arabiese overwinnaars over te lopen; ten tijde van Aboe Bekr werden Sindiese krijgsgevangenen op de boorden van de Euphraat gevestigd en omstreeks 700 was er een Sindiese kolonie in Khoezistân. Doch dit zijn slechts minder belangrijke vertakkingen, die overigens spoedig gearabiseerd waren. Veel beduidender vestigingen hadden einde 7e en begin 8e eeuw plaats. Ten gevolge van de Arabiese invallen in Indië werden door Moâwia (†680), Walid (†714) en Yazid II (†724), in drie achtereenvolgende keren, talrijke koloniën van Zott aan de Tiger en in NoordSyrië gevestigd. Ze bleken echter weldra lastige gasten te zijn, en toen in den beginne der 9e eeuw een aanzienlike kolonie van Zott, door de hongersnood uit Indië gejaagd, hun landgenoten aan de Tiger kwam vervoegen, gevoelden zij zich sterk genoeg om tegen de Khalifen op te staan. Ze werden einde 834 onderworpen en over de Syriese grensplaatsen verspreid: Khânigîn, Anazarba en Djaloela. In 855 vielen de Byzantijnen (Roem geheten) in Anazarba en voerden al de zich daar bevindende Zott met gezin en have mee. Dit is de eerste troep Tsiganen waarvan de intree in het Balkanschiereiland histories aangetekend is. Zeker is het dat verschillende groepen hen bij beurten gevolgd zijn, doch bizonderheden ontbreken ons. Wij weten ook niet hoe zich de Aziatiese benden gevormd hebben, die in Syrië, Westelik Azië en Egypte zwerven. Zij maken in allen gevalle een afzonderlike groep uit tegenover de Heidens van het Balkanschiereiland, daar in hunne taal de Griekse en Armeniese elementen afwezig zijn, die in de taal der Griekse en Europese Heidens voorkomen. Dat er Griekse elementen in de taal der Grieks-Europese Heidens voorkomen is heel natuurlik, maar het is ons onbekend welke omstandigheden er de Armeniese elementen in gebracht hebben, want over een verblijf van Zott in een Armenies land weten we histories niets. De Grieks-Europese Heidens komen dus van de Zott, einde 7e en begin 8e eeuw door Omaiaden aan de Tiger en in Syrië overgeplant en in den beginne van de 9e eeuw door een vrijwillig aangekomen kolonie van Zott aldaar aangevuld. Waarschijnlik hebben die Zott der | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 462]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
8e eeuw nog overblijfselen van de vroegere overplantingen aangetroffen en ze zich toegevoegd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hun Namen.De Aziatiese Heidens noemen zich zelf Sindi en hun taal Sîn. Die naam is ook onder de Boheemse en Duitse Heidens als Sinto (Sinte, Sente, Sinde, Sende - de slotklank luidt volgens Pott nagenoeg als i) bekend. Hij betekent natuurlik Indiër, Indies. De naam van de Indus is in 't Sanskrit Sindhus; onze Europese vormen Indus, Indië gaan over het Latijn en het Grieks op het Oudperzies Hindusj = Indië terug, waar aan de Indiese s regelmatig h beantwoordt. De Europese Heidens noemen zich gewoonlik Rom, meerv. Roma. Volgens Pott is o in Rom oorspronkelik een a en dan is het niet gewaagd die naam verwant te achten met Sanskrit rādmás = donkerkleurig, zwart, te meer daar ze zich ook soms Melelo noemen, wat aan het Nieuwgrieks μελαυός ontleend is en hetzelfde betekent. Het woord Rom betekent bij hen 1) man, 2) echtgenoot, 3) Heiden. Het er van afgeleide adj. is romeno, vrouwelik romeni, wat in verbinding met tsjāwo = kind, jongen, zoon, of tsjai = meisje, dochter, of het vr. subst. tsēl = volk geeft romenotsjāwo = Heiden, romenitsjai = Heidin en romenitsjēl = Heidens. Van daar dat ze in Frankrijk dikwels Romanichels, in Engeland Romany chals heten. De Aziatiese Heidens krijgen van de stammen in wier midden ze wonen, alle soort van namen, waarvan sommige ook van hen zelf komen. We zullen de merkwaardigste in ogenschouw nemen. De Heidens die aan de uiteinden van Perzië, Koerdistân en Tatarije zwerven, noemen zich en worden genoemd Djatt. In Perzië heten ze nog Kawoli of Koeli, wat een dialectvorm is voor Kâboli en op Kâboel terugwijst, waar ze Moeltani heten; ook Qaratchi, wat = zwartachtig en aan 't Turks qâra = zwart ontleend is; ook Gawbaz, wat goochelaar betekent; vroeger ook Loeri, naar de provincie Loer of Lorr tussen Ispahân en Khoezistân. Andere Perziese namen zijn Pesjâwân, Oedjoeli en Kentchîni, waarover slechts onbepaalde gissingen bestaan. In Bagdad heten ze, benevens Kawoli, ook Kork, wat de naam | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 463]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
