Lente: ge zijt het medium van mijn leven en buiten U ben ik blind geworden voor de uiterlijkheid van al de dingen, die niet uwe herinnering verwekken... Hij zei me dat het weer zoel was... uwe wangen zijn zoel... dat er een warm windje blies... uwe lippen zijn warm... dat blij de zon over de grasperken straalde... in uwe oogen schemert er een licht, zoo zonnig, zoo prachtig-heerlijk, dat het me verblindt en me beroest met zijne zjonnevonking... dat op de seringastruiken de purpere en witte trossen van versch-opengesprongen bloemen wuifden... de zijïge huid van uw voorhoofd spant witter en blinkt van purer blankheid dan de seringen en geen enkele bloem uit mijnen tuin bloeit met de fijn-doorschijnende, teer-zachte nuancen van uw vleesch... dat het park geurde... uw geur is anders streelend en bedwelmt me met eene onzegbare bekoring... dat al bloeide... och kom, ik ken geen enkelen tak, die soepelder naar de pranging van mijne vuisten buigt, die ranker neigt de weelde van zijn loof, dan uwe gestalte, wanneer ik U omvat en U naar me neertrek.
Vertel me van de Lente, lieve...
Wanneer ik U bezie, zooals ge daar soms ligt, in mijne armen - door het venster dringt een straal, die U gansch aureoleert en met schemergloed omtoovert - en bemerke, zoo innig-verteederd, aangedaan, de heerlijke volheid en de rijke zwaarte van uw jong-lenig lijf, terwijl de incantatie van uwe frissche zinnelijkheid me naar U toeneigt, dan voel ik, ja, hoe weidsch en hoe luisterrijk en al-verlichtend en al-verwarmend, de oppraal dezer late Lente zijn moet.
De Lente heerscht buiten overal, in heel de oneindige wereld... en de Lente heerscht in U, ze huist in U, ze heeft uw lichaam uitgekozen: een andere krachtige rhythmus van nieuw leven, van volsterke voorjaarsherboring slaat door uwe aderen, door uw bloed, door uw vleesch, door heel uw lijf, door al uwe zinnen... en door al de boomen en de struiken en de planten uit de open lucht.
Zoo voel ik ook - ik wil van dankbaarheid uwe reine handen kussen en den zoom van uw kantenkleed drukken op mijn verhitte hoofd - eene Lente in mij komen, in mij, eene Lente, ofschoon 't reeds lang herfst in mijn hert.
Melieve, ge zijt de zaligende Kirké... ge taakt met de roede uwer jonge zuiverheid de vervuilde lompen van mijn driftenkleed, met