is van een zeeroverstam aan de monding van de Indus, - of Doem, de naam van de onedele kaste der goochelaars en varende muzikanten in Indië. Die naam hebben ze ook in Aleppo. In Aleppo heten ze, benevens Doem, ook wel Ghoerbat, wat een Arabies woord is, betekenende 1) vreemdelingenschap, 2) vreemdeling. In Syrië overigens heten ze in 't meervoud Nawar, met een enkelvoud Noeri, dat eigenlik een ander woord is, misschien wel een dialektiese vervorming van Perz. Loeri. In Adherbaïdjan heten ze Tatari, dus met de naam van de vreemde volkstam der Tataren. Daar wordt Tatari vaak verkort tot Tât, welke verkorting ook in Duitsland voorkomt. De Egyptiese Heidens heten Gadjar of Barmaki of Helebi. Deze drie namen schijnen aan te tonen dat de Heidens zich in Egypte voor Arabieren wilden doen doorgaan: Helebi betekent van Aleppo; Barmaki (meerv. Barâmika) betekent Barmeciede of van de familie van Barmek, die in Aleppo eens de hoogste posten bekleedde; Gadjar is zeker ontstaan uit het Tsiganies gâdsjo, diminutief gâdsjoro, dat = niet-Heiden, en door de Heidens gewoonlik gebruikt wordt om de woonvaste Heidens aan te duiden en bepaaldelik de welwillend gezinde boeren der door hen doortrokken streken, die hun dikwels de weg wijzen. Ons Ndl. woord gids is waarschijnlijk aan dit gâdsjo ontleend. Het reeds besproken woord Ghoerbat wordt voorts door Perzië, door Egypte, tot in de Krim en zelfs in Serbië gebruikt. In Georgië en Armenië heten de Heidens Posja of Bosja, een benaming die nog niet verklaard is; maar de Heidens zelf beschouwen ze als een smaadwoord; ze is over heel Klein-Azië verspreid. De belangrijkste onder die namen zijn degene die als Djatt, Kork en Doem nog aan het Indiese vaderland herinneren, en degene die als Kawoli, Loeri. Ghoerbat, Barmaki, Helebi en Posja op uitgangspunten van de zwerftochten wijzen. De Europeese Heidens heten of wel Egyptenaren of wel Tsiganen, behalve in Frankrijk, waar ze gewoonlik Bohémiens heten, omdat ze geacht waren van uit Bohemen daarheen gekomen te zijn, in Platduitsland en in de Skandinaafse landen, waar ze Tatern(e) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 464]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
genoemd Worden, evenals in Adherbaïdjan, en in Nederland, waar men ze Heidens heette, omdat men opgemerkt had dat ze geen kristenen warenGa naar voetnoot(1). Hun naam Egyptenaren (Grieksch γφτoι, Spaans Gitanos, Hongaars Pharao Néphek = volk van Pharao, Vlaams Gipten, vr. GippenessenGa naar voetnoot(2), Engels Gypsies) werd hun gegeven omdat ze beweerden uit Egypte te komen en wegens een godsdienstig vergrijp zeven jaar te moeten zwerven. De zeven jaren duren nog, maar de herkomst uit Egypte is geen leugen, als men verstaat Klein Egypte, d.i. de streek van Nicomedia (tans Ismid) in Klein-Azië. De benaming van ‘Koning van Groot en Klein Egypte’ maakte eens deel uit van de titel van de sultan van Turkije. De naam Tsigane (Grieks αθιγγαυoς, Turks Tsjingân, Roemeens Cigano, Italiaans Zingano, Spaans Zangano, Port. Cigano, Duits Zigeuner, Hongaars Czigány, Boheems Cikán, Russies Tsugan) heeft tot verschillende gissingen aanleiding gegeven. Men heeft er het Perzies zîngar = zadelmaker, of tsjeng = muziekspeeltuig, of zandj = neger willen in vinden; ook de naam van de Koerdiese stam der Zinganeh; of de Indiese namen Sanghar, Tsjingar; zelfs het bij Du Cange voorkomende woord τξηγαρας = tovenaar. Maar de vorm Ci(n)gani komt vóór de 15e eeuw niet voor. Vroeger heeft men steeds een vollere vorm Aci(n)gani in 1398 (Peloponnesus), 1387 (Walachië), 1386 (Korfoe), einde 12e eeuw (bij de Griekse canonist Balsamon), midden 11e eeuw (Georgiese oorkonde). Men moet dus van die volle vorm uitgaan, wat tot gelijkmaking leidt met Gr. αθιγγαυoι. Dit woord betekent ‘de niet aan te raken personen’ en is de naam van de sekte der Melchisedekieten, die al hunne niet-geloofsgenoten als onzuiver beschouwden en daarom niet durfden aanraken. Door de patriark Methodius (†846) in de ban geslagen, gaan ze te niet en hun naam wordt een scheldwoord, dat op de Heidens toegepast wordt, die volgens de auteur van de Georgiese oorkonde van Simon de Tovenaar afstammen. De Heidens noe- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 465]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
men zich zelf nooit Tsiganen en beschouwen die naam, evenals het vroeger besproken Posja, als een schimpnaam. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hun Taal.De taal van al de Heidens is dezelfde, natuurlik met dialectiese verschillen en met verschillende groepen van vreemde elementen, al naar gelang de verschillende landen waar ze doorgetrokken zijn of verblijven. De Europese Heidens bezitten gemeenschappelik een klein aantal Perziese, een groter aantal Armeniese en een aanzienlik aantal Griekse woorden; de Aziatiese daarentegen hebben geen Armeniese, noch Griekse, maar veel meer Perziese en ook vele Arabiese woorden. Ziehier eenige voorbeelden naar De Goeje:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 466]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Al die woorden zijn in 't Sanskrit of het Hindoestani terug te vinden. Die taalgemeenschap bewijst afdoende dat ze alle omstreeks dezelfde tijd uit Indië gekomen zijn, en niet, zoals wel eens beweerd werd, dat hunne uitwijkingen zich over een spanne tijds, gaande van de 8e tot einde 14e eeuw, zouden uitstrekken. Volgens al de bevoegde taalkundigen vertoont de taal van de Heidens treffende overeenkomsten, niet met het Djatki, de tegenwoordige taal van de Djatt, maar met de noordwestelike tongvallen van Indië, die van de Darden en van Kâferistân b.v., en staat op deze wijze dichter tot het Oudindies dan de dialecten van centraal of zuidelik Indië. Als de Heidens dus van uit de streek der Djatt komen, moet men veronderstellen of wel dat het Djatki sedert hun vertrek aanzienlik veranderd is, of wel dat ze eigenlik niet tot de stam der Djatt behoorden, maar tot die zwervers, zoals er nu nog onder de Djatt en overigens over geheel Indië voorkomen. Een prakties handboek om zich een denkbeeld te vormen van de taal der Heidens is het Lehrbuch des Dialekts der deutschen Zigeuner van de Duitse taalkundige J.N. Finck (Marburg, 1903). Hij heeft zijn leertijd op de Universiteit te Marburg (1898-1900) benuttigd om zich met de Heidens, die tamelik vaak aldaar verschijnen, in betrekking te stellen en heeft het zo ver gebracht dat hij in hun taal ze kan verstaan en zich door hen doen verstaan. Zijn boekje is de vrucht van die betrekkingen en hij hoopt dat het anderen tot dezelfde uitslag zal brengen. Terwijl de meeste andere auteurs van verhandelingen over de taal van de Heidens het spellingsysteem van hun eigen taal volgen, gebruikt Finck een gemakkelik foneties stelsel, dat zijn lezer van alle aarzeling bevrijdt. Hij spelt dus tsjai (= meisje) wat de Engelsman Borrow op zijn Engels chi en de Duitser Bischoff op zijn Duits tschai spellen. De spraakkundige vormen zijn nog al ingewikkeld. Onze Germaanse talen zijn veel eenvoudiger. Hun naamwoord heeft zeven naamvallen in het enkelvoud en zeven naamvallen in het meervoud. Voor | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 467]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de vorming van deze naamvallen geeft Finck tot 28 verschillende modellen. Ziehier b.v. de verbuiging van tsjāwo = jongen.
De voornaamwoorden hebben zes naamvallen, daar ze geen vocatief hebben. De bijvoeglike woorden hebben in het mannelik enk. de uitgang o, in het vrouwelik enk. de uitgang i en in het meerv. de uitgang e; wanneer ze op een levend wezen betrekking hebben, wordt de mannelike o, behalve in nominatief en vocatief, vervangen door e, en de vrouwelike i, behalve in nominatief en vocatief, vervangen door a. De werkwoorden hebben in de bedrijvende vorm een praesens (dat ook tot futurum dient) en een praeteritum; in de lijdende vorm een praesens, een praeteritum, een perfekt en een plusquamperfekt. Elke tijd heeft zes personen. Ze hebben ook een verleden deelwoord, maar geen infinitief: deze wordt vervangen door een versteende wending, die bestaat uit het voegwoord dat en de 3e persoon enk. praesens: ik wens naar huis te gaan = me kamāwa kēre te dsjāl, d.i. ik wens naar huis dat hij gaat. De woordschikking is zeer eenvoudig. Ziehier een kleine tekst uit Finck (blz. 44-45):
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 468]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
J. Vercoullie |
|